201909073/4/R3.
Datum uitspraak: 8 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D], allen wonend en gevestigd in Ambt Delden, gemeente Hof van Twente,
en
de raad van de gemeente Hof van Twente,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 14 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3751), heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak het daar omschreven gebrek in het besluit van 15 oktober 2019 te herstellen. Dit is het besluit waarbij de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, Blokstegenweg 3/3a" heeft vastgesteld. Deze uitspraak is aangehecht. Bij besluit van 30 mei 2023 (hierna: het herstelbesluit) heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, Blokstegenweg 3/3a" opnieuw en gewijzigd vastgesteld.
[appellant A], [appellant C], [appellant D] en Twentevis Viskweeksystemen hebben gezamenlijk een zienswijze over het herstelbesluit gegeven.
Stichting Leefbaar Buitengebied heeft het beroep ingetrokken, voor zover dat mede namens haar was ingediend.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De relevante regelgeving is opgenomen in deze uitspraak, dan wel in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Het besluit van 15 oktober 2019 en de tussenuitspraak
2. Bij besluit van 15 oktober 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, Blokstegenweg 3/3a" vastgesteld.
Dit plan maakt, onder meer, een 10 m hoge opslag voor windmolenonderdelen mogelijk op het perceel Blokstegenweg 3/3a in Ambt Delden (hierna: het perceel), ter plaatse van de aanduiding " opslag".
3. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 10.2 overwogen dat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat de uitvoering en instandhouding van het landschapsplan/erfinrichtingsplan leiden tot de door de raad voorgestane goede landschappelijke inpassing van de in het plan voorziene bedrijvigheid, in het bijzonder voor zover daarmee is beoogd de opslag van windmolenonderdelen tot 10 m hoog zoveel mogelijk aan het zicht te onttrekken. Het landschapsplan/erfinrichtingsplan voorziet namelijk alleen in de handhaving van een bestaande houtwalstructuur en de verdichting van een bestaande singel met streekeigen bosplantsoen, die volgens de raad niet hoger zijn dan 3 m. Omdat de raad ook niet anderszins heeft onderbouwd hoe de buitenopslag aan het zicht wordt onttrokken, is de conclusie dat de raad het bestreden besluit, voor zover het betreft de vaststelling van artikel 4.3.2 van de planregels, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet deugdelijk heeft gemotiveerd.
4. Gelet op wat is overwogen in de tussenuitspraak, is het beroep van [appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] tegen het besluit van 15 oktober 2019 gegrond. Dit besluit moet worden vernietigd, wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.
5. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen om met inachtneming van wat is overwogen onder 10.2 van die uitspraak, alsnog te motiveren hoe de buitenopslag aan het zicht wordt onttrokken, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen.
Het herstelbesluit
6. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het herstelbesluit genomen.
7. De raad heeft artikel 4.3.2 van de planregels gewijzigd, waardoor ter plaatse van de aanduiding "opslag" niet langer een opslag mogelijk is met een maximale hoogte van 10 m, maar van 4 m.
Verder heeft de raad het in bijlage 1 bij de planregels opgenomen erfinrichtingsplan aangepast. Uit dit erfinrichtingsplan blijkt onder meer dat de bestaande aarden wal zal worden omgevormd tot een gesloten landschapselement van minimaal 5 m breed en met uitgegroeide beplanting van 6-8 m hoog. Ook is daarin vermeld dat het eindbeeld binnen 7 jaar bereikt moet zijn. Om de uitvoering van het erfinrichtingsplan te waarborgen staat in artikel 4.3.3, onder b, van de planregels dat de gronden en bouwwerken ter plaatse van het perceel overeenkomstig de bestemming mogen worden gebruikt, onder de voorwaarde dat binnen twee jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan geheel uitvoering is gegeven aan de landschappelijke inrichting van de in bijlage 1 bij de planregels aangegeven nieuwe landschappelijke en groene elementen.
8. Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
Het herstelbesluit is op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van dit geding. Voor [appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] is een beroep van rechtswege ontstaan tegen dit besluit.
9. [appellant B] heeft naar aanleiding van het herstelbesluit geen zienswijze ingediend en dus niet te kennen gegeven dat hij zich niet met het herstelbesluit kan verenigen. Dit betekent dat [appellant B] geen beroepsgronden tegen dit besluit heeft aangevoerd. Het van rechtswege ontstane beroep is ongegrond.
10. Voor zover de zienswijze over het herstelbesluit ook namens Twentevis Viskweeksystemen B.V. is gegeven, overweegt de Afdeling dat Twentevis Viskweeksystemen B.V. geen partij is in dit geding. Haar beroep tegen het besluit van 15 oktober 2019 is immers in de uitspraak van 14 december 2022 gegrond verklaard, waardoor die uitspraak voor haar een einduitspraak is. Dit betekent dat voor Twentevis Viskweeksystemen B.V. geen beroep van rechtswege tegen dat besluit is ontstaan.
De zienswijze van [appellant A], [appellant C] en [appellant D]
11. [appellant A], [appellant C] en [appellant D] (hierna: [appellant A] en anderen) betogen in hun zienswijze dat niet duidelijk is wat onder het begrip "windmolenonderdelen" moet worden verstaan. Het plan staat niet in de weg aan de opslag van gesloopte en gedemonteerde windmolenonderdelen, waardoor het op het perceel gevestigde bedrijf moet worden aangemerkt als afvalinzamelingsbedrijf. [appellant A] en anderen vrezen dat op het perceel gevaarlijke afvalstoffen zullen worden opgeslagen.
