ECLI:NL:RBOVE:2024:2388

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
AK_22_2023
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen ontheffing soortenbescherming op grond van de Wet natuurbescherming

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eisers tegen een ontheffing die is verleend aan [bedrijf] op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). De ontheffing betreft handelingen die geen ruimtelijke uitstraling hebben op de woon- en leefomgeving van de eisers. De rechtbank heeft op 3 mei 2024 uitspraak gedaan en geoordeeld dat de eisers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij het primaire besluit, omdat zij geen voldoende objectief en actueel belang hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de handelingen waarvoor de ontheffing is verleend, namelijk het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten van de huismus en voortplantings- of rustplaatsen van de gewone dwergvleermuis, geen directe gevolgen hebben voor de woon- en leefomgeving van de eisers. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eisers niet kunnen aanvoeren dat het niet zijn van belanghebbende hen in dit geval niet kan worden tegengeworpen, omdat de wetssystematiek die gevolgd is, niet in strijd is met Europese regels. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en dat eisers geen vergoeding van proceskosten ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/2023

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

mr. [eiser 1] , mr. [eiser 2] en [eiser 3] , uit [woonplaats] , eisers,

gemachtigde: ing. G. Starre,
en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[bedrijf] B.V.( [bedrijf] ), uit [vestigingsplaats] ,
gemachtigde: mr. C. van Deutekom.

Inleiding

Bij besluit van 25 juli 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) aan [bedrijf] een ontheffing van verbodsbepalingen voor soortenbescherming verleend.
Bij besluit van 28 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Hiertegen hebben eisers beroep ingesteld.
Verweerder heeft met een verweerschrift op het beroep gereageerd.
[bedrijf] heeft ook een reactie ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2024 op zitting behandeld. Van eisers waren hierbij mr. [eiser 1] en mr. [eiser 2] aanwezig, bijgestaan door ing. G. Starre en
[deskundige] (deskundige). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. [naam 1] en [naam 2] . Namens [bedrijf] heeft [naam 3] Haan aan de zitting deelgenomen, bijgestaan door mr. C. van Deutekom.

