ECLI:NL:RBOVE:2024:2135

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
ak_23_848
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek inzake verwerking van mogelijk verontreinigd bodemvreemd materiaal

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek. Eiser stelt dat er meer dan 2.000 m³ mogelijk verontreinigd bodemvreemd materiaal is verwerkt in een aarden wal op het perceel van een derde partij. Het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente heeft het handhavingsverzoek afgewezen, waarna eiser in beroep ging. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij niet bevoegd is om kennis te nemen van het beroep voor zover dit betrekking heeft op de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit, omdat deze bepalingen per 1 januari 2024 zijn ingetrokken en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerste instantie bevoegd is. De rechtbank verklaart zich onbevoegd en zendt het beroep in deze zin door naar de Afdeling.

Voor het overige, dat betrekking heeft op de Wet algemene bepalingen (Wabo), is de rechtbank wel bevoegd. De rechtbank oordeelt dat er geen overtreding van de Wabo kan worden vastgesteld, omdat eiser zijn stellingen niet heeft onderbouwd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van het handhavingsverzoek. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De rechtbank concludeert dat er geen wettelijke grondslag is voor handhavend optreden door het college, en dat het handhavingsverzoek terecht is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/848

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats 1], eiser,

(gemachtigde: ing. M.H. Middelkamp)
en

het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam 1], uit [woonplaats 2].

