ECLI:NL:RBOVE:2024:2132

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
ak_23_847
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek betreffende illegale opslag van afvalstoffen

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 19 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek behandeld. Eiser, eigenaar van een perceel in Hof van Twente, had een handhavingsverzoek ingediend tegen [bedrijf] B.V. wegens vermeende illegale opslag van radioactieve en olie bevattende afvalstoffen, specifiek windmolenonderdelen. Het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente had het verzoek afgewezen, stellende dat er geen overtredingen waren geconstateerd. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft geoordeeld dat er geen illegaal afval is opgeslagen en dat de windmolenonderdelen niet als afvalstoffen kunnen worden gekwalificeerd. De rechtbank wijst erop dat de inspectie door de Omgevingsdienst Twente geen overtredingen heeft vastgesteld en dat de opslag van de onderdelen in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De rechtbank concludeert dat er geen wettelijke grondslag is voor handhavend optreden en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/847

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: ing. M.H. Middelkamp)
en

het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [bedrijf] B.V., uit [vestigingsplaats] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op zijn handhavingsverzoek betreffende de vermeende illegale opslag van radioactieve en olie bevattende afvalstoffen (te weten windmolenonderdelen) op het perceel [adres 1] (hierna perceel [adres 1] ) door [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ).
1.1.
Het college heeft dit handhavingsverzoek met het primaire besluit van 27 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 februari 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van het handhavingsverzoek gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd. Het college heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . [bedrijf] heeft zich met kennisgeving niet laten vertegenwoordigen.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
2. Op perceel [adres 1] is [bedrijf] gevestigd. De activiteiten ter plaatse bestaan, voor zover hier van belang, uit de opslag van windmolenonderdelen.
Eiser is eigenaar van het perceel [adres 2] en hij woont daar ook.
Voorliggende besluitvorming
3. Op 29 maart 2022 heeft eiser een handhavingsverzoek bij het college ingediend. Hierin stelt eiser dat [bedrijf] , zonder te beschikken over de benodigde papieren, radioactief afval uit Duitsland heeft geïmporteerd en heeft opgeslagen op perceel [adres 1] . Dit betreft (onderdelen van) windmolens die niet meer mogen worden gebruikt in Duitsland, en daarom afval zijn. Dit opgeslagen afval bevat tevens grote hoeveelheden hydrauliekolie, zonder dat bodembescherming aanwezig. Dit resulteert in bodemverontreiniging.
4. Naar aanleiding van dit handhavingsverzoek heeft een toezichthouder van de Omgevingsdienst Twente (hierna: ODT) op 4 mei 2022 een controle op perceel [adres 1] uitgevoerd. In het opgestelde controlerapport staat het volgende:
- de aard en conditie van de aangetroffen windmolenonderdelen is zodanig (geen zichtbare beschadigingen en geen brandschade) dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat sprake is van opslag van afvalstoffen. Voorts is het aannemelijk dat de betreffende onderdelen gebruikt worden als reserveonderdelen. Radioactieve materialen zijn alleen aanwezig in generatoren en op perceel [adres 1] worden geen generatoren opgeslagen.
- op een pallet zijn drie oliehoudende transformatoren opgeslagen, zonder een bodem beschermende voorziening. Dit is een overtreding van artikel 3.36, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) in samenhang met artikel 3.43, eerste lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer.
Het college is geadviseerd om het handhavingsverzoek, voor zover dit ziet op de illegale opslag van afval (windmolenonderdelen) af te wijzen en handhavend op te treden tegen de opslag van oliehoudende transformatoren zonder bodem beschermende voorziening.
Het voornemen om handhavend op te treden conform dit advies is op 24 mei 2022 aan [bedrijf] meegedeeld.