Beoordeling door de rechtbank

Aanleiding
1.1
Op 21 januari 2022 heeft [bedrijf] bij verweerder voor de periode van
15 augustus 2022 tot en met 15 augustus 2027 een ontheffing op grond van de Wnb aangevraagd ten behoeve van het slopen van de bestaande bebouwing (een voormalige bedrijfswoning) en het realiseren van een recreatiepark op het perceel [het terrein] (hierna: het terrein). Dit recreatiepark zal bestaan uit achttien houten recreatiewoningen met rieten dak. In de aanvraag is gevraagd om ten aanzien van de huismus en de gewone dwergvleermuis ontheffing te verlenen van de verboden uit artikel 3.1, tweede lid, en artikel 3.5, vierde lid, van de Wnb. [1]
Bij de aanvraag zijn het conceptrapport ‘Quick scan beschermde planten- en diersoorten [het terrein] ’ van november 2018, het rapport ‘Aanvullend ecologisch onderzoek [het terrein] ’ van 27 mei 2021 en het rapport ‘Activiteitenplan [het terrein] ’ van 19 januari 2022 gevoegd. De twee laatstgenoemde rapporten zijn opgesteld door ingenieursbureau Econsultancy.
1.2
Per brief van 11 mei 2022 heeft verweerder aanvullende gegevens bij Econsultancy opgevraagd. Op 9 juni 2022, 4 juli 2022 en 8 juli 2022 heeft Econsultancy aanvullende gegevens ingediend.
1.3
Met het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde ontheffing aan [bedrijf] verleend. In dit besluit is ontheffing verleend van het verbod om nesten van de huismus opzettelijk te vernielen of te beschadigen en voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de gewone dwergvleermuis (opzettelijk) te beschadigen of te vernielen. Aan de ontheffing zijn meerdere voorschriften verbonden.
1.4
Tegen het primaire besluit hebben eisers, samen met 25 andere omwonenden, bezwaar gemaakt.
Het bestreden besluit
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bezwaarmakers volgens verweerder bij het primaire besluit niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens verweerder hebben de bezwaarmakers bij de ontheffing die in het primaire besluit is verleend namelijk geen eigen, persoonlijk, voldoende objectief en actueel belang. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden gezegd dat de verleende ontheffing enige ruimtelijke uitstraling heeft op de directe woon- en leefomgeving van bezwaarmakers.
Beroepsgronden eisers
3.1
Tegen het bestreden besluit hebben (alleen) eisers beroep ingesteld. Ter zitting hebben zij bevestigd dat het beroep niet mede is ingesteld namens de overige omwonenden die ook bezwaar tegen het primaire besluit hebben gemaakt.
3.2
Eisers zijn van mening dat zij wel als belanghebbenden in de zin van de Awb zijn aan te merken bij het vernielen of beschadigen van nesten van de huismus en voortplantings- en rustplaatsen van de gewone dwergvleermuis. Volgens eisers grenzen hun tuinen aan het gebied waar de voorgenomen handelingen hebben plaatsgevonden of nog moeten plaatsvinden. Die handelingen hebben een direct gevolg op de fauna in die tuinen. Het aantal beesten zal afnemen en ook de voortplantingsmogelijkheden komen in gevaar, aldus eisers. Zij worden daardoor in hun belangen geraakt en de handelingen hebben daarmee een directe uitstraling op hun woon- en leefomgeving. Een en ander klemt volgens hen temeer, omdat in de directe nabijheid van het terrein een Natura 2000-gebied ligt en ook gebieden met de bestemming ‘Natuurgebied’ liggen.
3.3
Op 9 maart 2024 hebben eisers een aanvullend beroepschrift ingediend. Hieruit, en uit wat ter zitting is besproken, blijkt dat zij van mening zijn dat het gehele project in zijn totaliteit moet worden beoordeeld. Volgens eisers is het project nu ten onrechte opgeknipt in twee procedures, te weten een toestemming in de vorm van een door het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland (het college) verleende omgevingsvergunning en een toestemming in de vorm van een (onvolledige) Wnb-ontheffing.
De aanvraag die bij verweerder is ingediend ziet alleen op soorten en niet op beschermde gebieden, terwijl de realisatie van het project volgens eisers wel stikstofemissie tot gevolg heeft. Ter zitting hebben eiser hierover aangevoerd dat, als blijkt dat significante gevolgen van het project op het nabijgelegen Natura 2000-gebied niet uitgesloten zijn, tevens een toestemming op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb vereist is. Dan moet als gevolg van Europese regels aan een ieder inspraakmogelijkheden worden geboden over het project. Het opknippen van het project is dan ook in strijd met Europese regels, mede omdat daardoor in deze zaak geen inspraakmogelijkheden zijn geboden. Daarbij hebben eisers met name gewezen op artikel 6 van de Habitatrichtlijn [2] , het Verdrag van Aarhus [3] en het Sweetman-arrest [4] . Ter zitting hebben eisers zich op het standpunt gesteld dat verweerder de aanvraag voor een Wnb-ontheffing vanwege strijd met het ‘opknipverbod’ niet in behandeling had mogen nemen. Ook zijn zij van mening dat het niet zijn van belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb hen in dit geval niet kan worden tegengeworpen, omdat het project in zijn geheel moet worden beoordeeld en het voor een ieder mogelijk had moeten worden gemaakt om daarover in te spreken. Verder hebben eisers aangevoerd dat de ringslang ten onrechte niet in de Wnb-aanvraag en de beoordeling daarvan is meegenomen.
Beoordeling van het beroep
4.1
