ECLI:NL:RBOVE:2024:2619

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
11033036 \ CV EXPL 24-1378
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot social media account en betaling van overuren in arbeidsgeschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen partij A, een directeur van stichting partij B, en partij B zelf. Partij A vorderde toegang tot haar overeengekomen werkzaamheden en betaling van overuren, terwijl partij B verzocht om toegang tot de social media accounts van partij A en de betaling van overuren te verminderen met de waarde van bedrijfseigendommen in haar bezit. De rechtbank oordeelde dat partij A geen spoedeisend belang had bij haar vorderingen, aangezien zij haar salaris nog steeds ontving en de procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst al was gestart. De vordering tot wedertewerkstelling en betaling van overuren werd afgewezen, omdat partij A niet had aangetoond dat zij recht had op deze betalingen. Echter, de rechtbank oordeelde dat partij A partij B binnen zeven dagen toegang moest verschaffen tot het facebookaccount, met een dwangsom van € 100 per dag tot een maximum van € 20.000. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11033036 \ CV EXPL 24-1378
Vonnis in kort geding van 22 mei 2024
in de zaak van
[partij A],
wonende in [woonplaats],
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen [partij A],
gemachtigde: mr. G.J. van den Hoven,
tegen
de stichting
[partij B],
gevestigd en kantoorhoudende in [vestigingsplaats],
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, hierna te noemen [partij B],
gemachtigde: mr. S. Hornstra.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 april 2024;
- het verweerschrift van de zijde van [partij B], tevens houdende eis in reconventie;
- de aanvullende producties van de zijde van [partij A];
- de mondelinge behandeling van 7 mei 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
- de pleitnota van de zijde van [partij A];
- de pleitnota van de zijde van [partij B].

