ECLI:NL:RBOVE:2024:2048

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
71.243492.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor deelname aan een criminele organisatie en drugshandel met een gevangenisstraf van 8 maanden

Op 15 april 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 30-jarige man, die werd beschuldigd van het meermalen opzettelijk medeplegen van het handelen in harddrugs en deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van Opiumwetmisdrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een leidinggevende rol had binnen deze organisatie. De verdachte werd eerder op 15 maart 2024 door de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 26 jaar voor andere ernstige misdrijven. In deze zaak werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarbij de rechtbank rekening hield met de eerdere veroordeling. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging voldoende feitelijk was en dat de verdachte adequaat had kunnen reageren op de beschuldigingen. De rechtbank heeft de dagvaarding geldig verklaard en de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en vervaardigen van cocaïne, MDMA en (met)amfetamine, en deelname aan een criminele organisatie gericht op het plegen van Opiumwetmisdrijven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de in beslag genomen telefoon verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71.243492.21 (P)
Datum vonnis: 15 april 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in de [locatie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 maart 2024 en 15 april 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie (hierna ook aangeduid als de officier van justitie) en van wat door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na de nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) op 13 oktober 2023 en na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 Sv op 19 maart 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1: het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en vervaardigen van cocaïne, MDMA en (met)amfetamine;
feit 2: (poging tot) invoer van 22,34 kilo cocaïne;
feit 3: het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en vervaardigen van hasjiesj en hennep;
feit 4: deelname aan een criminele organisatie gericht op het plegen van Opiumwetmisdrijven en het voorbereiden en bevorderen van die misdrijven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
(zaaksdossier 3 handel lijst l)Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 december 2021 tot en met 21 april 2023 te Utrecht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
B)heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
C)(althans/in elk geval) aanwezig heeft gehad, en/of
D)heeft vervaardigd
(telkens) een of meerdere blokken cocaïne,
(waaronder: -3 blokken cocaïne (op of omstreeks 3 februari 2022), en/of
-2 blokken cocaïne (op of omstreeks 1 juli 2022), en/of
-6 blokken cocaïne (op of omstreeks 12 juli 2022), en/of
-1 b)ok cocaïne (op of omstreeks 6 februari 2022), en/of
-2 blokken cocaïne (op of omstreeks 18 oktober 2022), en/of
-50 en/of/althans 15 blokken cocaïne (omstreeks oktober
2022)),
althans in elk geval een of meerdere blokken en/of hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
(telkens) een of meerdere hoeveelheden MDMA en/of (meth)amfetamine,
(waaronder:-50 stuks MDMA (op of omstreeks 18 oktober 2022), en/of
-60 stuks (meth)amfetamine (op of omstreeks 13 april 2022))
althans een of meerdere hoeveelhe(i)d(en) (van een materiaal bevattende) MDMA en/of (meth)amfetamine, en/althans/zijnde cocaïne en/of MDMA en/of (meth)amfetamine (telkens) (een) middel(en) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
(zaaksdossier 3 invoer, subsidiair poging invoer)Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2021 tot en met 28 december 2021 te Utrecht en/of elders in Nederland en/of te Antwerpen en/of elders in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
A)binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht
(als bedoeld in artikel 1 lid 4/5 van de Opiumwet), en/of
B}heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
C)(althans/in elk geval) aanwezig heeft gehad, en/of
D)heeft vervaardigd
een hoeveelheid van 22,34 kilo cocaïne, althans in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/althans (telkens)een hoeveelheid harddrugs als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, zijnde cocaïne een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Althans, voor zover het voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2021 tot en met 28 december 2021 te Utrecht en/of elders in Nederland en/of te Antwerpen en/of elders in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of diens mededader(s) voorgenomen misdrijf om een hoeveelheid van 22,34 kilo cocaïne, althans in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/althans (telkens) een hoeveelheid harddrugs als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, binnen het grondgebied van Nederland te brengen,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), een hoeveel van 22,34 kilo cocaïne, althans in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans een hoeveelheid harddrugs, als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, heeft besteld en/of gekocht en/of (aan)betaald en/of in een container met bestemming Antwerpen, althans België, en/of (vervolgens) Nederland heeft laten vervoeren en/of verschepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
(zaaksdossier 3 handel lijst II)Hij op één of ineer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 december 2021 tot en met 21 april 2023 te iJtrecht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
B)heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
C)(althans/in elk geval) aanwezig heeft gehad, en/of
D}heeftvervaardigd
(telkens) aanzienlijke en/of grote hoeveelheden hasjiesj (op of omstreeks 7 maart 2022) en/of hennep (in of omstreeks de periode februari en april 2022), althans een of meer hoeveelheden van (telkens) meer dan 30 gram, zijnde hash/hasjiesj en/of hennep (telkens) (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
(zaaksdossier 4 criminele organisatie)Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 december 2021 tot en met 21 april 2023 te Utrecht en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hem, verdachte en/of [medeverdachte] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in:
- artikel 10 derde, vierde, vijfde lid en/of
- artikel 10a eerste lid Opiumwet en/of
- artikel 11, derde, vierde, vijfde lid en/of
- artikel 11a Opiumwet,
betreffende het binnen het grondgebied van Nederland brengen (invoeren) en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van
- harddrugs, te weten cocaïne en/of MDMA, althans harddrugs, zijnde (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
en/of
- softdrugs, te weten hasjiesj en/of hennep, althans softdrugs, zijnde (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
Verdachte stelt zich op het standpunt dat de dagvaarding nietig is met betrekking tot een deel van feit 1, feit 3 en feit 4. Ten aanzien van een deel van feit 1 en feit 3 stelt de verdachte dat hem onvoldoende duidelijk is waartegen hij zich moet verdedigen. Ten aanzien van feit 4 stelt verdachte dat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk is.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 261 Sv vereist dat de dagvaarding een opgave behelst van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het feit zou zijn begaan. Daarnaast is vereist dat de dagvaarding de omstandigheden vermeldt waaronder het feit zou zijn begaan. Het moet voor alle procesdeelnemers duidelijk zijn waar de beschuldiging zich tegen richt. De verdachte moet weten waartegen hij zich heeft te verdedigen.
Bij de beoordeling of de tenlastelegging een opgave van de feiten behelst, komt het er uiteindelijk op aan of het aan de hand van de in de tenlastelegging gebezigde woorden, bezien tegen de achtergrond van het procesdossier, voldoende duidelijk is welke feitelijke gedragingen onderdeel van het strafbare feit zouden moeten uitmaken dat verdachte wordt verweten.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging ten aanzien van feit 1 specifieke verwijten behelst die allemaal in het dossier zijn terug te vinden en die ter zitting besproken zijn. Verdachte heeft ook adequaat gereageerd en kunnen reageren op de verdenking. Dit geldt ook voor de tenlastelegging ten aanzien van feit 3.
De tenlastelegging ten aanzien van feit 4 is, naar het oordeel van de rechtbank, voldoende feitelijk en voldoet aan de door de wet gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is.
3.2
Bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
3.3
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Standpunt van de verdediging
Verdachte verzoekt de rechtbank om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Allereest stelt verdachte dat er ten aanzien van feit 4 sprake is van een dubbele vervolging, nu hij bij vonnis van 15 maart 2024 door de rechtbank Amsterdam [1] is veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie. Daarnaast stelt verdachte dat er sprake is van een zevental vormfouten die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Tot slot is er volgens verdachte geen sprake van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. [2]
3.3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van dubbele vervolging. Verdachte wordt in de onderhavige zaak verdacht van deelname aan een criminele organisatie in de zin van de Opiumwet. In het vonnis van de rechtbank Amsterdam is verdachte veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), met een ander oogmerk dan drugshandel. Er is volgens de officier van justitie geen sprake van enig vormverzuim dan wel schending van artikel 6 EVRM.
