ECLI:NL:RBOVE:2024:2136

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
ak_23_2107
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van gehuwdennorm en duurzaam gescheiden leven

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 19 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijstandsuitkering beoordeeld. Eiser had op 20 januari 2022 bijstand aangevraagd met terugwerkende kracht vanaf 11 oktober 2021. Het college van burgemeester en wethouders van Hengelo had deze aanvraag afgewezen op basis van de gehuwdennorm, waarbij het inkomen van de ex-partner van eiser werd betrokken. Eiser betwistte deze afwijzing en stelde dat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn ex-echtgenote, en dat zijn aanvraag daarom op basis van de norm voor alleenstaanden had moeten worden beoordeeld.

De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte de gehuwdennorm heeft toegepast. Eiser heeft een Duits echtscheidingsvonnis overgelegd waaruit blijkt dat hij en zijn ex-partner sinds januari 2021 duurzaam gescheiden leven. De rechtbank concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat eiser tot zijn last komende kinderen heeft of een gezamenlijke huishouding met een ander voert. Daarom had het college moeten uitgaan van de norm voor een alleenstaande.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het college en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het recht op bijstand van eiser moet worden vastgesteld op basis van de alleenstaande norm. Tevens wordt het college veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de na te betalen bijstand en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2107

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. H.J.M. van Denderen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Hengelo, het college,

(gemachtigde: M.J. Nieuwland en B.H. Nijland).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser.
1.1.
In het besluit van 11 maart 2022 heeft het college eisers aanvraag van 20 januari 2022 om een uitkering op grond van de Participatiewet, ingaande op 11 oktober 2021, afgewezen. In het besluit van 15 juni 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven. Eisers toenmalige gemachtigde, mr. [naam] , heeft namens hem tegen het besluit van 15 juni 2022 beroep ingesteld.
1.2.
In de uitspraak van 26 april 2023 (Awb 22/1048) heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
1.3.
Het college heeft een nieuw besluit op het bezwaar genomen. In het bestreden besluit van 13 september 2023 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 11 maart 2022 andermaal ongegrond verklaard
1.4.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, het college en diens gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om een bijstandsuitkering over de periode 11 oktober 2021 tot en met 11 maart 2022. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

De uitspraak van 26 april 2023 (Awb 22/1048)

4. Eiser heeft met zijn aanvraag van 20 januari 2022 aan het college gevraagd hem bijstand toe kennen met ingang van 11 oktober 2021. De rechtbank heeft het beroep dat heeft geleid tot de uitspraak van 26 april 2023 beoordeeld aan de hand van drie te onderscheiden perioden. De periode van 11 oktober 2021 tot en met 24 december 2021 heeft de rechtbank onbesproken gelaten, omdat het college over deze periode al had beslist in een besluit van 22 december 2021, verzonden op 24 december 2021. Deze periode ligt ter beoordeling voor bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in het hoger beroep tegen de uitspraak van deze rechtbank van 2 augustus 2022 (22/893). Over de periode van 25 december 2021 tot 20 januari 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat – kort gezegd – door eiser geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd die maken dat afgeweken moet worden van het uitgangspunt dat bijstand niet eerder toegekend wordt dan met ingang van de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld. Ten aanzien van de periode voorafgaand aan de aanvraag van 20 januari 2022 heeft de rechtbank dan ook geoordeeld dat het college de aanvraag op dit punt terecht heeft afgewezen.
Over de periode van 20 januari 2022 tot en met 11 maart 2022 heeft de rechtbank – samengevat weergegeven – het volgende geoordeeld. Voor de vaststelling van eisers recht op bijstand in deze periode zijn de uitkeringsspecificaties van eisers echtgenote over de periode van januari 2022 tot en met maart 2022 van belang. Eiser heeft deze overgelegd. Uit deze uitkeringsspecificaties heeft de rechtbank opgemaakt dat de echtgenote van eiser geen inkomsten uit of in verband met werkzaamheden heeft. Uit de uitkeringsspecificaties blijkt welke bedragen zij aan uitkering heeft ontvangen in Duitsland. Het college kan dus eisers recht op bijstand vaststellen rekening houdend met de inkomsten van eisers echtgenote uit die uitkering. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat eisers echtgenote inkomsten heeft ontvangen uit activiteiten op Facebook. De advertentiekosten die eisers echtgenote heeft betaald voor Facebook kunnen dan ook geen beletsel zijn voor de vaststelling van eisers recht op bijstand, zo heeft de rechtbank geoordeeld. De door het college genoemde betalingen aan een gerechtsdeurwaarder zijn gedaan in juni 2022 en september 2022. Deze betalingen dateren van na de periode in geding en kunnen dan ook geen beletsel zijn om eisers recht op bijstand in de periode in geding te kunnen vaststellen, aldus de rechtbank.
De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de hier te beoordelen periode verkeerde in bijstandbehoevende omstandigheden en dat het recht op bijstand over deze periode wél kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar van 15 juni 2022 op dit onderdeel vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Dit heeft geleid tot het bestreden besluit van 13 september 2023.

