ECLI:NL:RBOVE:2024:2295

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
71.138779.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van gewoontewitwassen en opzettelijk handelen in harddrugs

Op 30 april 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 49-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 33 maanden voor het medeplegen van gewoontewitwassen en meermalen medeplegen van opzettelijk handelen in harddrugs. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer in Zwolle, waarbij de rechtbank op basis van het afdoeningsvoorstel van het openbaar ministerie en de verdediging tot deze uitspraak kwam. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het verwerven en verhandelen van grote geldbedragen en luxe goederen, waarvan hij wist dat deze afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zittingen op 27 februari en 16 april 2024 zijn de feiten en het afdoeningsvoorstel besproken. De verdachte heeft ingestemd met de voorgestelde straf en afstand gedaan van zijn verdedigingsrechten. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de tenlasteleggingen bevestigd, met uitzondering van het onderdeel 'groot aantal luxe goederen', waar de verdachte van werd vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de voorgestelde straf recht doet aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en dat de belangen van zowel de verdachte als de maatschappij voldoende zijn gewaarborgd. De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op 33 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71.138779.23 (P)
Datum vonnis: 30 april 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1974 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] ,
nu verblijvende in de PI thans verblijvende: [locatie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 februari en 16 april 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Goedegebuure en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R.D.A. van Boom, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich al dan niet samen met (een) ander(en) schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:(gewoonte)witwassen van een bedrag van € 3.393.220,-- en een groot aantal luxe goederen;
feit 2:(gewoonte)witwassen van een bedrag van € 482.070,--;
feit 3: het verhandelen van harddrugs.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
(zaaksdossier 01)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 mei 2020 tot en met 5 maart 2021 te Roosendaal en/of Amsterdam en/of Oosterhout en/of Delft en/of Zaandam (gemeente Zaanstad), in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (van) een voorwerp, te weten een geldbedrag met een totale waarde van 3.393.220 euro, althans enig geldbedrag, en/of een groot aantal luxe goederen, heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben
overgedragen, heeft/hebben omgezet en/of gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf, en hij, verdachte, van het plegen van witwassen aldus een gewoonte heeft gemaakt;
2.
(zaaksdossier 02)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 april 2023 tot en met 25 juni 2023 te Den Haag en/of Voorburg (gemeente Leidschendam-Voorburg) en/of Leiden en/of Delft en/of Nieuwerkerk aan den IJssel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (van) een voorwerp, te weten een geldbedrag met een totale waarde van 482.070 euro, althans enig geldbedrag,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, en hij, verdachte, van het plegen van witwassen aldus een gewoonte heeft gemaakt;
3.
(Zaaksdossier 3)
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 februari 2023 tot en met 1 juli 2023 te Wijchen en/of Amsterdam en/of Alphen aan den Rijn, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, 24 blokken (14blokken en 10 blokken), vermoedelijk ongeveer 24 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3.Het afdoeningsvoorstel

Door de officier van justitie en de verdediging zijn afdoeningsafspraken gemaakt die in een schriftelijke overeenkomst van 2 april 2024 zijn vastgelegd. De rechtbank is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van die afspraken. Het gezamenlijke voorstel voor afdoening van de zaak is aan de rechtbank overgelegd.
Het afdoeningsvoorstel dat aan de rechtbank is voorgelegd houdt – kort gezegd – concreet in dat:
  • de feiten zoals die zijn opgenomen op de dagvaarding bewezen kunnen worden verklaard;
  • de officier van justitie een gevangenisstraf vordert voor de duur van 33 maanden.
Verder is overeengekomen dat
- verdachte ziet af van het indienen van onderzoekswensen (en trekt al ingediende
onderzoekswensen uiterlijk ter zitting en bij voorkeur al eerder schriftelijk in);
  • door de verdediging worden geen bewijsverweren gevoerd;
  • door de verdediging en het openbaar ministerie wordt geen hoger beroep ingesteld indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de verdachte/verdediging en het openbaar ministerie gemaakte afspraken;
  • verdachte zal door het openbaar ministerie niet worden vervolgd voor soortgelijke feiten zoals die zouden kunnen blijken uit de door de Nederlandse opsporingsautoriteiten verkregen cryptocommunicatie van de platform SkyECC met het account Sky-ID [gebruikersnaam] .
  • verdachte hoeft geen (nadere) verklaring af te leggen.
In het afdoeningsvoorstel is het voorgaande als volgt uitgewerkt en aangevuld.

Gelet op het bovenstaande komen het openbaar ministerie en verdachte overeen dat:
Verdachte in het kader van deze overeenkomst:
-
geen bewijsverweren voert en al ingediende onderzoekswensen op zitting dan wel

voorafgaande aan de zitting schriftelijk intrekt;