(gemachtigde: mr. H.B.M. Bosman)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op zijn handhavingsverzoek, betreffende het vermeend verwerken van meer dan 2.000 m³ mogelijk verontreinigd bodemvreemd materiaal in een aarden wal op het perceel [adres 1] (hierna: [perceel 1]) door de eigenaar van dit perceel, [naam 1] (hierna: [naam 1]).
1.2.
Het college heeft dit handhavingsverzoek met het besluit van 27 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 februari 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van het handhavingsverzoek gebleven.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. [naam 1] heeft ook gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2], [naam 3] en [naam 4]. [naam 1] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten / eerdere besluitvorming
2. Op 28 november 2012 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van een geluidswal langs de [snelweg] op de percelen [adres 2]. Dit betreft een grondwal met een lengte van 245 meter, een hoogte van 5 meter en een breedte van 10 meter.
Voor de aanleg van deze grondwal op [perceel 1] en het uitvoeren van andere werkzaamheden (het aanvullen van mestkelders en het egaliseren van het perceel) is grond aangevoerd van verschillende locaties. Dit blijkt uit de ingediende meldingen Besluit bodemkwaliteit van 11 februari 2013 (1.200 m³ grond afkomstig van het bedrijfsterrein aan de [adres 3]), 15 februari 2013 (1.000 m³ grond afkomstig van de locatie [adres 4]) en 19 februari 2013 (2.500 m³ grond afkomstig van de locatie [adres 5]).
3. Eiser is eigenaar van het perceel [adres 6] (hierna: [perceel 2]) en hij woont daar ook.
Besluitvorming
4. Op 5 april 2022 heeft eiser een handhavingsverzoek bij het college ingediend. Hierin stelt eiser dat op [perceel 1] meer dan 2.000 m³ bodemvreemd materiaal, afkomstig van zijn perceel ([perceel 2]), is verwerkt in een aarden wal. Deze grond is mogelijk verontreinigd. Volgens eiser moet dit worden geduid als illegale opslag van (mogelijk) verontreinigde bodemvreemde materialen.
5. Naar aanleiding van dit handhavingsverzoek hebben toezichthouders van de gemeente Hof van Twente op 5 juli 2022 een controle op [perceel 1] uitgevoerd. Zij hebben de grondwal nagemeten, berekend hoeveel grond nodig was om de grondwal op [perceel 1] te realiseren en nagekeken hoeveel grond destijds is aangevoerd. De toezichthouders hebben hun bevindingen neergelegd in een bezoekrapport. Daarin staat dat de gemiddelde hoogte van de grondwal aan de weilandzijde 3,34 meter bedraagt en dat de gemiddelde hoogte aan de zijde van de [snelweg] circa 3,59 meter is. De lengte van de grondwal op [perceel 1] is circa 150 meter. Voor de grondwal op [perceel 1] was 2.561 m³ grond nodig. Volgens de ingediende meldingen is, na inklinken van de grond (25%), 2.625 m³ grond aangeleverd. Het verschil is 63 m³ en die grond is op [perceel 1] gebleven.
6. Met het primaire besluit van 27 juli 2022 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen. Het college heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de toepassing van de aangevoerde grond in de grondwal voldoet aan artikel 35, onder a, in samenhang met artikel 5, eerste lid, onder a en b, van het Besluit bodemkwaliteit. Dit omdat de grondwal zowel qua locatie als de functie voldoet aan de omschrijving in het Besluit bodemkwaliteit. Ook blijkt uit de partijkeuringen dat sprake is van ’schone grond’. Er is niet gebleken dat er daarnaast meer grond of andere partijen verontreinigde grond is gebruikt.
Er is daarom geen overtreding van een wettelijk voorschrift, zodat hij niet bevoegd is om handhavend op treden.
7. Met het bestreden besluit van 7 februari 2023 is het college bij de primaire afwijzing van het handhavingsverzoek gebleven. Het college heeft zich hierbij (aanvullend) op het standpunt gesteld dat eiser zijn stelling - dat er bodemvreemd materiaal van [perceel 2] naar [perceel 1] zou zijn overgebracht en is verwerkt in de grondwal - op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Verder is in het bestreden besluit nader toegelicht hoeveel grond er is aangevoerd voor de realisatie van de gehele grondwal (dus ook op perceel [perceel 3]) en voor het aanvullen van de mestkelders en het egaliseren van beide percelen.
Afbakening van het bij de rechtbank voorliggende beroep
8. Het handhavingsverzoek is te herleiden tot het gesteld overtreden van de navolgende wettelijke bepalingen.
8.1.
In het handhavingsverzoek wordt gesteld dat er bodemvreemd materiaal is aangevoerd op [perceel 1]. Dit is een gestelde overtreding van de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet, de Invoeringswet Omgevingswet en de Aanvullingswet bodem Omgevingswet in werking getreden. De Wet bodembescherming en delen van het Besluit bodemkwaliteit zijn per deze datum ingetrokken. Voor de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 7 februari 2023 is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit bepalend. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 20 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1136.
Op grond van Bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), Hoofdstuk 2, artikel 2, zoals dat luidde ten tijde van het besluit van 7 februari 2023, is de Afdeling in eerste (en enige) aanleg bevoegd om kennis te nemen van een beroep tegen besluiten op grond van de Wet bodembescherming. Dit betekent dat de rechtbank niet bevoegd is om in zo verre kennis te nemen van het door eiser ingestelde beroep.
De rechtbank zal zich daarom onbevoegd verklaren om te beslissen op het beroep, voor zover dit ziet op het gesteld overtreden van bepalingen uit de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit, en het beroep - onder verwijzing naar artikel 6:15 van de Awb - in zo verre doorzenden naar de Afdeling.
8.2.
In het handhavingsverzoek wordt verder gesteld dat sprake is van illegale opslag van bodemvreemd materiaal. Dit duidt de rechtbank als een gestelde overtreding van de planregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Dit betreft een gestelde overtreding van de Wet algemene bepalingen (hierna: Wabo). De rechtbank is bevoegd om in zo verre kennis te nemen van het beroep.
Wettelijk kader
9. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wabo is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip, van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 5 april 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo zoals deze gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Beoordeling van het bij de rechtbank voorliggende beroep
10. Een bestuursorgaan is bevoegd om handhavend op te treden door middel van het opleggen van een last onder bestuursdwang dan wel last onder dwangsom indien er sprake is van een overtreding, zijnde een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Wat betreft het college volgt dit uit artikel 125 Gemeentewet in samenhang met de artikelen 5:4 en 5:1 van de Awb.
11. Eiser stelt dat het college zich ten onrechte niet bevoegd heeft geacht om handhavend op te treden omdat er geen sprake is van een overtreding. Volgens eiser is sprake van meerdere overtredingen.
De rechtbank zal de door eiser genoemde overtredingen hierna bespreken.
Strijd met milieuregels?
12. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser in zijn beroepschrift volstaat met het stellen dat er in strijd met ‘milieuregels’ werd/wordt gehandeld, zonder dit nader te specificeren. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen met deze beroepsgrond enkel de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit zijn bedoeld.
De rechtbank heeft hiervoor reeds aangegeven dat zij niet bevoegd is om deze gestelde overtredingen te beoordelen, maar dat de Afdeling hier een oordeel over zal moeten geven.
De rechtbank kan en zal deze beroepsgrond daarom niet bespreken.
Opslag van bodemvreemd materiaal in strijd met het bestemmingsplan?
13. Ter zitting heeft gemachtigde van eiser desgevraagd meegedeeld dat er bodemvreemde materialen in de geluidswal op [perceel 1] zijn gebracht ten tijde van de aanleg van deze wal omstreeks 2012. Dat materiaal was afkomstig van [perceel 2]. Eiser was toen nog geen eigenaar van [perceel 2]. Hij heeft dit gehoord van de toenmalige eigenaar van [perceel 2].
14. De rechtbank constateert dat sprake is van een verklaring van horen zeggen. De rechtbank is het met het college eens dat deze verklaring/stelling op geen enkele wijze is onderbouwd. Los daarvan is op [perceel 1] een geluidswal gerealiseerd die in overeenstemming is met de verleende (aanleg)omgevingsvergunning.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Opslag van afvalstoffen in strijd met het bestemmingsplan?
15. Eiser stelt dat sprake is van opslag van afvalstoffen, en dat dat in strijd is met het bestemmingsplan.
16. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
16.1.
De rechtbank stelt vast dat deze gestelde overtreding van de Wabo niet in het handhavingsverzoek is genoemd (en ook verder in deze procedure niet is genoemd), zodat sprake is van een uitbreiding van de reikwijdte van het handhavingsverzoek nadat het primaire besluit is genomen. Dit is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling niet toegestaan. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2422, overweging 5.2.
16.2.
De rechtbank heeft dit ter zitting aan eisers gemachtigde voorgehouden. Gemachtigde heeft daarop meegedeeld dat bodemvreemde materialen ook afvalstoffen zijn, zodat het handhavingsverzoek zowel ziet op bodemvreemde materialen als op afvalstoffen.
De rechtbank is het niet met deze stelling eens. Ook anderszins kan het handhavingsverzoek niet zo gelezen worden dat hiermee tevens afvalstoffen zijn bedoeld. Er is dan ook sprake van een niet toegestane uitbreiding van de reikwijdte van het handhavingsverzoek in beroep.
16.3.
De rechtbank zal daarom deze beroepsgrond niet bespreken.