Motivering van het bestreden besluit

5. Volgens het college heeft eiser over de periode van 20 januari 2022 tot en met 11 maart 2022 geen aanvullend recht op bijstand, omdat het inkomen van eisers partner gedurende de gehele periode hoger is dan de gehuwdennorm. Het college heeft daarbij acht geslagen op het inkomen van eisers partner uit uitkering, alimentatie en kinderbijslag. Volgens het college is niet gebleken dat de situatie van eiser zo bijzonder is dat de hoogte van de bijstand daarop moet worden afgestemd. Het ontbreken van vermogen en de vaste lasten en de schulden die eiser heeft, maken volgens het college niet dat zich zo’n bijzondere situatie voordoet.

Gronden van beroep

6. Eiser stelt dat hij door het college ten onrechte als gehuwde in de zin van de Participatiewet wordt aangemerkt. Daarom heeft het college ook ten onrechte het inkomen van de (inmiddels ex-)echtgenote van eiser in aanmerking genomen. Eiser verwijst naar artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet. Op grond van dit artikel wordt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is, aangemerkt als ongehuwd. In dat geval spelen de financiële omstandigheden van de persoon met wie de betrokkene gehuwd is, geen rol voor de beoordeling van het recht op bijstand van de betrokkene. Eiser was weliswaar ten tijde van de bijstandsaanvraag nog gehuwd, maar hij leefde duurzaam gescheiden van zijn ex-echtgenote. Het huwelijk is ontbonden met de echtscheidingsbeslissing van [datum]. Het verzoek tot echtscheiding was namens de ex-echtgenote van eiser op 18 oktober 2022 ingediend. In dit verzoek is door de ex-echtgenote van eiser aangegeven dat zij en eiser sinds 10 januari 2021 gescheiden leefden. Daarom moet eiser op grond van de Participatiewet als ongehuwde worden aangemerkt, zo stelt hij. Volgens eiser blijkt uit het verloop van de echtscheidingsprocedure duidelijk dat het niet samenwonen van eiser met zijn ex-echtgenote sinds januari 2021 het gevolg was van een tenminste een door de ex-echtgenote gewilde verbreking van de huwelijksband met als gevolg dat zij ieder een afzonderlijk leven leidden als ware zij niet met elkaar gehuwd. Deze situatie was als bestendig bedoeld, wat onder meer blijkt uit het feit dat zowel eiser als zijn ex-echtgenote hebben aangegeven dat zij niet bereid waren de huwelijkse gemeenschap voort te zetten. Eiser moet daarom aangemerkt worden als duurzaam gescheiden. Hij moet dan ook als alleenstaande in de zin van artikel 4, eerste lid, van de Participatiewet worden aangemerkt. Het inkomen van zijn ex-partner is daarom niet relevant voor de vraag of hij aanspraak kan maken op bijstand. Nu alleen de hoogte van het inkomen van eisers ex-echtgenote reden is geweest om de bijstandsaanvraag af te wijzen, is de aanvraag ten onrechte afgewezen. Eiser had vanaf het moment van de aanvraag recht op bijstand naar de norm voor een alleenstaande, zo stelt hij. Eiser heeft in dit verband een Duits echtscheidingsvonnis overgelegd.