11.1. De zienswijze van [appellant A] en anderen kan niet leiden tot het oordeel dat het herstelbesluit een gebrek bevat. De zienswijze gaat namelijk niet over het onderwerp van de door de Afdeling gegeven opdracht aan de raad, of over de wijze waarop de raad daaraan uitvoering heeft gegeven.
Het betoog in de zienswijze gaat over artikel 4.1, aanhef en onder a, van de planregels, dat luidt: "De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid': de ter plaatse gevestigde overige bedrijvigheid gespecificeerd met een bedrijfsvoering van opslag van windmolenonderdelen en een aannemersbedrijf kleiner dan 1000 m2 bvo".
De Afdeling stelt vast dat [appellant A] en anderen ook tegen het oorspronkelijke besluit hebben aangevoerd dat artikel 4.1, aanhef en onder a, van de planregels onvoldoende rechtszekerheid biedt, maar de Afdeling heeft onder 9.1 van de tussenuitspraak overwogen dat voor dat oordeel geen aanleiding bestaat.
Ook hebben [appellant A] en anderen in de procedure tegen het oorspronkelijke besluit betoogd dat de in dit artikelonderdeel genoemde windmolenonderdelen als afvalstoffen kunnen worden aangemerkt, waardoor de in het plan voorziene opslag volgens hen niet uitvoerbaar zou zijn.
Over deze beroepsgrond heeft de Afdeling onder 11.1 van de tussenuitspraak een bindende eindbeslissing gegeven. Voor zover de zienswijze van [appellant A] en anderen zo moet worden begrepen dat zij de Afdeling verzoeken om terug te komen op de voornoemde overwegingen van de tussenuitspraak, overweegt de Afdeling dat zij behalve in uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat de Afdeling uitgaat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel.
Voor zover [appellant A] en anderen vrezen dat op het perceel gevaarlijke afvalstoffen zullen worden opgeslagen, overweegt de Afdeling dat zij deze vrees ook al naar voren hadden kunnen brengen in hun beroepschrift tegen het oorspronkelijke besluit, wat zij niet hebben gedaan. De Afdeling zal dit betoog niet inhoudelijk bespreken omdat dit, gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van de andere partijen, in het licht van de goede procesorde, niet aanvaardbaar is.
Het betoog slaagt niet.
12. Het van rechtswege ontstane beroep van [appellant A] en anderen tegen het herstelbesluit is ongegrond.
Proceskosten
13. De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] tegen het besluit van de raad van de gemeente Hof van Twente van 15 oktober 2019, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, Blokstegenweg 3/3a" is vastgesteld, gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Hof van Twente van 15 oktober 2019, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, Blokstegenweg 3/3a" is vastgesteld, voor zover het betreft artikel 4.3.2 en artikel 4.3.3, onder b, van de planregels, en de daarmee verband houdende landschappelijke inrichting die is opgenomen in bijlage 1 bij de regels van dat plan;
III. verklaart het beroep van [appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] tegen het besluit van de raad van de gemeente Hof van Twente van 30 mei 2023, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, Blokstegenweg 3/3a" opnieuw en gewijzigd is vastgesteld, ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Hof van Twente tot vergoeding van bij [appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.897,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan één van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V. gelast dat de raad van de gemeente Hof van Twente aan [appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 345,00, met dien verstande dat bij betaling aan één van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Kemerink op Schiphorst-Hofman, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzitter
w.g. Kemerink op Schiphorst-Hofman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023
933
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:46 luidt:
"Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering."
Planregels van het besluit van 15 oktober 2019, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, Blokstegenweg 3/3a"
Artikel 4.1 (Bestemmingsomschrijving) luidt:
"De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf -
overige bedrijvigheid': de ter plaatse gevestigde overige bedrijvigheid gespecificeerd met een bedrijfsvoering van opslag van windmolenonderdelen en een aannemersbedrijf kleiner dan 1000 m2 bvo;
b. maximaal 1 bedrijfswoning, waarbij inwoning is toegestaan;
c. buitenopslag is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
d. opslag in gebouwen;
e. bed & breakfast;
f. aan huis verbonden beroepen;
g. ontsluitingsvoorzieningen en ontsluitingsvoorzieningen voor naastgelegen bestemmingen;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven."
Artikel 4.3.2 (Opslag) luidt:
"De maximale hoogte van opslag ter plaatse van de aanduiding 'opslag' bedraagt 10 meter."
Artikel 4.3.3 (Voorwaardelijke verplichting) luidt:
"a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voorwaardelijke verplichting 1' overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen landschapsplan of ruimtelijk kwaliteitsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken ter plaatse van het perceel Blokstegenweg 3/3a te Ambt Delden overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen twee jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan geheel uitvoering is gegeven aan de landschappelijke inrichting van de in Bijlage 1 aangegeven nieuwe landschappelijke en groene elementen."
Planregels van het herstelbesluit
Artikel 4.3.2 (Opslag) luidt:
"De maximale hoogte van opslag ter plaatse van de aanduiding 'opslag' bedraagt 4 meter."
Artikel 4.3.3 (Voorwaardelijke verplichting) luidt:
"a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voorwaardelijke verplichting 1' overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen landschapsplan of ruimtelijk kwaliteitsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken ter plaatse van het perceel Blokstegenweg 3/3a te Ambt Delden overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen twee jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan geheel uitvoering is gegeven aan de landschappelijke inrichting van de in Bijlage 1 aangegeven nieuwe landschappelijke en groene elementen."