3.3.3
Beoordeling van de rechtbank
De rechtbank zal eerst beoordelen of er ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde sprake is van dubbele vervolging in de zin van artikel 68 Sr. Vervolgens zal de rechtbank aan de hand van het hiervoor geldende kader beoordelen of er sprake is van een enig vormverzuim en zo ja, welke gevolgen daaraan zouden moeten worden verbonden. Tot slot zal de rechtbank beoordelen of er sprake is van schending van artikel 6 EVRM.
3.3.3.1
Ne bis in idem, artikel 68 Sr
Artikel 68, eerste lid, Sr luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

Behoudens de gevallen waarin rechtelijke uitspraken voor herziening vatbaar zijn, kan niemand andermaal worden vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van de rechter in Nederland (…) onherroepelijk is beslist.
Dit wordt het ‘ne bis in idem’-beginsel genoemd. Dit beginsel houdt een garantie in tegen dubbele vervolging vanwege dezelfde feitelijke gebeurtenis als waarvoor men reeds eerder is veroordeeld. Het moet gaan om een onherroepelijke beslissing van een rechter.
Het veroordelend vonnis van de rechtbank Amsterdam is niet onherroepelijk. De rechtbank is van oordeel dat reeds hierom een beroep op artikel 68 Sr niet kan slagen.
3.3.3.2.
Vormverzuimen
Beoordelingskader
Artikel 359a, eerste lid, Sv luidt:
“De rechtbank kan, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepalen dat:
a.
de hoogte van de straf in verhouding tot de ernst van het verzuim, zal worden verlaagd, indien het door het verzuim veroorzaakte nadeel langs deze weg kan worden gecompenseerd;
b.
de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde feit;
c.
het openbaar ministerie niet ontvankelijk is, indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijk procesorde voldoet.”
De toepassing van artikel 359a Sv is onder meer beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek” tegen de verdachte. Op grond van artikel 132 Sv moet daaronder worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan de behandeling ter terechtzitting. Onder die vormverzuimen zijn in het bijzonder ook begrepen normschendingen bij de opsporing. Daarbij dient op grond van artikel 132a Sv onder opsporing te worden verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
Daarnaast heeft “het voorbereidend onderzoek” in artikel 359a Sv uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van het aan hem ten laste gelegde feit waarover de rechter die in artikel 359a Sv wordt bedoeld, heeft te oordelen. Artikel 359a Sv is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek.
Deze begrenzing tot vormverzuimen die zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek” tegen de verdachte, sluit echter niet uit dat de vraag aan de orde kan komen of een rechtsgevolg moet worden verbonden aan een onrechtmatige handeling jegens de verdachte die buiten het bereik van artikel 359a Sv ligt. In de rechtspraak op dit punt ligt als overkoepelende maatstaf besloten dat een rechtsgevolg op zijn plaats kan zijn indien het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit. In een dergelijk geval is de beantwoording van de vraag of een rechtsgevolg wordt verbonden aan het vormverzuim of de onrechtmatige handeling, en zo ja: welk rechtsgevolg, mede afhankelijk van de aard en de ernst van dat verzuim of die handeling. Daarbij kan aansluiting worden gezocht bij de maatstaven die in de rechtspraak van de Hoge Raad zijn ontwikkeld met betrekking tot de verschillende rechtsgevolgen die aan een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv kunnen worden verbonden.
In het geval de rechtbank vaststelt dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, dient de rechtbank te bepalen welk rechtsgevolg daaraan verbonden dient te worden. Nu verdachte zich primair op het standpunt heeft gesteld dat de door hem gestelde vormverzuimen dienen te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, zal de rechtbank hieronder het beoordelingskader op dit punt beschrijven.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 maart 2004 [3] de volgende maatstaf geformuleerd met betrekking tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie:

Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.”
De Hoge Raad [4] heeft in 2020 de toepassing van deze maatstaf als volgt verduidelijkt. De strekking van deze maatstaf is dat in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging plaatsvindt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair”. In het zeer uitzonderlijke geval dat op deze grond de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging in beeld komt, hoeft echter niet – in zoverre stelt de Hoge Raad de eerder gehanteerde maatstaf bij – daarnaast nog te worden vastgesteld dat de betreffende inbreuk op het recht op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden.
In gevallen waarin zich een of meerdere vormverzuimen hebben voorgedaan die aanvankelijk het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van de zaak in het gedrang hebben gebracht maar die in voldoende mate zijn hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen, biedt de hiervoor genoemde maatstaf in beginsel geen ruimte voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging.
Indien het verweer wordt gevoerd dat zich een vormverzuim heeft voorgedaan en dat dit moet leiden tot één van de in artikel 359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolgen, moet de rechter beoordelen of de aan dat verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden. Bij dat onderzoek naar de feitelijke grondslag kan de rechter zich beperken tot die vaststellingen die in verband met de beslissing over het in het verweer genoemde rechtsgevolg noodzakelijk zijn. De rechter kan een dergelijk verweer zonder onderzoek naar de feitelijke grondslag daarvan verwerpen indien hij tot het oordeel komt dat wat is aangevoerd – ware het juist – niet noopt tot één van de in artikel 359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolgen, bijvoorbeeld omdat het aangevoerde hooguit kan leiden tot de enkele constatering van een vormverzuim.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van een of meerdere door de verdachte gestelde vormverzuimen begaan in “het voorbereidend onderzoek”.
Ten aanzien van de door verdachte gestelde vormfout 1 (startonderzoek onbetrouwbare TCI-informatie), vormfout 2 (artikel 126g en 126m Sv vordering 126g), vormfout 3 (opnemen vertrouwelijke communicatie ex artikel 126l Sv), vormfout 4 (hacken van zijn telefoon 126nba Sv) vormfout 5 (beperking vrije verkeer advocatuur, artikel 6-3-c EVRM 21 april ’23 t/m 2 mei ’23) en vormfout 6 (weigeren ingesteld rechtsmiddel ex artikel 451a Sv) is de rechtbank van oordeel dat het gaat om situaties gedurende het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van het aan hem ten laste gelegde.
De rechtbank dient allereerst ten aanzien van de gestelde vormverzuimen te beoordelen of de aan het verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden.
-
Vormfout 1
Ten aanzien van de TCI-informatie overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte stelt dat de binnengekomen TCI-informatie niet voldeed aan de daarvoor geldende vereisten, dat deze onverifieerbaar en onbetrouwbaar was. De TCI-informatie was volgens verdachte simpelweg onvoldoende om een grondslag te kunnen vormen voor het onderzoek.
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
In het derde kwartaal van 2021 kwam bij het Team Criminele Inlichtingen van de Landelijke Eenheid, via één informant de navolgende informatie binnen:
[verdachte] is een belangrijke persoon binnen de criminele organisatie van [naam 1] en [naam 2] . [verdachte] is binnen de criminele organisatie verantwoordelijk voor het regelen van spotters en hitters, welke ingezet worden bij de voorbereiding en uitvoering van een liquidatie. Daarnaast regelt [verdachte] dat blokken cocaïne binnen de criminele organisatie worden uitgedeeld. [verdachte] beheert een deel van het crimineel verdiende vermogen en is volledig van alles op de hoogte. [5]
Verbalisant [verbalisant] verklaart dat hij zich een oordeel heeft gevormd over de betrouwbaarheid van de informant en over de juistheid van de informatie. Dat oordeel luidt, dat de achtergrond van de informant, bezien in de samenhang met de door die informant aangedragen gegevens, tot de conclusie leidt dat een oordeel over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie niet kan worden gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat uit het feit dat verbalisant [verbalisant] in genoemd proces-verbaal geen oordeel over de betrouwbaarheid kan geven, niet volgt dat de informatie om die reden onbetrouwbaar zou zijn (vgl. Hof Amsterdam 22 februari 2020, ECLI:NL:BHAMS:2010:BL6918). De rechtbank is van oordeel dat er op dit punt geen sprake is van een vormverzuim en verwerpt het verweer. Bovendien merkt de rechtbank op dat uit jurisprudentie volgt dat TCI-informatie niet volledig juist hoeft te zijn om als basis te dienen voor nader onderzoek en dat aldus niet vereist is dat een oordeel over de betrouwbaarheid daarvan moet kunnen worden gegeven (vgl. Hof Amsterdam 7 mei 2015, ECLI:NL:GHAMS2015:1212).
