ECLI:NL:RBOVE:2024:2478

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
10872514 \ CV EXPL 24-103
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige incasso door deurwaarder van CJIB-vordering

In deze zaak heeft eiser, [eiser], betoogd dat de deurwaarder, [gedaagde], onrechtmatig heeft gehandeld door beslag te leggen op zijn bankrekening voor de incasso van een openstaande CJIB-vordering. De kantonrechter heeft dit standpunt verworpen en het beroep op de doorkruisingsleer niet gehonoreerd. De vordering van eiser is afgewezen, waarbij de kantonrechter geen aanleiding zag om af te wijken van het gebruikelijke forfaitaire proceskostentarief.

De procedure begon met een dagvaarding, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 3 april 2024. Eiser had een geldboete van € 410,00 opgelegd gekregen wegens het met een trekker op de snelweg rijden, en na het uitblijven van betaling heeft het CJIB een dwangbevel uitgevaardigd. De deurwaarder heeft vervolgens beslag gelegd op de bankrekening van eiser, wat leidde tot deze rechtszaak.

Eiser vorderde een schadevergoeding van € 7.500,00 op de grond dat de deurwaarder onrechtmatig heeft gehandeld. Hij stelde dat er sprake was van schuldeisersverzuim en dat de deurwaarder niet bevoegd was om publiekrechtelijk te handelen. De kantonrechter oordeelde echter dat de deurwaarder bevoegd was om het dwangbevel uit te voeren en dat er geen grond was om het handelen van de deurwaarder als onrechtmatig te beschouwen. Eiser werd in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten, die op € 813,00 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10872514 \ CV EXPL 24-103
Vonnis van 7 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: R.H. Boevenbrink,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. L.D. van Meggelen.

1.Inleiding en samenvatting

[eiser] meent dat de deurwaarder onrechtmatig heeft gehandeld door via beslag op zijn bankrekening een openstaande CJIB-vordering te incasseren. De kantonrechter volgt hem daarin niet. Het beroep op de doorkruisingsleer wordt niet gehonoreerd. De vordering wordt afgewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om af te wijken van het gebruikelijke forfaitaire proceskostentarief.

2.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 april 2024.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Aan [eiser] is op 22 december 2022 bij strafbeschikking een geldboete van € 410,00 opgelegd wegens het met een trekker op de snelweg rijden. Omdat [eiser] de boete ondanks aanmaningen niet betaalde, heeft het CJIB op 27 juni 2023 terzake daarvan een dwangbevel uitgevaardigd. [gedaagde] is als gerechtsdeurwaarder werkzaam bij BJK Gerechtsdeurwaarders en Incassospecialisten. [gedaagde] is als zodanig tot betekening van het dwangbevel en vervolgens tot aanmaning en beslaglegging overgegaan. Het openstaande bedrag (€ 1.002,46 inclusief kosten) is in november 2023 door middel van derdenbeslag op de Rabobankrekening van [eiser] geïnd. BJK heeft het dossier vervolgens gesloten.
3.2.
[eiser] heeft de tegen de strafbeschikking en het dwangbevel openstaande bezwaar- en verzettermijnen ongebruikt laten passeren.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - samengevat - betaling van € 7.500,00 vermeerderd met rente op de grond dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld.
Volgens [eiser] hebben [gedaagde] en/of het CJIB niet voldaan aan de informatieplicht, waardoor sprake is van schuldeisersverzuim, als gevolg waarvan de beweerde titel vervalt. [gedaagde] heeft dit schuldeisersverzuim genegeerd en daarom is het van de bankrekening afhalen van het geld onrechtmatig. Daarnaast is er volgens [eiser] sprake van publiekrechtelijk handelen, waartoe [gedaagde] , die uitsluitend privaatrechtelijk kan handelen, niet bevoegd is aangezien de KBvG geen openbaar lichaam is. [eiser] beroept zich op de doorkruisingsleer. Verder voert [eiser] aan dat het CJIB een ANBI-instelling is, zodat elke betaling aan het CJIB niet meer dan een gift of een schenking kan zijn. En aangezien het afdwingen van schenkingen niet is toegestaan maakt [gedaagde] zich schuldig aan afpersing, bedreiging, poging tot diefstal en misbruik van recht. Daarnaast trekt [eiser] zowel de echtheid van het dwangbevel als het bestaan van een overeenkomst tussen het CJIB en BJK/ [gedaagde] in twijfel. Er is sprake van schending van de ambtseed, aldus [eiser] .
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de werkelijke proceskosten ad € 1.770,15 inclusief BTW.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Hoewel [eiser] in het lichaam van zijn dagvaarding vorderingen tot bevelen en verboden onder verbeurte van dwangsommen lijkt aan te kondigen, is het petitum beperkt tot de hiervoor bij 4.1. vermelde geldvordering: betaling van € 7.500,00 te vermeerderen met wettelijke rente en onder veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. De kantonrechter heeft daarom slechts die vordering, die zij als een vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad opvat, te beoordelen.
5.2.
[eiser] kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat [gedaagde] op onrechtmatige wijze geld van zijn rekening heeft gehaald. [gedaagde] is, zoals de gemachtigde van [eiser] ter zitting ook heeft erkend, beëdigd gerechtsdeurwaarder. Daarmee is hij bevoegd om de tenuitvoerlegging van dwangbevelen ter hand te nemen. En na verkregen opdracht daartoe is hij daar zelfs toe verplicht: de zogeheten ministerieplicht. De doorkruisingsleer waar [eiser] op doelt, die ook wel tweewegenleer wordt genoemd [1] , valt buiten het bereik van deze casus. Die leer komt in beeld als de overheid (die in deze zaak geen partij is) de privaatrechtelijke weg bewandelt waar zij voor de publiekrechtelijke weg had moeten kiezen. Die problematiek doet zich hier niet voor. Voor het overige is het standpunt van [eiser] moeilijk te begrijpen. De suggestie dat aan het handelen van de deurwaarder geen geldige titel of opdracht ten grondslag kan hebben gelegen snijdt mede gelet op de door [eiser] zelf overgelegde producties geen hout. Er is geen enkele grond om het handelen van [gedaagde] als onrechtmatig te bestempelen.
Dat betekent dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
5.3.
Omdat [eiser] in het ongelijk wordt gesteld, zal hij in de proceskosten worden veroordeeld. [gedaagde] heeft ervoor gepleit om deze niet forfaitair, maar aan de hand van de werkelijke kosten te begroten omdat [eiser] hem een bij voorbaat kansloze vordering heeft aangedaan. Van het uitgangspunt dat proceskosten forfaitair worden vastgesteld, kan volgens vaste rechtspraak slechts in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken. Hoewel [gedaagde] frustratie op dit punt zeker valt te begrijpen, wordt die lat hier naar het oordeel van de kantonrechter nog niet gehaald. Niet iedere onlogisch beredeneerde vordering levert misbruik van procesrecht op. Ook het feit dat [eiser] geboden mogelijkheden tot bezwaar en beroep ongebruikt voorbij heeft laten gaan leidt daar niet toe.
5.4.
De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
678,00
(2,00 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
813,00

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 813,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart de poceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2024.

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:1990:AC0965 (Staat/Windmill).