Verweer

7. Het college wijst erop dat zij met het bestreden besluit uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak van 28 april 2023 van deze rechtbank. Eiser noch zijn gemachtigde hebben tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld. Het college stelt dan ook dat zij terecht rekening heeft gehouden met het inkomen van de echtgenote van eiser. Het college wijst er verder op dat tijdens de zitting 27 juli 2022 (zaaknummers ZWO 22/892 en 22/893) door eiser zou zijn aangegeven dat er sprake was van niet-duurzaam gescheiden leven. Het college wijst er verder op dat ten tijde van de aanvraag en ook in de periode nu in geding, 20 januari tot en met 11 maart 2022, er geen sprake was van een op handen zijnde echtscheiding. Dat hier sinds 18 oktober 2022 verandering in gekomen is, doet niet af aan de beoordeling van het recht op bijstand van eiser in de periode daaraan voorafgaand. Indien eiser de op hem rustende inlichtingenplicht was nagekomen en hij recht had gehad op uitkering, dan had hij die uitkering ontvangen naar de norm voor een echtpaar met een niet-rechthebbende partner. Die norm was dan eerst per 18 oktober 2022 gewijzigd naar de norm voor een alleenstaande. De genoemde wijziging in de situatie van eiser werkt naar de toekomst toe. Ten tijde van de behandeling van de aanvraag en het bezwaar was het college dan ook bevoegd naar de gegevens van de echtgenote van eiser te vragen.

