ECLI:NL:RVS:2024:1136

Raad van State

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
202205852/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving verzoek geluidswal Rijksstraatweg door college van burgemeester en wethouders van Waadhoeke afgewezen

In deze zaak heeft [appellant], wonend te Menaam, beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Waadhoeke, dat zijn verzoek om handhaving met betrekking tot de geluidswal aan de Rijksstraatweg heeft afgewezen. Het college heeft op 22 juli 2021 het verzoek afgewezen en op 23 februari 2022 het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. [appellant] stelt dat de geluidswal niet correct is aangelegd, omdat deze niet is afgedekt met schone grond en dat er erosie plaatsvindt, waardoor verontreinigingen in het oppervlaktewater kunnen komen. Het college heeft echter gesteld dat de grond voldoet aan de kwaliteitsnormen en dat er geen aanwijzingen zijn voor erosie of verontreiniging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 februari 2024 behandeld. Tijdens de zitting is het college vertegenwoordigd door G. Haisma, G. de Vries en S. Huizingh. Ook was Grondnet Grondverwerking & Hergebruik B.V. aanwezig, vertegenwoordigd door mr. W.H.R. van Boetzelaer. De Afdeling heeft overwogen dat het college zich terecht heeft gebaseerd op het inspectierapport van de Friese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving (FUMO) en dat er geen grond is voor de stelling van [appellant] dat er geen onafhankelijke besluitvorming heeft plaatsgevonden. De Afdeling concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

202205852/1/R1.
Datum uitspraak: 20 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Menaam, gemeente Waadhoeke,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Waadhoeke,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 2021 heeft het college het verzoek om handhaving van [appellant] met betrekking tot de geluidswal aan de Rijksstraatweg afgewezen.
Bij besluit van 23 februari 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Grondnet Grondverwerking & Hergebruik B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2024, waar het college, vertegenwoordigd door G. Haisma, G. de Vries en S. Huizingh, is verschenen. Voorts is ter zitting Grondnet Grondverwerking & Hergebruik B.V., vertegenwoordigd door mr. W.H.R. van Boetzelaer, advocaat te Heerenveen, en [partij], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet, de Invoeringswet Omgevingswet en de Aanvullingswet bodem Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 23 februari 2022 is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit bepalend.
Inleiding
2.       [appellant] woont aan [locatie] in Menaam. Hij heeft het college op 29 april 2021 verzocht handhavend op te treden tegen de aanleg van de geluidswal aan de Rijksstraatweg. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de geluidswal niet wordt afgedekt met een laag schone grond, de al aanwezige grond wordt vermengd met nieuw aangevoerde grond en deze grond door erosie in het oppervlaktewater terechtkomt.
Naar aanleiding van dit verzoek is ter plaatse in opdracht van het college door de Friese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving (hierna: de FUMO) op 10 mei 2021 en 17 mei 2021 een inspectie uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een inspectierapport.
Bij brief van 8 juni 2021 heeft het college onder verwijzing naar het inspectierapport naar [appellant] het voornemen verstuurd het handhavingsverzoek af te wijzen. Daartegen heeft [appellant] een zienswijze ingediend.
Bij besluit van 22 juli 2021 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat er blijkens het inspectierapport onvoldoende aanwijzingen zijn dat de geluidswal niet wordt afgedekt met schone gebiedseigen grond. De gebiedseigen grond is namelijk in de periode van 2008 tot 2012 op de locatie van de huidige geluidswal afgegraven en in depot gezet. Deze grond is volgens het college van de kwaliteitsklasse achtergrondwaarde en voldoet daarmee aan artikel 63 van het Besluit bodemkwaliteit. Over het mengen van grond staat in het rapport dat er grond aanwezig is die in de periode
2008-2012 is aangevoerd. Die grond is onder de toen geldende wet- en regelgeving toegepast, waardoor er nu geen strengere eisen op bijvoorbeeld het gebied van PFAS aan gesteld kunnen worden. Verder mag de grond voor de kern in laagjes worden toegepast, als de kwaliteit voldoet aan de maximale klasse industrie. Dat wordt volgens het college gecontroleerd door fysiek toezicht te houden als er een melding wordt gedaan. Verder zijn er volgens het college onvoldoende aanwijzingen dat er erosie plaatsvindt en zijn er geen verontreinigingen in het oppervlaktewater aangetroffen.