-
Vormfout 2, 3 en 4
Verdachte stelt daarnaast dat uitsluitend op basis van de onbetrouwbare TCI-informatie dwangmiddelen zijn ingezet, hetgeen in zijn visie schending van zijn rechten oplevert.
De rechtbank stelt voorop dat in het wettelijk systeem van toedeling van bevoegdheden tot het bevel tot observatie, het bevel tot opnemen van telecommunicatie met een technisch hulpmiddel (tap), het bevel tot opnemen van vertrouwelijke communicatie (ovc) en het bevel tot binnendringen in een geautomatiseerd werk met een technisch hulpmiddel (hack), deze bevoegdheden aan de officier van justitie zijn verleend. In geval van een tap, een ovc en een hack, dient de rechter-commissaris tevoren een schriftelijke machtiging te hebben verstrekt. Het staat daarbij in eerste instantie ter beoordeling van de officier van justitie of er sprake is van een verdenking en of het onderzoek de toepassing van het dwangmiddel vordert. Bij deze laatste toetsing spelen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een rol. De rechter-commissaris dient vervolgens bij de vraag of een machtiging kan worden verstrekt, te toetsen of aan bovenstaande wettelijke voorwaarden is voldaan. Aan de zittingsrechter ten slotte staat de rechtmatigheid van de bevoegdheid ter beoordeling. In het wettelijk systeem houdt die beoordeling, in een geval waarin de rechter-commissaris tevoren een machtiging heeft verstrekt, een beantwoording in van de vraag of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn oordeel omtrent die machtiging heeft kunnen komen.
Zoals hiervoor is overwogen verwerpt de rechtbank het verweer van verdachte dat de TCI-informatie die ten grondslag is gelegd aan genoemde vorderingen onbetrouwbaar is.
Voor zover verdachte heeft betoogd dat de dwangmiddelen enkel op basis van TCI-informatie zijn ingezet overweegt de rechtbank nog als volgt.
Ten aanzien van artikel 126g Sv:
Op 10 september 2021 heeft de officier van justitie een bevel ex artikel 126g Sv afgegeven. De aanvraag van dit bevel lijkt zijn grondslag te vinden in de TCI-informatie. Vervolgens worden er aanvragen tot verlenging van de bevelen gedaan op verschillende data. In die verschillende aanvragen tot verlenging worden specifieke waarnemingen vermeld.
De rechtbank is van oordeel dat enkel voor het eerste bevel, afgegeven op 10 september 2021 voldoende aannemelijk is geworden dat dit bevel is afgegeven enkel en alleen op basis van de TCI-informatie. Dit leidt echter niet tot de vaststelling dat er sprake is van een vormverzuim. De rechtbank is van oordeel dat de informatie zoals hiervoor is weergegeven voldoende concrete en specifieke informatie bevat over een ernstig misdrijf, waarbij politieoptreden in redelijkheid geen uitstel meer kan dulden. Ten aanzien van het standpunt van de verdachte dat de bevelen tot verlenging van het bevel ex artikel 126g Sv enkel zijn afgegeven op basis van TCI-informatie, is de rechtbank van oordeel dat dit, gelet op de aanvragen in het dossier, niet aannemelijk is geworden. Voor deze bevelen geldt dat aan een ieder van die afgegeven bevelen een proces-verbaal ten grondslag ligt. Die processen-verbaal bevatten telkens (aanvullende) informatie die ieder voor zich in onderlinge samenhang bezien met de eerdere informatie steeds voldoende grond vormen voor de verdenking van in ieder geval overtreding van de Opiumwet.
Ten aanzien van de artikelen 126m, 126l en 126nba Sv:
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de bevoegdheden ex artikel 126m, 126l en 126nba Sv telkens na machtiging van de rechter-commissaris zijn ingezet. Aan elk van deze bevelen ligt een proces-verbaal ten grondslag met (aanvullende) informatie die, bezien in onderling verband en samenhang, met de eerdere informatie voldoende grond vormt voor de verdenking van in ieder geval overtreding van de Opiumwet, feiten die gezien hun aard of de samenhang met andere feiten een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren. De rechtbank is van oordeel dat de rechter-commissaris in al die gevallen in redelijkheid tot zijn oordeel omtrent de afgegeven machtigingen heeft kunnen komen.
Het standpunt van verdachte ten aanzien van artikel 126nba Sv dat het opsporingsmiddel geen geschikt en goedgekeurd technisch hulpmiddel betreft, vindt voor wat betreft het niet gekeurd zijn van het opsporingsmiddel naar het oordeel van de rechtbank steun in de processen-verbaal aanvragen en bevelen onderzoek geautomatiseerd werk (artikel 126nba). [6] Volgens artikel 21, tweede lid, van het Besluit onderzoek in een geautomatiseerd werk (hierna: Bogw) is dit toegestaan. Zoals vereist in het tweede lid heeft de officier van justitie in de bevelen vermeldt dat het onderzoeksbelang dringend vordert dat (een) technisch(e) hulpmiddel(en) als bedoeld in artikel 21, tweede lid, Bogw wordt/worden ingezet. Het derde lid van artikel 21 Bogw vereist dat wanneer er gebruik wordt gemaakt van een niet gekeurd technisch hulpmiddel, de officier van justitie de uitkomst van de keuring of herkeuring na afloop van het gebruik vermeldt in de processtukken. Het vierde lid van artikel 21 Bogw maakt afwijking van het derde lid mogelijk. In dat geval vermeldt de officier van justitie in de processtukken dat toepassing is gegeven aan dit artikel lid en vermeldt hij welke aanvullende waarborgen zijn getroffen om de betrouwbaarheid, integriteit en herleidbaarheid van de met het technisch hulpmiddel vastgelegde gegevens te garanderen. De rechtbank stelt vast dat geen van de in het derde en vierde lid van artikel 21 Bogw vereiste vermeldingen in de processtukken staan. De rechtbank is van oordeel dat er op dit punt sprake is van een vormverzuim. Naar het oordeel van de rechtbank zou dit verzuim eenvoudig hersteld kunnen worden door de behandeling van de zaak (enige tijd) aan te houden. De rechtbank zal echter het onderzoek niet heropenen teneinde de officier van justitie de gelegenheid geven dit verzuim te herstellen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet noodzakelijk. Immers zelfs in het geval dit verzuim onherstelbaar blijkt te zijn, zal het verweer van verdachte moeten worden verworpen. Verdachte heeft enkel benoemd dat het technisch hulpmiddel niet gekeurd is en dat om die reden het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hiermee voldoet het verweer van verdachte niet aan de vereisten die de Hoge Raad [7] stelt voor een geslaagd verweer in de zin van artikel 359a Sv. De Hoge Raad eist dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de factoren zoals genoemd in artikel 359a, tweede lid, Sv tot uitdrukking wordt gebracht tot welk rechtsgevolg het door hem aangevoerde vormverzuim zou moeten leiden. Verdachte heeft niet gesteld welk belang het geschonden voorschrift dient, wat de ernst van het verzuim is en welk nadeel daardoor is veroorzaakt. De rechtbank verwerpt dan ook om die reden het verweer.
De rechtbank is resumerend van oordeel dat het door verdachte gestelde onder vormfout 1, 2, 3 en 4 niet leidt tot de vaststelling dat er sprake is van een (onherstelbaar) vormverzuim.
-
Vormfout 5
Voorts heeft verdachte aangevoerd dat er sprake is van een (onherstelbaar) vormverzuim, nu hem op 21 april 2023 de toegang tot zijn voorkeursadvocaat is geweigerd.
De rechtbank stelt de volgende feiten vast.