  • geen (nadere) verklaring hoeft af te leggen;
  • zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken;
  • afstand doet van de voorwerpen/goederen op de aan de overeenkomst aangehechte lijst (betreffende goederen die onder verdachte in beslag zijn genomen en aan hem toebehoren), die gezamenlijk een waarde vertegenwoordigen van meer dan 200.000,-- euro, zodat (vordering tot) verbeurdverklaring achterwege kan blijven.
Het openbaar ministerie in het kader van deze overeenkomst:
-
Ter terechtzitting een strafeis van 33 maanden gevangenisstraf zal vorderen;
Voorts zien beide partijen af van hoger beroep indien de strafoplegging door de rechtbank conform deze overeenkomst plaatsvindt.
Met betrekking tot de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zijn navolgende procesafspraken gemaakt.
-
Er zal geen ontnemingsvordering worden ingediend.
De belastingdienst wordt door het openbaar ministerie geïnformeerd over deze overeenkomst”.
Tijdens de inhoudelijke behandeling op de zitting van 16 april 2024 zijn zowel het strafdossier als het afdoeningsvoorstel met verdachte, de raadsman en de officier van justitie besproken. Daarbij was een belangrijk element of verdachte begreep wat de gemaakte afspraken inhielden en welke gevolgen deze voor hem en zijn strafzaak hebben. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het voorstel met zijn raadsman heeft besproken, dat hij bekend is met de inhoud van het afdoeningsvoorstel en de straf die wordt voorgesteld en dat hij daarmee akkoord gaat. Verdachte begrijpt wat de consequenties zijn als de rechtbank het voorstel volgt – in het bijzonder met betrekking tot zijn verdedigingsrechten – en hij accepteert de op te leggen straf zoals die is vastgelegd in het voorstel. De verdachte, de raadsman en de officier van justitie hebben allen bevestigd achter het afdoeningsvoorstel te staan.
De rechtbank heeft vervolgens de zaak ter terechtzitting behandeld aan de hand van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Ook bij een gezamenlijk afdoeningsvoorstel blijft immers uitgangspunt dat de rechtbank haar eigen verantwoordelijkheid behoudt om te zorgen dat de afdoening van de strafzaak plaatsvindt overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke bepalingen en de eisen van een eerlijk proces.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het afdoeningsvoorstel met betrekking tot het bewijs

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd overeenkomstig het afdoeningsvoorstel, waaraan zij heeft toegevoegd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde onderdeel: “groot aantal luxe goederen”.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geen verweer gevoerd.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of het mogelijk is de zaak conform de tussen de officier van justitie en de verdediging gemaakte procesafspraken af te doen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de door de Hoge Raad geformuleerde aandachtspunten die de strafrechter bij de beoordeling van procesafspraken in acht moet nemen. [1] Deze houden onder meer in:
  • de rechtbank houdt een eigen verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de geldende wettelijke bepalingen, met name de artikelen 348 en 350 Sv;
  • verdachte is voorzien van rechtsbijstand;
  • de inhoud van het afdoeningsvoorstel is op de openbare terechtzitting besproken;
  • de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gespaard gaande afstand van verdedigingsrechten.
De rechtbank is van oordeel dat, rekening houdend met de hiervoor genoemde aandachtspunten, het afdoeningsvoorstel recht doet aan de uitgangspunten van het Wetboek van Strafvordering en het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en dat de belangen van zowel verdachte als de maatschappij met dit afdoeningsvoorstel voldoende zijn gewaarborgd.
Nu de bewezenverklaring aansluit bij de bewijsmiddelen in het dossier en er geen (directe) slachtoffers bekend zijn in de zaak, ziet de rechtbank geen aanleiding om van het afdoeningsvoorstel af te wijken, met uitzondering van het onder 1 ten laste gelegde onderdeel ‘groot aantal luxe goederen’. Ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte vrijspreken.

6.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in het dossier bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op meer tijdstippen in de periode van 29 mei 2020 tot en met 5 maart 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, een voorwerp, te weten een geldbedrag met een totale waarde van 3.393.220 euro, heeft verworven, voorhanden gehad,
overgedragen, omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf, en hij, verdachte, van het plegen van witwassen aldus een gewoonte heeft gemaakt;
2.
hij op meer tijdstippen in de periode van 10 april 2023 tot en met 25 juni 2023 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, een voorwerp, te weten een geldbedrag met een totale waarde van 482.070 euro, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, en hij, verdachte, van het plegen van witwassen aldus een gewoonte heeft gemaakt;
3.
hij in de periode van 8 februari 2023 tot en met 1 juli 2023 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, 24 blokken (14 blokken en 10 blokken), vermoedelijk ongeveer 24 kilogram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

7.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de bewijsmiddelen in het dossier. Als tegen dit verkort vonnis, ondanks de andersluidende afspraak, hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op dit vonnis, dat aan het verkort vonnis zal worden gehecht.

8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikelen 47, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van gewoontewitwassen
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van gewoontewitwassen
feit 3
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

9.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

10.De op te leggen straf of maatregel

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – conform het afdoeningsvoorstel – gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden, met aftrek van voorarrest.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafoplegging verwezen naar het afdoeningsvoorstel.
10.3
De gronden voor een straf of maatregel
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen gedurende een periode van negen maanden en een periode van twee en een halve maand schuldig gemaakt aan het witwassen van zeer grote geldbedragen en heeft daarvan een gewoonte gemaakt. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken, wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast. Verdachte heeft hier door zijn handelen aan bijgedragen Daarnaast heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugshandel vaak gepaard gaat met (zware) criminaliteit. Het gebruik van cocaïne werkt bovendien verslavend en is zeer schadelijk voor de volksgezondheid. Om zijn financiële positie te verbeteren heeft verdachte zich hiermee ingelaten zonder rekening te houden met de gezondheidsrisico’s die harddrugs voor gebruikers meebrengen.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de voorgestelde straf valt binnen de bandbreedte van de straffen die normaliter in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de voorgestelde straf recht doet aan alle betrokken belangen. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank zal de straf dan ook opleggen conform het afdoeningsvoorstel.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

11.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

12.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
medeplegen van gewoontewitwassen;
feit 2, het misdrijf:
medeplegen van gewoontewitwassen;
feit 3, het misdrijf
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
33 (drieëndertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. A.J. de Loor en mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2024.

Voetnoten

1.HR 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252