5. Bij brief van 16 juni 2022 heeft het college aan eiser meegedeeld dat hij voornemens is zijn handhavingsverzoek, voor zover dit ziet op de opslag van illegaal afval uit Duitsland en radioactieve onderdelen, af te wijzen. Aan het handhavingsverzoek, voor zover dit ziet op de opslag (zonder bodem beschermende maatregelen) van onderdelen die hydrauliekolie bevatten, is tegemoetgekomen en hierbij is verwezen naar het voornemen, gericht aan [bedrijf] , van 24 mei 2022.
Eiser is in de gelegenheid gesteld om tegen het voornemen om het handhavingsverzoek deels af te wijzen, een zienswijze in te dienen. Eiser heeft geen zienswijze ingediend.
Op 7 juli 2022 heeft de toezichthouder van de ODT geconstateerd dat de transformatoren waarop het voornemen van 24 mei 2022 zag, van perceel [adres 1] zijn afgevoerd. Hiermee is de geconstateerde overtreding beëindigd.
6. Met het primaire besluit van 27 juli 2022 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen. Het college heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat er geen illegaal afval uit Duitsland is waargenomen en dat er van radioactieve onderdelen geen sprake is. Er zijn geen overtredingen waartegen handhavend kan worden opgetreden. De overtreding met betrekking tot de opslag van hydrauliekolie bevattende onderdelen is door [bedrijf] beëindigd.
Omdat er geen overtredingen (meer) zijn, is hij niet bevoegd om handhavend op te treden, aldus het college.
7. In het bestreden besluit van 7 februari 2023 heeft het college zich allereerst op het standpunt gesteld dat eiser in zijn bezwaarschrift zijn handhavingsverzoek heeft uitgebreid. Eiser stelt immers dat er illegale asbestsanering heeft plaatsgevonden op perceel [adres 1] en dat de transformatoren op onrechtmatige wijze zijn verdwenen. Hier kon in het primaire besluit niet op worden ingegaan en dit wordt daarom niet meegenomen in het bestreden besluit.
Het college is bij de (primaire) afwijzing van het handhavingsverzoek gebleven.
Beoordeling van het beroep
Toepasselijk wettelijk kader
8. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) en het Activiteitenbesluit is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip, van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving van de Wabo en het Activiteitenbesluit is gedaan op 29 maart 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo en het Activiteitenbesluit zoals deze golden vóór 1 januari 2024, van toepassing blijven.
De bevoegdheid
9. Een bestuursorgaan is bevoegd om handhavend op te treden door middel van het opleggen van een last onder bestuursdwang dan wel last onder dwangsom indien er sprake is van een overtreding, zijnde een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Wat betreft het college volgt dit uit artikel 125 Gemeentewet in samenhang met de artikelen 5:4 en 5:1 van de Algemene wet bestuursrecht.
10. Eiser stelt dat het college zich ten onrechte niet bevoegd heeft geacht om handhavend op te treden omdat er geen sprake is van een overtreding. Volgens eiser is sprake van meerdere overtredingen.
10.1.
Ten eerste is de opslag van windmolenonderdelen op perceel [adres 1] in strijd met zowel het bestemmingsplan als in strijd met de omgevingsvergunning op grond van de Wabo.
10.2.
Ten tweede zijn de windmolenonderdelen tevens te duiden als afvalstoffen. De opslag van afvalstoffen op perceel [adres 1] is in strijd met het bestemmingsplan. Ook is voor de opslag een milieu-omgevingsvergunning nodig, waar [bedrijf] niet over beschikt. Bovendien is voor het importeren van de afvalstoffen geen toestemming op grond van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen verleend.
10.3.
De opslag van afvalstoffen op perceel [adres 1] resulteert in bodemverontreiniging.
11. De rechtbank zal de beroepsgronden hierna bespreken in de volgorde zoals hiervoor is weergegeven.
Opslag windmolenonderdelen in strijd met het bestemmingsplan/omgevingsvergunning?
12. De planologische situatie op perceel [adres 1] is geregeld in het bestemmingsplan “Buitengebied Hof van Twente, herziening [adres 1] ” (hierna: het bestemmingsplan). Het bestemmingsplan is op 15 oktober 2019 vastgesteld door de raad van de gemeente Hof van Twente (hierna: de raad). Tegen dit vaststellingsbesluit is beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) en gedurende de beroepstermijn is de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 12 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1205, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat, tot de einduitspraak, artikel 4, lid 4.3.2, van de planregels als volgt komt te luiden: “De maximale hoogte van opslag ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’ bedraagt 5 meter.”