Verdachte is op vrijdag 21 april 2023 om 11.46 uur aangehouden op de openbare weg de Haarlemmerhoutdreef ter hoogte van perceel 44 te Utrecht. Bij de voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie zijn aan verdachte zijn rechten meegedeeld, waaronder zijn recht op consultatie- en verhoorbijstand. Bij die voorgeleiding heeft verdachte te kennen gegeven dat hij een voorkeursadvocaat wilde consulteren en dat hij als naam opgaf mr. [naam 3] werkzaam te [plaats 1] en mr. [naam 4] werkzaam in [plaats 2] . [8] Op het meldingsformulier consultatiebijstand staat als voorkeurspiketadvocaat mr. [naam 4] vermeld. [9] Op 21 april 2023 om 13:05 uur is aan verdachte het bevel beperkingen bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis uitgereikt.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen waarin de recherche het contact met mr. [naam 4] heeft beschreven. Om 18:18 uur belde [naam 4] dat hij klaar was met het consulteren van verdachte en dat het verhoor kon aanvangen. In het proces-verbaal wordt vervolgens gedrag van mr. [naam 4] beschreven dat voor de politie, na overleg met de officier van justitie, aanleiding is geweest om mr. [naam 4] naar de uitgang van het cellencomplex te begeleiden.
Omstreeks 19:50 uur werd verdachte de verhoorkamer in gebracht en werd hij telefonisch bijgestaan door zijn advocaat mr. [naam 3] . Aan verdachte is meegedeeld dat mr. [naam 4] zich niet aan de regels wilde houden die zijn gesteld in verband met de veiligheid in de verhoorkamer, dat in overleg met het openbaar ministerie is besloten dat mr. [naam 4] de verhoorkamer moest verlaten, dat in overleg met het openbaar ministerie is besloten dat verdachte op dit moment niet kon worden bijgestaan door mr. [naam 4] en dat aangezien verdachte twee voorkeursadvocaten had opgegeven besloten is om de andere advocaat in kennis te stellen van de aanhouding en het geplande verhoor. Uiteindelijk is de recherche, nadat verdachte telefonisch contact met mr. [naam 3] heeft gehad, om 21:15 uur met verdachte in verhoor gegaan. Tijdens dat verhoor heeft verdachte verklaard dat hij zichzelf gaat verdedigen [10] , omdat de politie mr. [naam 4] heeft geweigerd.
Als er gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken al sprake zou zijn van schending van artikel 28 Sv en artikel 6, lid 3 onder c EVRM, dan zou dat naar het oordeel van de rechtbank enkel gelden vanaf het moment dat mr. [naam 4] naar de uitgang van het cellencomplex is begeleid tot het moment dat verdachte in het verhoor op 21 april 2023 vanaf 21:15 uur, voorzien van rechtsbijstand, zelf de keuze heeft gemaakt om zijn eigen verdediging te gaan voeren. Gelet op de beperkte tijd, het feit dat verdachte gedurende die tijd rechtsbijstand heeft gehad van zijn tweede opgegeven voorkeursadvocaat en het feit dat er gekeken moet worden naar “the proceedings as a whole” is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een vormverzuim.
De rechtbank verwerpt op dit punt het verweer. De gestelde gang van zaken bij de wrakingsprocedure dient buiten beschouwing te blijven nu de wrakingsprocedure geen onderdeel uitmaakt van het voorbereidend onderzoek.
-
Vormfout 6
Ten aanzien van het door verdachte onder vormfout 6 gestelde overweegt de rechtbank als volgt.
Aan verdachte waren in de periode van 21 april 2023 tot 2 mei 2023 beperkingen opgelegd. Op 4 mei 2023 heeft de directeur van de inrichting geweigerd om appel in te stellen namens verdachte. Verdachte stelt dat de officier van justitie dit aan de directeur heeft opgedragen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte op 4 mei 2023 weliswaar vast zat en beperktere middelen had om een rechtsmiddel aan te wenden, maar dat hij zich op dat moment niet meer in beperkingen bevond en hij aldus de gelegenheid had om, na weigering door de directeur, zelf met de griffie te bellen om een rechtsmiddel in te stellen, of iemand anders te benaderen om voor hem appel in te stellen. Dat dit feitelijk niet mogelijk was is niet gesteld, noch gebleken, sterker nog, in het verdere verloop van de procedure heeft verdachte op die manier op verschillende momenten appel ingesteld of andere rechtsmiddelen aangewend. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer.
-
Vormfout 7
De rechtbank ziet zich tot slot voor de vraag gesteld of hetgeen verdachte heeft gesteld als vormfout 7 (smaad en laster door de OvJ tijdens de uitoefening van zijn functie) kan leiden tot de vaststelling dat er sprake is van een (onherstelbaar) vormverzuim. Nog daargelaten of er in dit geval sprake is van smaad, laster en/of een onrechtmatige daad van de officier van justitie tijdens de uitoefening van zijn ambt, leidt dit niet tot de conclusie dat er sprake is van een vormverzuim of onrechtmatige handeling die van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit. Reeds om die reden verwerpt de rechtbank het verweer op dit punt.
Conclusie
Van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek tegen verdachte, of een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, is derhalve naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het vorenstaande leidt ertoe dat het niet-ontvankelijkheidsverweer op grond van de gestelde vormfouten moet worden verworpen.
3.3.3.2
Schending van artikel 6 EVRM
Om te komen tot het oordeel dat er sprake is van een schending van artikel 6 EVRM moet er sprake zijn van een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces dat niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair”.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zelf heeft gekozen om zijn verdediging te voeren terwijl hij in detentie zat en dus onderworpen was aan de regels en (on)mogelijkheden die gelden voor een gedetineerde. Weliswaar zijn op meerdere momenten verzoeken tot het verkrijgen van bepaalde faciliteiten afgewezen, ingegeven door het geldende veiligheidsregime in de penitentiaire inrichting, maar de rechtbank heeft compenserende voorzieningen getroffen, zoals bijvoorbeeld het opdragen aan het openbaar ministerie verdachte de delen Strafrecht en Strafvordering van Tekst & Commentaar te verstrekken en verdachte meer tijd te gunnen voor het formuleren van onderzoekswensen toen hij op de eerste regie zitting nog niet voldoende in staat was deze te formuleren. Hiermee heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank adequaat op de door hem verkozen wijze zijn verdediging kunnen voeren.
3.3.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat er geen sprake is van schending van artikel 6 EVRM. Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie, is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
3.4
Redenen voor schorsing van de vervolging
De rechtbank stelt vast dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte bepleit vrijspraak van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde gedragingen.
4.3
Beoordeling van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast, waarbij in de voetnoten zal worden verwezen naar de voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen. [11]
4.3.1
Ten aanzien van feit 4 - De criminele organisatie
4.3.1.1 Beoordelingskader
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die het oogmerk heeft tot het plegen van Opiumwetmisdrijven, zoals bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet (hierna: Ow). Artikel 11b Ow betreft een lex specialis van de lex generalis uit artikel 140 Sr. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 11b Ow is in essentie dezelfde toets noodzakelijk aan de (juridische) kaders die gelden bij artikel 140 Sr.
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen.
Er dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat iemand, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met, alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest.
Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet (voorwaardelijk opzet is dus niet voldoende), dat de organisatie het plegen van misdrijven (in dit geval drugs gerelateerde misdrijven) tot oogmerk heeft.
Het opzet van verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van, in dit geval drugs gerelateerde, misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van verdachte geen deelneming aan die criminele organisatie op.
4.3.1.2 Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank bespreekt hierna eerst de verschillende onderdelen uit het dossier, die van betekenis zijn voor de bewijsvoering van de bestanddelen van artikel 11b Ow. Daarna zal de rechtbank een oordeel geven over de vraag of verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, zoals bedoeld in artikel 11b Ow.