Bij besluit van 23 februari 2022 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften gemeente Waadhoeke, ongegrond verklaard.
Wettelijk kader
Besluit bodemkwaliteit (hierna: het Bbk)
3.       Artikel 35 luidde: "Dit hoofdstuk is van toepassing op de volgende handelingen: a. toepassing van grond of baggerspecie in bouw- en wegconstructies, waaronder mede worden begrepen wegen, spoorwegen en geluidswallen;
[…]"
Artikel 37, eerste lid, luidde: "Het is verboden om grond of baggerspecie toe te passen in strijd met de artikelen 5, eerste lid, 7, 38, 42, 44, 45, 46, 52, 59, 60, 63 en 64 van dit besluit."
Artikel 42, eerste lid, luidt: "Degene die voornemens is grond of baggerspecie toe te passen als bedoeld in artikel 35, onderdeel a tot en met i, met uitzondering van onderdeel f, meldt dat voornemen ten minste vijf werkdagen van tevoren aan Onze Minister."
Artikel 63, eerste lid, luidde: "Een toepassing van grond of baggerspecie als bedoeld in artikel 35, onder a, c tot en met e, in een laagdikte van minimaal twee meter en een minimale omvang van 5000 m3 hoeft niet te voldoen aan de eisen die daaraan in afdeling 2, paragraaf 1 en 2, worden gesteld, mits
a. de kwaliteit van de grond of baggerspecie voldoet aan:
i. de bij regeling van Onze Ministers vast te stellen maximale emissiewaarden, en
ii. bij toepassing op of in de bodem, uitgezonderd de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam, de maximale waarden voor de bodemfunctieklasse industrie, bedoeld in artikel 55, tweede lid;
[…] en
b. op de desbetreffende grond of baggerspecie een leeflaag of een laag bouwstoffen wordt aangebracht."
Regeling bodemkwaliteit (hierna: de regeling)
Artikel 4.12.1 van de Regeling bodemkwaliteit luidt:
"1. Bij toepassingen als bedoeld in artikel 63 van het besluit, overschrijdt de emissie van de grond of baggerspecie niet:
a. de maximale emissiewaarden, bedoeld in tabel 1 van bijlage B, indien het toepassingen op of in de bodem betreft;
b. de maximale emissiewaarden, bedoeld in tabel 2 van bijlage B, indien het toepassingen op of in de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam betreft.
2. Aan het eerste lid, aanhef en onderdeel a, wordt voldaan, indien de rekenkundig gemiddelde gehalten van de gemeten stoffen in de grond of baggerspecie de emissietoetswaarden, bedoeld in tabel 1 van bijlage B, niet overschrijden.
[…]"
Gronden van het beroep
Onafhankelijke besluitvorming
4.       [appellant] betoogt dat het besluit om niet tot handhaving over te gaan ten onrechte door de FUMO zelf is voorbereid en hij vervolgens een besluit van het college heeft ontvangen dat precies overeenkomt met het advies van de FUMO. Daarbij staat in het advies van de bezwaaradviescommissie ook dat het college mocht vertrouwen op de deskundigheid van de FUMO. Gelet hierop heeft er volgens [appellant] geen onafhankelijke besluitvorming plaatsgevonden.
5.       De FUMO is ingesteld op basis van artikel 51 van de Wet gemeenschappelijke regelingen en houdt in opdracht van alle Friese gemeenten, de provincie Friesland en het waterschap van Friesland onder andere toezicht op het gebied van milieuwet- en regelgeving. Dat is op zichzelf geen reden om aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de FUMO te twijfelen. [appellant] heeft verder geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de FUMO of de bezwaaradviescommissie moet worden getwijfeld.