Conclusie en gevolgen

17. De rechtbank is niet bevoegd om kennis te nemen van het beroep, voor zover dit betrekking heeft op het gestelde overtreden van bepalingen uit de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit. De Afdeling is in eerste en enige instantie bevoegd om hiervan kennis te nemen.
De rechtbank zal zich in zo verre niet bevoegd verklaren en, onder verwijzing naar artikel 6:15 van de Awb, het beroep in zo verre doorzenden naar de Afdeling.
18. De rechtbank is wel bevoegd om kennis te nemen van het beroep, voor zover dit betrekking heeft op het gestelde overtreden van bepalingen uit de Wabo.
Zowel ten tijde van het primaire besluit als ten tijde van het bestreden besluit, is geen overtreding van een bepaling uit de Wabo aan te wijzen waartegen het college handhavend zou kunnen optreden. Er is daarom op beide momenten in zo verre geen wettelijke grondslag voor handhavend optreden. Het college heeft zich dan ook terecht in zo verre niet bevoegd geacht om handhavend op te treden en heeft het handhavingsverzoek daarom in zo verre terecht afgewezen en in bezwaar gehandhaafd.
19. Het beroep, voor zover dit ziet op het overtreden van bepalingen van de Wabo, is daarom ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van het handhavingsverzoek van eiser in zo verre in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep, voor zover dit betrekking heeft op de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit;
- zendt het beroepschrift op grond van artikel 6:15 van de Awb in zo verre door naar de Afdeling om het beroep in zo verre in behandeling te nemen;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
C. Kuiper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.