 Verdovende middelen
3 blokken cocaïne op of omstreeks 3 februari 2022
Redengevende feiten en omstandigheden
De politie neemt tijdens een observatie op 3 februari 2022 waar dat tussen 19.13 uur en 19.34 uur een Mercedes, met kenteken [kenteken 1] , (hierna: de Mercedes) ter hoogte van restaurant [restaurant] , perceel [adres 1] , geparkeerd staat. Verdachte en [naam 5] (hierna: [naam 5] ) staan naast de Mercedes. Vervolgens parkeert een witte Ford, type Transit, met kenteken [kenteken 2] , achter de Mercedes. De onbekend gebleven bestuurder stapt uit en gaat in gesprek met verdachte en [naam 5] . Om 19.34 uur vertrekt de Mercedes met verdachte als bestuurder en [naam 5] als passagier. [12]
In genoemde Mercedes is OVC apparatuur geplaatst. De politie herkent in een OVC-gesprek (TA060) dat plaatsvindt op 3 februari 2022 om 19.27 uur de stemmen van verdachte en [medeverdachte] . Verdachte zegt “
Hij wordt traag hard, broer. Hij wordt traag hard. Die dingen zien er niet uit. Er is jackpot eh voor gevraagd, broer. (…) Ik heb die spullen heb ik aan iemand gegeven, broer, is nu een verhaal met hem.”Verder zegt verdachte
“Ik laat je zo effe weten hoe we gaan precies gaan eh, gaan doen (…) ik bel je zo terug, want ik zit met an, ik zit nu ook met andere mensen in verhaal, toch. Ja, [alias 1] , hij is helemaal die kant opgegaan. TP is ook weer betaald, dit dat, broer, je kent die hele verhaal toch. Ze zijn ver, nu moeten ze an, effe kijken of ze terug moeten, maar ze zijn gebroken toch. Ze zijn gebroken. [alias 2] ik ga je zo effe laten weten hoe en wat. Ja, eentje is gebroken of twee is gebroken. Nee, eentje is gebroken, ja. Eentje is gebroken, eentje is weggedaan. Dus ja, en die ene die is weg is nu ook een verhaal mee, begrijp je? Want eentje heb ik, eentje is gewoon blind wegge, weggebracht. Begrijp je wat ik bedoel? Is niet naar gekeken. Dus er is maar een ach, er is maar eentje heel nu. En eentje en bij die andere, effe kijken hoe we met die man gaan oplossen nu.”
Vervolgens vraagt verdachte aan [medeverdachte] “
Voor hoeveel had je hem weggedaan?”, waarop [medeverdachte] zegt “
voor 27”. Daarna zegt verdachte “
Daarom heb ik ook gezegd, ga zelf checken broer.”, waarop [medeverdachte] zegt “
Ja, ik check wel.” Even later zegt [medeverdachte] “
Hij wordt wel hard, maar laat, een beetje langzaam.”, waarna verdachte zegt “
Die kroontje was per direct hard.” Verder vraagt verdachte wat [medeverdachte] wil dat hij gaat zeggen, waarop [medeverdachte] zegt “
Breng ze terug.” Verdachte vraagt vervolgens “
Hoeveel stuks terugbrengen.”, waarop [medeverdachte] zegt “
Nee, breng ze allemaal terug.” Verdachte zegt dan “
Gewoon ze alle drie terug.”, waarop [medeverdachte] zegt “
Nee, eentje heb ik al weggedaan”. Verdachte zegt dan “
Ja, maar die gaat ook terug.” Verder zegt verdachte tegen [medeverdachte] “
Broer, er is 27 die dag betaald.” en “
Kijk, maar je hebt TP. Kijk die TP is tweeëneenhalf.
Even later is de stem van verdachte weer te horen. Verdachte zegt “
ik ben met hem aan het kijken bro. Hij is, hij, hij is zegt dat ie het terug wilt eh geven. Dan moeten ze gewoon alle drie terug, broer. [13]
De politie herkent in een OVC-gesprek (TA055) dat plaatsvindt op 3 februari 2022 om 22.19 uur de stemmen van verdachte, [medeverdachte] , [naam 5] en een onbekend gebleven vrouw. Het OVC-gesprek is opgenomen in de Mercedes waar verdachte in reed. De politie hoort dat verdachte een telefoongesprek voert, waarbij zijn gesprekspartner niet is te verstaan. Verdachte zegt “
luister dan, ze gaan terug broer. Eéntje is kapot materiaal, ze gaan terug. Ik heb nog een poging, ééntje wel helemaal gebroken. (…) we moeten ff kijken wat we aan hem aansmeren, je weet toch. Hij heeft nu alleen al voor vier en half wit op de weg. Hij is zelf uitgekomen op twee zeven nog wat. Jo zegt maar bro, drie en twintig vier en twintig. [14]
Verder zegt verdachte om 22.24 uur “
hij gaat 'm niet pakken voor wat hij heeft neergelegd. (…) Ja broer of hij moet daar iets normaals hebben dan uh omruilen is ook geen probleem weet je. (...) Maar sowieso broer hij moet ergens heel erg naar beneden bro.” [15]
Verdachte ontkent ter terechtzitting dat zijn stem is te horen in het OVC-gesprek TA060. Verder betwist verdachte dat in het OVC-gesprek over cocaïne wordt gesproken.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 3 februari 2022 samen met anderen 3 blokken cocaïne voorhanden heeft gehad, waarbij in ieder geval 1 blok cocaïne is verhandeld.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de stemherkenning van verdachte in het OVC-gesprek TA060. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de bewijsmiddelen naar voren komt dat verdachte op het moment dat het OVC-gesprek plaatsvond eveneens samen met [naam 5] en een onbekend gebleven persoon tijdens een observatie door de politie wordt gezien, terwijl in het OVC-gesprek vervolgens alleen twee stemmen worden herkend, namelijk die van verdachte en [medeverdachte] . De rechtbank gaat ervan uit dat de stem die aan verdachte wordt toegeschreven ook de stem van verdachte is. Verdachte heeft ter onderbouwing van zijn verweer dat zijn stem niet in het OVC-gesprek is te horen het resultaat van een stem vergelijkend onderzoek van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau B.V. ingebracht, waarin staat: “
Ik heb de stem van client niet herkend in de twee opnames die zijn aangeboden ter vergelijking, maar zoals gezegd is het dus enigszins moeilijk vergelijkingsmateriaal.” De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek naar aanleiding van de conclusie van het NFO niet noodzakelijk is. De stemherkenning door de politie vindt steun in de door de politie gedane observaties, terwijl het ingebrachte rapport van het NFO onvoldoende aanleiding geeft om nader onderzoek te laten doen, te meer nu uit het rapport niet blijkt welk onderzoeksmateriaal aan het NFO is aangeboden ter vergelijking.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de OVC-gesprekken niet anders dan betrekking kunnen hebben op de handel in cocaïne. Weliswaar wordt niet expliciet over cocaïne of verdovende middelen gesproken, maar de door verdachte gebruikte termen zoals “
uitkoken”en “
hard worden”, duiden, anders dan verdachte bepleit, op handelingen met cocaïne. Daarnaast is “
wit” een gangbare benaming voor cocaïne in het criminele circuit en houdt ook de door [medeverdachte] genoemde prijs van “
27” verband met de handel in blokken cocaïne. De groothandelprijs voor een kilo cocaïne bedroeg op dat moment volgens de politie circa € 27.500,=.
De rechtbank stelt op grond van de OVC-gesprekken vast dat verdachte telefonisch contact heeft gehad met de leverancier van drie blokken cocaïne, waarbij verdachte aangeeft dat de geleverde cocaïne van slechte kwaliteit is en dat inmiddels een blok is verkocht en dat ook het transport al is betaald en dat een ander blok is gebroken. Verdachte bespreekt vervolgens met [medeverdachte] op welke wijze een en ander moet worden opgelost, waarbij verdachte concludeert dat alle blokken moeten worden teruggeven. Verdachte koppelt dit vervolgens terug aan de leverancier.
Tussenconclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het eerste gedachtestreepje van het onder 1 ten laste gelegde.