In de tussenuitspraak van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3751, heeft de Afdeling de raad opgedragen een gebrek in het bestemmingsplan te herstellen. Dit betrof het aan het zicht onttrekken van de buitenopslag, of een gewijzigd besluit te nemen. Op 30 mei 2023 is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. De maximale hoogte van de buitenopslag in het gewijzigde bestemmingsplan bedraagt 4 meter.
Het hiertegen gerichte beroep is door de Afdeling in haar uitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4151, ongegrond verklaard.
13. Ten tijde van de besluitvorming, zowel in primo als op het moment dat het bestreden besluit werd genomen, gold artikel 4, lid 4.3.2 van de planregels zoals door de voorzieningenrechter van de Afdeling was bepaald. Op grond van deze planregel was op het deel van perceel [adres 1] met de functieaanduiding ‘opslag’, buitenopslag met een hoogte van 5 meter toegestaan.
Uit de stukken blijkt dat de buitenopslag, bestaande uit windmolenonderdelen, een hoogte heeft van circa 3 meter. Deze hoogte is in overeenstemming met het bestemmingsplan zoals dit luidde ten tijde van de besluitvorming. Van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is daarom geen sprake.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
14. Een milieu-omgevingsvergunning of een milieu-melding is volgens het college niet nodig omdat sprake is van een type A-inrichting als bedoeld in het Activiteitenbesluit. Eiser heeft niet aangegeven waarom dit standpunt niet juist is.
De rechtbank onderschrijft het door het college ingenomen standpunt. Van een handelen in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo en/of het Activiteitenbesluit is daarom geen sprake.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van afvalstoffen?
15. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de windmolenonderdelen geen afvalstoffen zijn. Hierbij heeft het college verwezen naar het door de toezichthouder van de ODT opgestelde controlerapport. Daarin wordt de (goede) staat van de onderdelen beschreven en dat er volgens de toezichthouder geen redenen aanwezig zijn om aan te nemen dat sprake is van een opslag van afvalstoffen. Ook heeft het college verwezen naar de mededeling van de eigenaar aan de toezichthouder dat hij de onderdelen gebruikt als reserveonderdelen voor de windmolens van zijn bedrijf [bedrijf] . Gelet op de aard en conditie van de windmolenonderdelen en de specialisatie van de bedrijfsvoering van [bedrijf] , is deze mededeling volgens het college niet onaannemelijk.
De rechtbank onderschrijft dit standpunt van het college en de daarvoor gebruikte motivering. Dit betekent dat van opslag van afvalstoffen op perceel [adres 1] geen sprake is. De hiermee samenhangende vermeende overtredingen zijn daarom niet aan de orde. Voor de volledigheid verwijst de rechtbank naar het oordeel van de voorzieningenrechter hierover in zijn hiervoor aangehaalde uitspraak van 12 mei 2020, overweging 18.3, laatste alinea.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Bodemverontreiniging?
16. De overtreding van artikel 3.36, eerste lid, van het Activiteitenbesluit is opgeheven doordat [bedrijf] de drie olie bevattende transformatoren heeft verkocht en heeft geleverd aan de koper. Deze transformatoren zijn dus van perceel [adres 1] verwijderd en hiermee is het daarmee samenhangende gevaar voor bodemverontreiniging weggegenomen.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

17. Gelet op vorenstaande is, zowel ten tijde van het primaire besluit als ten tijde van het bestreden besluit, geen overtreding van een wettelijk voorschrift aan te wijzen waartegen het college handhavend zou kunnen optreden. Er is daarom op beide momenten geen wettelijke grondslag voor handhavend optreden. Het college heeft zich dan ook terecht niet bevoegd geacht om handhavend op te treden en heeft het handhavingsverzoek daarom terecht afgewezen en in bezwaar gehandhaafd.
18. Het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van het handhavingsverzoek van eiser in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
C. Kuiper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.