2.De feiten

2.1.
[partij A] heeft [partij B] opgericht en is daar sinds 1 oktober 2020 in dienst als directeur. Zij is in dienst voor 40 uur per week, tegen een salaris van € 2.520,00 bruto per maand.
2.2.
Van 23 februari 2022 tot 1 november 2023 is [partij A] afwezig geweest wegens ziekte.
2.3.
Op 12 februari 2024 heeft [partij A] naar de heer [naam], voorzitter van het bestuur van [partij B], een e-mail gestuurd met het verzoek haar overuren uit te betalen, die zij van oktober 2020 tot januari 2022 heeft berekend op 1715 uren.
2.4.
Op 29 februari 2024 heeft het bestuur van [partij B] [partij A] schriftelijk laten weten de arbeidsovereenkomst te willen beëindigen. Het bestuur heeft [partij A] daarbij vrijgesteld van werk. Tevens is [partij B] een procedure gestart om tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [partij A] te komen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[partij A] vordert dat de kantonrechter [partij B] zal veroordelen om:
[partij A] binnen 24 uur na dit vonnis toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat [partij B] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
aan [partij A] de gemaakte overuren te betalen, berekend op een bedrag van € 27.011,25, te vermeerderen met de vakantiebijslag, de wettelijke verhoging, de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente daarover;
met veroordeling van [partij B] in de proceskosten.
3.2.
[partij B] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [partij A], met veroordeling van [partij A] in de proceskosten.
in reconventie
3.3.
[partij B] wil, indien de vordering tot betaling van overuren wordt toegewezen, dat de kantonrechter de waarde van de bedrijfseigendommen in bezit van [partij A] en de ten onrechte geclaimde declaraties daarop in mindering brengt.
Daarnaast vordert [partij B] dat de kantonrechter [partij A] beveelt tot teruggave dan wel toegang tot de social media accounts door middel van het overdragen van de logingegevens, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat [partij A] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, en dat de kantonrechter verklaart dat [partij A] geen handelingen of gedragingen mag verrichten die nadelig zijn voor [partij B], op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding, met veroordeling van [partij A] in de proceskosten.
3.4.
[partij A] heeft verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen. De kantonrechter moet daarom beoordelen of [partij A] en [partij B] bij die voorzieningen een spoedeisend belang hebben. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de ingediende verzoeken in de aankomende bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat vooruitlopend daarop toe- of afwijzing van de voorlopige voorzieningen gerechtvaardigd is. Het gaat daarbij om een voorlopig oordeel, waarbij voor bewijslevering geen plaats is.
in conventie
4.2.
[partij B] is een procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst begonnen en heeft [partij A] in de tussentijd vrijgesteld van werk. [partij B] vindt dat [partij A] verwijtbaar heeft gehandeld. Het verzoek van [partij A] om uitbetaling van overuren is een gedraging die ontoelaatbaar moet worden geacht, aldus [partij B]. Volgens [partij B] heeft [partij A] niet voldoende onderbouwd dat zij werkelijk 1715 overuren heeft gemaakt en daarnaast is dat ook onmogelijk, omdat [partij A] al een contract voor 40 uur heeft en dus een enorm aantal uren zou moeten hebben gemaakt. Bovendien zouden de overuren allemaal zijn gemaakt in de – rustige – coronatijd. Daarnaast zou [partij A] onjuiste declaraties en onttrekkingen hebben gedaan, waaronder reiskosten, mandjes en naaibenodigdheden en de huur van de studio. Verder heeft [partij B] gesteld dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding.
4.3.
[partij A] heeft betoogd dat er geen enkele grond is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het doen van een verzoek om overuren uit te betalen levert geen verwijtbaar handelen op. Van geoorloofde onttrekkingen is evenmin sprake. De studio, mandjes en naaibenodigdheden worden door [partij B] gebruikt en [partij A] heeft de reiskosten gemaakt nadat het voorschot aan reiskosten verbruikt was.
4.4.
De kantonrechter stelt voorop dat het enkele verzoek om uitbetaling van overuren geen verwijtbaar handelen oplevert. Voorts heeft [partij B] in dit kort geding, gelet op de gemotiveerde betwisting van [partij A], onvoldoende aannemelijk weten te maken dat [partij A] ongeoorloofde declaraties heeft ingediend, onttrekkingen heeft gedaan of dat er sprake is van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter is echter ook van oordeel dat op voorhand niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat in de bodemprocedure het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal slagen. De mondelinge behandeling in de procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is gepland op 4 juni 2024. Dat is binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis. In de regel volgt een beslissing vier weken na de mondelinge behandeling. Van een noodzaak tot het treffen van een dermate spoedige voorlopige voorziening is onvoldoende gebleken. [partij A] krijgt haar salaris gewoon uitbetaald. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat het niet opportuun is om [partij B] in de korte tijd tot aan de bodemprocedure te verplichten om [partij A] weer te werk te stellen. Daarom zal de vordering tot wedertewerkstelling in dit kort geding worden afgewezen.
4.5.