-
2 blokken cocaïne op of omstreeks 1 juli 2022
Redengevende feiten en omstandigheden
De politie ziet bij het uitkijken van camerabeelden van het parkeerterrein aan de Zambesidreef te Utrecht van 1 juli 2022 dat om 17.27 uur een zwarte BMW 1 serie met kenteken [kenteken 3] en een goudkleurige Dacia Duster met het Poolse kenteken [kenteken 4] het parkeerterrein nabij een Dirk van Den Broek supermarkt, komt oprijden. Uit de BMW stapt een man die door de politie wordt herkend als [naam 6] . Uit de Dacia stappen twee onbekend gebleven mannen, NN2 en NN3. De drie mannen begroeten elkaar en lopen links het plein op en verdwijnen uit beeld. Om 18.35 uur rijdt de Dacia het parkeerterrein af. In de Dacia zitten NN2 en NN3. [16]
De politie herkent de stem van [naam 6] en [medeverdachte] in een getapt telefoongesprek van 1 juli 2022 om 17.40 uur. [naam 6] zegt dat hij voor Dirk van Den Broek staat, waarop [medeverdachte] zegt dat hij wacht op de chauffeur en dat hij daarna naar [naam 6] toekomt. [17]
De politie ziet bij het uitkijken van camerabeelden van 1 juli 2022 dat [medeverdachte] omstreeks 18.09 uur met drie personen bij de [adres 2] komt aanlopen en dat zij samen de woning binnengaan. De politie herkent een van de drie personen als [naam 6] . De twee andere onbekend gebleven mannen betreffen de hiervoor genoemde NN2 en NN3. In een OVC-gesprek van 1 juli 2022 is te horen dat er door NN2 en NN3 in de Poolse taal wordt gesproken. Een van de Pools sprekende mannen vraagt bij binnenkomst in de woning aan [medeverdachte] of hij handschoenen heeft. In de woning wordt verder onder andere gesproken over “
checken”, “
good price” en “
ze hebben fucking goede”. Ook wordt door een Pools sprekende man gevraagd “
ga jij dit voor mij maken”, waarop [medeverdachte] bevestigend antwoordt. Verder zegt [naam 6] “
Ik zal met ze praten, als je maandag komt, ntv maak alles voor je. direct. oke” en “
Dit is de eerste die je kan kopen”. Daarnaast wordt over prijzen gesproken en worden er getallen van twintig en vijfentwintig genoemd. Gedurende het gesprek is bij herhaling het geluid van een compressor te horen. [18]
Omstreeks 18.19 uur komen [medeverdachte] , [naam 6] , NN2 en NN3, naar buiten gelopen, waarbij NN3 een gevulde tas draagt. [19] Omstreeks 18.34 uur komt [medeverdachte] samen met [naam 6] en een onbekend gebleven man weer terug bij de [adres 2] en gaan zij samen de woning binnen. In een OVC-gesprek is te horen dat er geld wordt geteld. [medeverdachte] en [naam 6] spreken over de opbrengst en noemen bedragen van onder andere vijf duizend, tien duizend, twintig duizend, dertig duizend en veertig duizend”. [20] [medeverdachte] vraagt vervolgens omstreeks 18.44 uur aan [naam 6] “
Hoeveel moest je mij geven?” en “
weet niet wat je met [verdachte] had afgesproken?”, waarop [naam 6] zegt “
Oh je regelt met [verdachte]”. [medeverdachte] zegt “
Ja ik regel met [verdachte] . Wat jij met [verdachte] hebt afgeproken. [21] [naam 6] zegt vervolgens omstreeks 18.49 uur tegen [medeverdachte] “
Ik heb met [verdachte] niks afgesproken.” en “
Snap je, dat ga ik zo met hem, hij komt mij nu ophalen. Mijn telefoon is uitgevallen, bel hem eens alsjeblieft? [22]
Omstreeks 18.54 uur voert [medeverdachte] een telefoongesprek. Nader onderzoek aan de op 12 juli 2022 in beslag genomen telefoon van [medeverdachte] wijst uit dat de telefoon van [medeverdachte] om 18:55:38 uur via WhatsApp uitbelde naar het nummer [telefoonnummer 1] . [23] Dit nummer is in gebruik bij verdachte. [24] Het gesprek is eenzijdig te horen op de OVC. [medeverdachte] zegt “
Ik ben hier bij mij...Nee ik ben nog niet bij jou, ik moest nog tellen...Ik moest nog wat tellen...Alles is compleet, ik heb hier euhh, 23 en een kwartje betaald per stuk, zesenveertig en een half”. [naam 6] neemt het gesprek over en zegt “
Hai nifo...Ahh2...Ja...Ja...Dus hoeveel nog?...Ja... Ik had hem € 500 gegeven, zijn aandeel (…) Jij moet het tegen me zeggen, hij komt via jou...” en “
Ik moet aan [alias 3] (fon.) ook geven...Hoeveel moet ik hem geven? zeg jij het maar nifo...Hij heeft met me gerend/mij geholpen...zeg jij het maar nifo, moet wel...jij moet het zeggen...”. Vervolgens zegt [naam 6] “
Is goed, vertel hoeveel ik hem moet geven?...Hier zit hij naast mij…”. Even later zegt [naam 6] “
Over vijf minuten naar beneden?....Is goed.”, waarna het telefoongesprek wordt beëindigd. [naam 6] zegt vervolgens tegen [medeverdachte] “
Ja daarom sowieso vijf barkies voor jou, snap je?” en “
Ik ga het nu gelijk met hem regelen, jouw bon chans/mazzel/aandeel geven”, waarop [medeverdachte] zegt “
Je weet toch broer, wanneer iemand mij stuurt of zo, ik praat niet over de prijs. Hij is jouw neef”. [25]
Omstreeks 19.04 uur komen [naam 6] , [medeverdachte] en een onbekend gebleven persoon de woning uit en op datzelfde moment komt een Nissan Qashqai met kenteken [kenteken 5] , die in gebruik is bij verdachte, de [adres 2] in rijden. Omstreeks 19.05 uur is op de camerabeelden te zien dat verdachte, [naam 6] en [medeverdachte] bij de Nissan weglopen, waarbij verdachte en [naam 6] in gesprek zijn. Omstreeks 19.15 uur lopen zij weer terug, waarbij verdachte en [medeverdachte] in gesprek zijn. Zij stappen in de Nissan, die vervolgens vertrekt. [26]
Op 28 juni 2022 vindt een whatsappgesprek plaats tussen [medeverdachte] en een onbekend gebleven persoon met de gebruikersnaam “
[gebruikersnaam 1]”, waarin wordt gesproken over blokken cocaïne en een prijs van “
23,5”. [27]
Verdachte ontkent ter terechtzitting dat hij op 1 juli 2022 betrokken is geweest bij een cocaïne deal.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 1 juli 2022 samen met anderen 2 blokken cocaïne heeft verkocht.
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor besproken bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte] en [naam 6] op 1 juli 2022 in de woning aan de [adres 2] 2 blokken cocaïne hebben verkocht. Direct hierna nemen [medeverdachte] en [naam 6] telefonisch contact op met verdachte en ontmoeten zij verdachte vervolgens buiten de woning. Uit de inhoud van het telefonische gesprek tussen verdachte en [medeverdachte] respectievelijk [naam 6] komt naar voren dat verdachte een beslissende rol heeft in het bepalen van het aandeel van [medeverdachte] in de opbrengst van de cocaïne deal. Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee in voldoende mate vast dat bij de verkoop van deze 2 blokken cocaïne tussen verdachte en genoemde medeverdachten sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat verdachte als medepleger van dit feit moet worden beschouwd.
Tussenconclusie
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het tweede gedachtestreepje van het onder 1 ten laste gelegde.