Het oordeel van de rechtbank

8. Voorop wordt gesteld dat in de uitspraak van deze rechtbank van 26 april 2023 niet is geoordeeld over de vraag of eiser de uitkering naar de norm van een alleenstaande of naar de gehuwdennorm dient te ontvangen. Hoewel impliciet uit de uitspraak kan worden afgeleid dat de rechtbank uitging van de gehuwdennorm, omdat de uitkeringsspecificaties van de ex-partner relevant werden geacht voor de vaststelling van het recht op bijstand (overweging 7.2.1 van die uitspraak), is er geen sprake van een uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen beroepsgrond. [1] In zoverre staat de zogenoemde Brummen-jurisprudentie niet aan een beoordeling van deze beroepsgrond in de weg. Dit laat echter onverlet dat het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de belangen van derden zich kunnen verzetten tegen de aanvaardbaarheid van nieuwe beroepsgronden, die reeds tegen het eerdere vernietigde besluit hadden kunnen worden aangewend. [2] In deze zaak spelen er echter geen belangen van derden. Naar het oordeel van de rechtbank weegt in deze procedure het belang van eiser bij een juiste vaststelling van het recht op bijstand verder zwaarder dan het belang van het college bij een efficiënte geschilbeslechting. Het gaat hier namelijk om het recht van eiser om te beschikken over de (minimale) middelen die hij nodig heeft om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. [3] De rechtbank komt aldus toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep van eiser.
9. Op grond van artikel 19, eerste lid, van de Participatiewet heeft de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien:
het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm; en
er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
De hoogte van de algemene bijstand is het verschil tussen het inkomen en de bijstandsnorm.
10. In artikel 22 van de Participatiewet is vastgelegd wat de normbedragen voor de (algemene) bijstandsuitkering zijn. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen (onder meer) alleenstaanden en gehuwden. Wanneer de gehuwdennorm van toepassing is, dient het inkomen en vermogen van beide partners te worden betrokken bij de beoordeling of nog recht is op (aanvullende) bijstand.
11. Wanneer er sprake is van een huwelijk, maar de partners duurzaam gescheiden leven, er geen zorg is voor minderjarige kinderen, en er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding, dan is de alleenstaande norm op de bijstandsaanvrager van toepassing, dit volgt uit artikel 3, tweede lid, sub b, jo artikel 4, eerste lid, sub a, van de Participatiewet.
12. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser met zijn ex-partner gehuwd was in de periode in geding (20 januari tot en met 11 maart 2022). Volgens eiser was er echter sprake van duurzaam gescheiden leven. In dat verband is door eiser een echtscheidingsvonnis van de Duitse rechter overgelegd. In dat echtscheidingsvonnis staat onder meer dat de Duitse rechter tijdens de mondelinge behandeling van [datum] heeft besloten de echtscheiding uit te spreken. In de motivering van de beslissing is onder meer het volgende opgenomen:
Die Ehegatten leben seit Januar 2021 getrennt. Beide sehen ihre Ehe als gescheitert an.
[…]
Die Scheidung erfolgt gemaß §§ 1564, 1565 Abs. 1 BGB. Danach kann eine Ehe geschieden werden, wenn sie gescheitert ist. Das Scheitern der Ehe wird nach § 1566 Abs. 1 BGB unwiderlegbar vermutet, wenn die Ehegatten seit einem Jahr getrennt leben and beide die Scheidung beantragen oder der Antragsgegner der Scheidung zustimmt.
Diese Voraussetzungen liegen vor. Beide Ehegatten haben in der Anhörung glaubhaft
bekundet, dass sie seit Januar 2021 dauernd getrennt leben and nicht mehr bereit sind, die
eheliche Lebensgemeinschaft miteinander fortzusetzen.
13. Uit deze motivering kan worden afgeleid dat de Duitse rechter de echtscheiding heeft uitgesproken, omdat conform de Duitse regelgeving partijen al meer dan een jaar duurzaam gescheiden leefden, namelijk sinds januari 2021. Aangezien Duitsland verder een lidstaat is van de Europese Unie, dient de rechtbank, mede gelet op de wederzijdse erkenningen van vonnissen in echtscheidingszaken, [4] alsmede gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, van de juistheid van deze beslissing en de motivering daarvan uit te gaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat met de overlegging van dit Duitse vonnis voldoende aannemelijk is gemaakt dat eiser en zijn ex-partner sinds januari 2021 duurzaam gescheiden leven.
14. Aan het voorgaande doet geen afbreuk dat eiser volgens het college tijdens de zitting van 27 juli 2022 zou hebben gesteld dat er geen sprake was een duurzaam gescheiden leven. Voor zover dit al zo uitdrukkelijk tijdens die zitting zou zijn gesteld, betreft het immers slechts de mededeling van eiser, terwijl het echtscheidingsvonnis is gebaseerd op de stellingen van eiser en diens ex-partner waar de Duitse rechter geen twijfels over had, en daarmee meer gewicht in de schaal legt. Dat eiser en zijn ex-partner ook duurzaam gescheiden leefden, wordt bevestigd door het gegeven dat zij in de periode in geding reeds ieder een eigen woonadres hadden, wat door het college ook niet is betwist. Dat eiser en zijn ex-partner duurzaam gescheiden leefden wordt ook nog eens bevestigd door het gegeven dat de inkomsten van de ex-partner die het college in aanmerking heeft genomen bij de afwijzing van de aanvraag van eiser, (onder meer) inkomsten uit een
Duitse uitkeringbetreffen.
15. De rechtbank is aldus van oordeel dat het college in het bestreden besluit ten onrechte is uitgegaan van de gehuwdennorm en daarmee ten onrechte het inkomen van de ex-partner heeft betrokken. Aangezien verder niet is gebleken dat eiser tot zijn last komende kinderen heeft, of een gezamenlijke huishouding met een ander voerde, had het college moeten uitgaan van de norm voor een alleenstaande.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij de afwijzing van de aanvraag voor een bijstandsuitkering over de periode 20 januari 2022 tot en met 11 maart 2022 in stand is gelaten. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit voor zover dat wordt vernietigd in stand te laten of zelf een beslissing hierover te nemen. Dit omdat door het college nog, aan de hand van de norm van een alleenstaande, zal moeten worden berekend voor welk bedrag een bijstandsuitkering aan eiser zal moeten worden verleend. Het college zal ook worden veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de na te betalen bijstand. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van de CRvB van 25 januari 2012. [5]
16.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
17. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Deze proceskosten worden begroot op een bedrag van € 1.750,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een bedrag van € 875,-- per punt).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 13 september 2023 voor zover daarin is beslist dat de afwijzing van de aanvraag voor een bijstandsuitkering over de periode 20 januari 2022 tot en met 11 maart 2022 in stand wordt gelaten;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt het college tot betaling van de wettelijke rente over de na te betalen bijstand, zoals vermeld onder 16;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,--
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,-- aan eiser moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
W. Veldman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vgl. ABRvS 6 augustus 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AI0801 alsmede: CRvB 22 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:360, r.o. 4.2.
2.Vgl. ABRvS 24 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:220.
3.Vgl. artikel 11 Participatiewet.
4.Verordening (EU) 2019/1111, i.h.b. artikel 1 jo artikel 30 daarvan.
5.CRvB van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958