Het betoog slaagt niet.
Is het werk volgens de geldende voorschriften uitgevoerd?
6.       Volgens [appellant] heeft het college uit het feit dat metingen achteraf  geen verontreinigingen hebben aangetoond ten onrechte de conclusie getrokken dat het werk volgens de geldende voorschriften wordt uitgevoerd. Verder is het door hem overgelegde beeldmateriaal van overtredingen ten onrechte als onvoldoende beschouwd omdat dat niet bij de door de FUMO uitgevoerde controles is geconstateerd. Ook heeft er volgens [appellant] ten onrechte geen overleg plaatsgevonden met het Waterschap Friesland dat gesommeerd heeft de door hem gefotografeerde overtredingen ongedaan te maken. [appellant] heeft er verder op gewezen dat de gemeente heeft aangegeven niet te weten waar de eerder geconstateerde vervuilde grond opgeslagen is. Volgens [appellant] worden de belangen van de omwonenden ondergeschikt geacht door het college.
7.       Niet in geschil is dat de geluidswal een toepassing van grond of baggerspecie is als bedoeld in artikel 63 van het Bbk in een laagdikte van 2 meter en een minimale omvang van 5.000 m3. Gelet daarop moet de geluidswal voldoen aan artikel 4.12.1 van de regeling.
8.       Op grond van het Bbk en de regeling is het toegestaan om grond tot en met de kwaliteitsklasse "industrie" in de kern van een zogenoemde grootschalige bodemtoepassing als hier aan de orde te gebruiken. De Afdeling stelt vast dat er door de uitvoerder meldingen zijn gedaan op grond van artikel 42 van het Bbk, waarbij inzicht is gegeven in de grond die wordt gebruikt. Het college heeft toegelicht dat het alleen van belang is dat bekend is welke grondpartijen deel uitmaken van de kern van de grootschalige bodemtoepassing en welke van de afdeklaag, nu voor de kern de kwaliteitsklasse industrie mag worden gebruikt en de afdeklaag alleen uit schone grond mag bestaan die voldoet aan de kwaliteitsklasse achtergrondwaarde. De grond die in dit geval voor de kern is gebruikt is weliswaar matig verontreinigd, maar voldoet aan de kwaliteitsklasse "industrie".
Het college heeft zich over erosie van de grond op het standpunt gesteld dat eventuele erosie alleen kan zien op de schone afdeklaag en het de kwaliteit van de grond op de afdeklaag voldoende heeft gewaarborgd door het beoordelen van de meldingen op grond van artikel 42 van het Bbk en het regelmatig houden van toezicht daarop. Het college heeft in dat verband een inspectiebrief van 28 april 2021 overgelegd, waaruit naar voren komt dat er in de periode van 7 juli 2020 tot en met 12 april 2021, 14 inspectiebezoeken zijn uitgevoerd. Verder is over de periode 2012 tot en met 2017 het grondwater gemonitord. Daaruit komt naar voren dat er geen verontreinigingen zijn aangetroffen in het oppervlaktewater. Over de door [appellant] overgelegde foto’s heeft het college toegelicht dat daarop weliswaar te zien is dat er puin en plastic in de grond zit, maar dat dit niet betekent dat er chemische verontreiniging is. Gelet daarop is volgens het college aangetoond dat er geen nadelige effecten op de bodem zijn. [appellant] heeft niet concreet aangegeven op welke onderdelen het rapport van de FUMO tekort schiet en daarmee niet aannemelijk gemaakt dat het rapport zodanige onjuistheden of leemten in kennis bevat dat het college zich niet daarop heeft kunnen baseren. De Afdeling ziet in het aangevoerde dan ook geen grond voor het oordeel dat het college de door de FUMO opgestelde rapporten, waaruit naar voren komt dat het werk volgens de geldende voorschriften is uitgevoerd en er geen verontreiniging is aangetroffen, niet aan het besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9.       Het beroep is ongegrond.
10.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024
195-1036