-
6 blokken cocaïne op of omstreeks 12 juli 2022
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 12 juli 2022 heeft een doorzoeking in de woning aan de [adres 2] plaatsgevonden. De politie heeft in de woning in de grote slaapkamer een geopende doos aangetroffen met daarin 5 blokken met een identieke verpakking en hetzelfde logo op de voorzijde. [28] Daarnaast is onder het bed van de slaapkamer een wit blok aangetroffen. [29] Verder heeft de politie in de woonkamer achter de bank een Nike schoenendoos met witte brokken aangetroffen. [30] Het team forensische opsporing heeft op de blokken en brokken een indicatieve test voor cocaïne uitgevoerd, die een positieve reactie heeft gegeven. [31] Vervolgens heeft het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) nader onderzoek verricht. Het NFI rapporteert dat de bemonsteringen van de blokken en brokken cocaïne bevatten. [32]
In een OVC-gesprek van 28 juni 2022 is te horen dat [medeverdachte] tegen [naam 7] (hierna: [naam 7] ) zegt “
plek hebben. (…) ik ga het hier leren” en “
dit is echt het product kopen en maken.” Daarna zegt [medeverdachte] “
Ik wil die machine hier” en even later “
ongeveer 25 liter. Per week, per vijf dagen, drie dagen, nah reken maar uit. Per 25 liter.” [naam 7] vraagt vervolgens “
Wie kwam er mee, hij?”, waarop [medeverdachte] antwoordt “
Nee, jaa”. Verder zegt [medeverdachte] “
we zijn hier al een tijdje mee bezig alleen uh...” en daarna “
geen plek”. [naam 7] zegt dan “
Hij heeft toch plek in [plaats 3] ?”, waarop [medeverdachte] zegt “
Nee dat is van zijn zus.” [naam 7] vraagt dan “
Hij is daar niet meer?”, waarop [medeverdachte] zegt “
Nee, dat heb ik gezegd, (…) hij is altijd met zijn vrouw.” [naam 7] zegt vervolgens “
Nu is het echt toch?” en daarna “
Verloofd zeg maar”, waarop [medeverdachte] zegt “
Verloofd ja”.
Uit politieonderzoek komt naar voren dat [zus van verdachte] , de zus van verdachte in de periode van 17 oktober 2018 tot 3 mei 2022 staat ingeschreven op de [adres 3] en dat zij sinds 3 mei 2022 staat ingeschreven op het adres [adres 4] . Verdachte heeft gedurende het onderzoek met enige regelmaat verbleven in de woning van zijn zus, maar in de periode van 15 mei 2022 tot 28 juni 2022 verbleef hij daar niet meer. Verdachte is in deze periode verloofd met [naam 8] . [33]
Uit OVC-gesprekken en camerabeelden valt op te maken dat op 4 juli 2022 een proefopstelling wordt geplaatst in de woning aan de [adres 2] . Deze proefopstelling is op 11 juli 2022 uit de woning verwijderd. [34]
Verdachte betwist ter terechtzitting dat hij betrokken is geweest bij de 6 blokken cocaïne die op 12 juli 2022 in de woning aan de [adres 2] zijn aangetroffen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 12 juli 2022 samen met anderen 6 blokken cocaïne voorhanden heeft gehad. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de hiervoor besproken bewijsmiddelen komt naar voren dat [medeverdachte] en [naam 7] in een gesprek over een geschikte plek voor een proefopstelling voor het vervaardigen van verdovende middelen spreken over een persoon die in [plaats 3] een plek zou hebben. Voor de rechtbank staat het vast, gelet op het politieonderzoek naar de verblijfplaats en privé omstandigheden van verdachte, dat met deze persoon verdachte wordt bedoeld. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate vast dat verdachte begin juli 2022 betrokken is geweest bij het opzetten van een proefopstelling in de woning aan de [adres 2] . Zoals hierboven is overwogen was verdachte in diezelfde periode, namelijk op 1 juli 2022, ook betrokken bij de verkoop van cocaïne vanuit de woning aan de [adres 2] .
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat tussen verdachte en [medeverdachte] , op het moment dat 6 blokken cocaïne in de woning aan de [adres 2] worden aangetroffen, een nauwe samenwerking bestaat ten aanzien van de handel in verdovende middelen vanuit die woning. De rechtbank is van oordeel dat het tegen die achtergrond niet anders kan dan dat verdachte wetenschap en zeggenschap had van/over de aanwezigheid van 6 blokken cocaïne.
Tussenconclusie
De rechtbank is van oordeel dat daarmee wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het derde gedachtestreepje van het onder 1 ten laste gelegde.

Samenwerking handel verdovende middelen
Op 18 oktober 2021 vindt een ontmoeting plaats, waarbij verdachte, [medeverdachte] , een persoon die wordt herkend als [naam 9] [35] en een onbekend gebleven persoon [36] betrokken zijn. [37]
Op 6 november 2021 vindt een ontmoeting plaats waarbij verdachte, [medeverdachte] , [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] (hierna: [naam 11] ) en dezelfde onbekend gebleven persoon aanwezig zijn. Hierbij worden diverse tassen en dozen overgedragen en de woning aan de [adres 2] in- en uitgedragen. [38]
Op 19 november 2021 vindt een ontmoeting plaats in de woning aan de [adres 2] , waarbij verdachte, [medeverdachte] , dezelfde onbekend gebleven persoon en drie andere mannen aanwezig zijn. [39]
Op 5 juni 2022 komen [medeverdachte] , [naam 9] en de onbekend gebleven persoon samen in de woning op de [adres 2] . Op het OVC-gesprek is een zakelijk gesprek te horen, dat bijna uitsluitend betrekking heeft op de handel in verdovende middelen. Daarbij wordt onder andere over de prijs en kwaliteit van cocaïne gesproken en is te horen dat cocaïne wordt getest. [naam 9] en de onbekend gebleven persoon komen niet tot een overeenkomst, omdat [naam 9] geen goede kwaliteit cocaïne bij zich heeft. Bovendien heeft [naam 9] eerder ook al slechte kwaliteit geleverd. Verder wordt gesproken over eerdere samenwerkingen in de handel van verdovende middelen tussen [medeverdachte] , [naam 9] en de onbekend gebleven persoon en over een toekomstige samenwerking tussen [medeverdachte] en de onbekend gebleven persoon. Diezelfde dag gaan [medeverdachte] en de onbekend gebleven persoon naar Rotterdam, omdat laatstgenoemde contacten heeft in Rotterdam waarbij zij voor een goede prijs verdovende middelen kunnen halen. [40]

Communicatie en afscherming
Verdachte, [medeverdachte] en [naam 12] (hierna: [naam 12] ) hebben meerdere telefoons tegelijk in gebruik, waaronder Google Pixels. In het onderzoek zijn zes Google Pixels in beeld gekomen. De Google Pixels draaien op het besturingssysteem GrapheneOS, dat de privacy en beveiliging van de gebruiker verbetert. Daarnaast staat de applicatie Molly op deze telefoons geïnstalleerd. Molly is een aangepaste versie van Signal, die beter is beveiligd. [41]
Uit OVC-gesprekken en tapgesprekken komt naar voren dat verdachte, [medeverdachte] en de personen waarmee zij in gesprek zijn, waaronder [naam 5] en [naam 11] , op bepaalde momenten hun activiteiten en hun identiteit afschermen. Zo willen zij liever niet via een normale telefoonlijn communiceren, houden zij rekening met het feit dat zij afgeluisterd worden en willen zij hun naam niet noemen aan de telefoon. Verder maken zij gebruik van bijnamen en mag van verdachte niet worden gesproken over bepaalde zaken in voertuigen. [42]

Locaties
- Locatie [adres 2]
[medeverdachte] verbleef hoofdzakelijk in de woning aan de [adres 2] , waar ook [naam 7] woonde. [medeverdachte] stond in de periode van mei 2018 tot en met april 2019 ook op dit adres ingeschreven.