Ook de vordering tot uitbetaling van overuren zal worden afgewezen. De kantonrechter overweegt daartoe dat [partij A] de functie van directeur heeft op basis van een arbeidsovereenkomst voor 40 uur per week. [partij A] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij, mede gelet op haar functie, die toch ook enig overwerk met zich mee kan brengen, recht heeft op betaling van overuren. Er is geen cao van toepassing op de arbeidsovereenkomst. In de arbeidsovereenkomst tussen partijen zijn verder geen afspraken gemaakt over overwerk. De verplichting tot het uitbetalen van overwerk kan daarnaast ook bestaan op basis van goed werkgeverschap. De Hoge Raad heeft in haar arrest van 6 maart 1998 geoordeeld dat in zo’n geval slechts plaats is voor een overwerkvergoeding indien – ten minste – komt vast te staan dat de werkgever het overwerk aan de werknemer heeft opgedragen, of dat uit de omstandigheden van het geval blijkt dat de werkgever met het verrichten van overwerk heeft ingestemd. [1] Dat dat het geval is geweest, heeft [partij A] onvoldoende aannemelijk weten te maken. Naar eigen zeggen op de mondelinge behandeling heeft zij de overuren gemaakt, omdat haar collega uitviel. Naar eigen zeggen is er geen verzoek of opdracht van het bestuur uitgegaan om extra uren te werken. Ook heeft [partij A] onvoldoende onderbouwd dat zij het overwerk met instemming van de bestuursleden uitvoerde. Dat in de werkgeversverklaring het salaris expliciet exclusief overwerk wordt genoemd, is niet voldoende; het betreft immers geen afspraak tussen partijen. Bovendien is er op de plaats waar overuren juist wél konden worden vermeld, niets ingevuld. Dat [partij A] recht heeft op de uitbetaling van overuren, is in dit kort geding dan ook onvoldoende aannemelijk geworden. Nu [partij A] ook niet voldoende heeft onderbouwd dat zij een spoedeisend belang heeft bij deze vordering, zal de vordering in dit kort geding worden afgewezen.
4.6.
Gelet op de arbeidsverhouding tussen partijen zullen de proceskosten in conventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
4.7.
Nu de vordering tot uitbetaling van de overuren van [partij A] wordt afgewezen, komt de kantonrechter niet toe aan de beoordeling van het beroep op verrekening.
4.8.
[partij B] heeft teruggave dan wel toegang tot de social media accounts van de stichting gevorderd. De kantonrechter vat deze vordering zo op dat daarmee de toegang tot het facebookaccount wordt bedoeld. Zowel in de schriftelijke stukken als op zitting is door partijen namelijk geen andere social media benoemd. Gesteld noch gebleken is dat andere accounts zijn geblokkeerd. Bij een ruimere veroordeling heeft [partij B] dan ook geen belang.
4.9.
De kantonrechter zal de vordering toewijzen. Vast staat dat [partij A] de facebookpagina heeft aangemaakt en dat de pagina is gekoppeld aan haar privé-account. In beginsel kan zij dan ook als eigenaar en beheerder van het account worden beschouwd. Het beheer van het account kan bij een ander komen te liggen indien degene die de pagina heeft aangemaakt dat bijvoorbeeld voor of in opdracht van die ander heeft gedaan of wanneer diegene moet worden geacht de pagina te hebben overgedragen. [2] In dit geval heeft [partij A] niet weersproken dat het account wordt gebruikt en wordt beheerd door de daartoe door de stichting aangestelde beheerders, waarvan één vrijwilliger en één betaalde zzp’er. De naam van de facebookpagina is ‘[partij B]’. [partij A] heeft ook niet weersproken dat alle activiteit op de pagina is gericht op en geplaatst ten behoeve van [partij B]. De kantonrechter gaat er dan ook voorshands vanuit dat de pagina is aangemaakt voor [partij B]. [partij B] heeft voldoende onderbouwd dat zij belang heeft bij het kunnen gebruiken van de facebookpagina. Zij wil namelijk kunnen reageren op berichten van derden. [partij A] heeft niet weersproken dat toegang tot het account van belang is voor de bedrijfsvoering van [partij B]. [partij A] zal dan ook worden veroordeeld om [partij B] binnen zeven dagen na de datum van dit vonnis toegang te verschaffen tot het facebookaccount. Dat kan door middel van het overdragen van het beheer van de pagina, maar de kantonrechter zal [partij A] ook (zoals gevorderd) veroordelen tot het overdragen van de logingegevens. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd tot € 100,00 per dag met een maximum van € 20.000,00.
4.10.
De vordering om te verbieden dat [partij A] handelingen of gedragingen zal verrichten die nadelig zijn voor [partij B] zal worden afgewezen. [partij B] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [partij A] handelingen of gedragingen heeft verricht of zal verrichten die nadelig zijn voor [partij B]. Dat is ook nergens uit gebleken. Naar voorlopig oordeel van de kantonrechter is er dan ook geen grondslag om dit verbod toe te wijzen.
4.11.
Gelet op de arbeidsverhouding die partijen hebben, zullen ook in reconventie de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [partij A] af;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
5.3.
beveelt [partij A] uiterlijk zeven dagen na de datum van dit vonnis toegang te verschaffen tot het facebookaccount, indien nodig door middel van het overdragen van de logingegevens, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag of dagdeel dat [partij A] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, met een maximum van € 20.000,00;
5.4.
verklaart de veroordeling onder 5.3. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.(SB)

Voetnoten

1.HR 6 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC606.
2.Zie ook Rb. Gelderland, 18 oktober 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:4651.