De rechtbank overweegt dat het vaste rechtspraak is dat bij de beoordeling of een eiser belanghebbende is bij een ontheffing die op grond van de Wnb is verleend de ruimtelijke uitstraling van het project dat mede door de ontheffing mogelijk wordt gemaakt niet van belang is. Bepalend is of de handeling waarvoor de Wnb-ontheffing is verleend ruimtelijke uitstraling heeft op de woon- en leefomgeving van de eisers. In dit geval zijn de handelingen waarvoor de ontheffing is verleend het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten van de huismus en voortplantings- of rustplaatsen van de gewone dwergvleermuis. Een ontheffing die op grond van de Wnb is verleend, ziet niet op de bescherming van gebieden, maar op de bescherming van soorten en heeft dan ook een daartoe beperkte ruimtelijke uitstraling. [5]
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geconcludeerd dat de handelingen waarvoor de ontheffing is verleend geen ruimtelijke uitstraling hebben op de woon- en leefomgeving van eisers. Uit de overwegingen op pagina 15 van het primaire besluit blijkt dat tijdens de onderzoeken is vastgesteld dat een beperkt aantal nesten van de huismus en verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis zijn aangetroffen. Verder heeft verweerder in het verweerschrift onweersproken uiteengezet dat de afstanden tussen de woningen van eisers en het terrein 175 meter ( [eiser 1] ), 200 meter ( [eiser 2] ) en 117 meter ( [eiser 3] ) bedragen. Ook heeft verweerder onweersproken uiteengezet dat er verschillende gebouwen en percelen liggen tussen de percelen van eisers en het terrein. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij gevolgen (zullen) ondervinden van de verleende Wnb-ontheffing en daardoor worden geraakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht geconcludeerd dat eisers bij het primaire besluit geen voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang hebben. Dit betekent dat eisers bij de Wnb-ontheffing geen belanghebbenden in de zin van de Awb zijn en dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.3
De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat het niet zijn van belanghebbende bij het primaire besluit hen in dit geval wegens strijd met Europese regels niet kan worden tegengeworpen. Duidelijk is dat voor de realisatie van het recreatiepark tevens een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vereist is. Die vergunning heeft [bedrijf] aangevraagd bij het college en het college heeft die vergunning verleend. In het kader van de verlening van die vergunning is onderzocht of voor het project tevens een toestemming is vereist als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb (voor gebiedsbescherming). Eisers hebben de door het college verleende omgevingsvergunning bestreden. Tegen die vergunning lopen bij de rechtbank afzonderlijke beroepsprocedures, die eveneens op de zitting van 20 maart 2024 zijn behandeld. Onderdeel van die procedures is de vraag of voor het aangevraagde project tevens een Wnb-toestemming voor gebiedsbescherming vereist is.
Uit de onderzoeken die [bedrijf] heeft laten uitvoeren is verder gebleken dat voor de realisatie van het recreatiepark tevens een ontheffing van verbodsbepalingen uit de Wnb voor soortenbescherming vereist is. Conform de geldende wetssystematiek heeft [bedrijf] die ontheffing afzonderlijk bij verweerder aangevraagd en verweerder heeft de ontheffing met toepassing van de daarvoor geldende procedure verleend. De rechtbank ziet in wat eisers hebben aangevoerd geen reden om te oordelen dat die wetssystematiek in strijd is met Europese regels en om die reden niet had mogen worden gevolgd. Ook hebben eisers niet aangetoond waarom het niet zijn van belanghebbende bij de verleende ontheffing hen in dit geval op grond van Europese regels niet kan worden tegengeworpen. Bij de verlening van de ontheffing heeft verweerder niet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, maar de reguliere procedure toegepast. Uit artikel 8:1 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 7:1 van de Awb, volgt dat alleen belanghebbenden bezwaar kunnen maken en beroep kunnen instellen tegen besluiten die met die procedure worden voorbereid. In de Europese regels waarnaar eisers hebben verwezen ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de voorwaarde van het zijn van belanghebbende in dit geval niet aan eisers mag worden tegengeworpen. Ook schrijft de reguliere procedure niet voor dat in dit geval een ontwerpbesluit tot verlening van de ontheffing ter inzage moest worden gelegd, waartegen belanghebbenden of een ieder zienswijzen konden indienen. Voor de conclusie dat hiermee inspraakrechten van eisers zijn geschonden, ziet de rechtbank geen aanleiding. Steun voor dit oordeel ziet de rechtbank in de uitspraak van de Afdeling van
6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3399, rechtsoverweging 5.7.
4.4
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ‘gewoon’ op de aanvraag om een Wnb-ontheffing heeft moeten beslissen en dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eisers bij die ontheffing geen belanghebbenden zijn als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Wat eisers hebben aangevoerd over de ringslang, maakt dit niet anders, alleen al omdat de verleende Wnb-ontheffing geen betrekking heeft op die diersoort. De ringslang valt daarom buiten de omvang van dit geschil. [6]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals deze artikelen golden tot 1 januari 2024. Op die datum zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden en is de Wnb ingetrokken. Op grond van artikel 2.9, eerste lid, onder a, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet is op dit geschil nog het oude recht van toepassing.
2.Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.
3.Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 april 2013, ECLI:EU:C:2013:220.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616, rechtsoverweging 9.1.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2621, rechtsoverweging 5.