Uit het bovenstaande volgt dat in of bij deze woning ontmoetingen plaatsvinden, waarbij onder andere verdachte en [medeverdachte] betrokken zijn. De politie neemt waar dat verdachte ook op andere data ontmoetingen heeft bij de [adres 5] . Zo gaat verdachte onder andere op 18 oktober 2021 met twee personen het portiek van de [adres 2] binnen [43] en komen verdachte, [medeverdachte] en [naam 5] op 12 oktober 2021 drie keer op de [adres 2] . [44]
Verder wordt [medeverdachte] op 14 juni 2022 samen met [naam 12] gezien in de woning aan de [adres 2] . [45] Op een OVC-gesprek wordt ook de stem van [naam 13] (hierna: [naam 13] ) herkend, die kort na [naam 12] de woning betreedt. Er wordt onder andere gesproken over “
brokkelig”, “
stempel”, “
even testen” “
Hij vraagt uh 22” en “
Ja hij is goed voor snuif man”. Ook is er geritsel te horen en wordt er benadrukt om handschoenen te gebruiken, zodat geen vingerafdrukken achterblijven. Daarnaast vraagt [naam 13] aan [medeverdachte] of hij 4MCC of 3 MCC heeft, waarop [medeverdachte] zegt dat hij dit niet heeft, maar dat hij voor [naam 13] gaat kijken. [46]
Ook worden er bigshoppers de woning aan de [adres 2] in- en uitgebracht. Op 17 december 2021 verlaten verdachte en [medeverdachte] de woning. [medeverdachte] heeft een Jumbo en een Albert Heijn plastic tas in zijn handen. Even later vindt een ontmoeting plaats op de Zamenhofdreef. [medeverdachte] haalt een bigshopper uit de Mercedes en loopt naar de kofferbak van een ander voertuig. Deze kofferbak wordt geopend. [medeverdachte] loopt vervolgens met een gevulde bishopper naar de Mercedes en legde deze hierin. [47]
Ook op 3 januari 2022 worden door [medeverdachte] gevulde tassen in en uit de woning gedragen. [48]
De woning wordt verder gebruikt als opslaglocatie van geld en verdovende middelen.
Zo draagt [naam 7] op 3 november 2021, op verzoek van [medeverdachte] , bij de voordeur van de woning € 52.450 over aan [naam 11] en een onbekende man. [49] Verder wordt op 8 maart 2022 door de politie vier blokken cocaïne en een tas met € 91.820 in beslag genomen bij een verkeerscontrole. De tas met geld is afkomstig uit de woning [adres 2] . [50] Daarnaast worden in de Google Pixel 4a van [medeverdachte] meerdere foto’s van witte blokken aangetroffen. Vier van deze foto’s zijn te relateren aan de keuken van de [adres 2] . [51]
- Locatie BP Voordaan
De politie neemt waar dat verdachte en [medeverdachte] betrokken zijn bij ontmoetingen die plaatsvinden bij de benzinepomp van BP Voordaan langs de snelweg A27, nabij Groenekan. Zo vindt op 19 november 2021 een ontmoeting plaats bij deze locatie tussen verdachte, [medeverdachte] , [naam 5] en een onbekend gebleven persoon [52] en ook op 7 december 2021 worden verdachte en [medeverdachte] bij deze locatie gezien. [53] Verder ontmoeten verdachte, [medeverdachte] en [naam 13] elkaar op 5 december 2021 bij de BP Voordaan. [54]

Gebruik Duitse huurvoertuigen
Verdachte, [medeverdachte] , [naam 5] , [naam 11] , [naam 14] , [naam 12] en [naam 15] maken gebruik van voertuigen met een Duits kenteken. Het betreffen luxe voertuigen van het merk Mercedes-Benz. In de telefoon van verdachte worden huurcontracten voor deze voertuigen aangetroffen met daarop diverse namen van huurders. [55]
Verdachte betwist ter terechtzitting dat sprake is van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat het plegen van strafbare feiten als gemeenschappelijk doel heeft en dat hij aan dit samenwerkingsverband leiding zou hebben gegeven. Verdacht verklaart dat hij bij geen enkele drugstransactie betrokken is geweest en dat hij hiertoe ook geen opdracht heeft gegeven.
4.3.1.3 Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, bestaande uit verschillende personen, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven in het kader van de handel in verdovende middelen. Verdachte kan worden gekwalificeerd als de leider van de organisatie.
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor besproken bewijsmiddelen vast dat verdachte en [medeverdachte] de harde kern vormen van deze organisatie. Tussen verdachte en [medeverdachte] bestaat een intensieve en duurzame samenwerking, waarbij zij steeds het bereiken van het gemeenschappelijke doel voor ogen hebben, namelijk de handel in verdovende middelen. Binnen het samenwerkingsverband tussen verdachte en [medeverdachte] is sprake van een zekere rolverdeling en vorm van hiërarchie. Verdachte heeft een leidende rol en bemiddelt tussen leveranciers en afnemers van verdovende middelen. [medeverdachte] zorgt op zijn beurt voor de kwaliteitscontrole en distributie van blokken cocaïne en ook de overdracht van geld. Ook is sprake van een gezagsverhouding tussen verdachte en [medeverdachte] , waarbij verdachte [medeverdachte] aanspreekt op zijn gedrag. Zo zegt verdachte in een WhatsApp-gesprek op 5 juli 2022 tegen [medeverdachte] “
Ik heb weinig mensen zo dicht bij mij als jij” en “
Maar nog nooit iemand zo onstabiel om mij heen gehad” en vervolgens “
Ik ben klaar met waarschuwen” en “
Heb mannen naast mij die ten alle tijden stabiel zijn”, waarop [medeverdachte] zegt “
Ben nuchters u kunt altijd op me rekenen”. [56] Verder is het verdachte die door [naam 6] wordt gebeld als er onduidelijkheid is ontstaan tussen [naam 6] en [medeverdachte] over het aandeel dat [medeverdachte] moet krijgen voor zijn handelingen. [57]
Verdachte en [medeverdachte] hebben veelvuldig contact met andere criminele contacten en spreken af op specifieke locaties, waarbij de woning aan de [adres 2] als uitvalsbasis voor de handel in verdovende middelen wordt gebruikt. In de onderlinge communicatie tracht men criminele activiteiten en identiteit te verhullen en door het gebruik van huurauto’s wordt een extra laag anonimiteit aangebracht. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een fluïde netwerk, waarbij leveranciers en afnemers van verdovende middelen een samenwerking met verdachte en [medeverdachte] aangaan op basis van gelegenheid.
Verdachte en [medeverdachte] worden daarnaast ook regelmatig gezien met [naam 11] en [naam 12] . Uit onderzoek aan de Apple iPhone SE van verdachte en de Apple iPhone 12 mini van [naam 11] komt naar voren dat verdachte aan [naam 11] opdrachten geeft om personen op te halen en betalingen te doen. [58] Daarnaast bestaan er op basis van het telefoongesprek tussen [medeverdachte] en zijn broer, [naam 16] , van 7 juni 2022 aanwijzingen dat ook [naam 12] klusjes uitvoert voor de organisatie. In dit gesprek vraagt [naam 16] “
of die donkere man, die rapper met enkelband dat niet kan doen?”, waarop [medeverdachte] antwoordt “
ik zie hem dagelijks”. [59] Gelet op de kenmerken die in het gesprek genoemd worden is het aannemelijk dat over [naam 12] wordt gesproken. [60]
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 ten laste gelegde feit. Het feit dat, zoals verdachte stelt, anderen niet worden vervolgd voor deelname aan de organisatie, is niet relevant voor de beoordeling van de aan de rechtbank voorliggende vraag of verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Gelet op het voorgaande en de inhoud van de overige bewijsmiddelen zal de rechtbank in de bewezenverklaring de pleegperiode voor wat betreft de deelneming van verdachte aan de criminele organisatie vaststellen op de periode van 7 december 2021 tot en met 12 juli 2022, het moment dat [medeverdachte] vast is komen te zitten.
4.3.2
Ten aanzien van feit 1 – handel in cocaïne, MDMA en (met)amfetamine
Onder 4.3.1.2 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het eerste, tweede en derde gedachtestreepje van het onder 1 ten laste gelegde. Ten aanzien van het vierde tot en met achtste gedachtestreepje van het onder 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
-
1 blok cocaïne op of omstreeks 6 februari 2022
Op 6 februari 2022 is op een OVC-gesprek, dat op de [adres 3] is opgenomen, te horen dat verdachte en [naam 5] een gesprek met elkaar voeren. Verdachte zegt “
Ik heb er nu eentje voor, we hebben er eentje 27 voor betaald”. Even later zegt [naam 5] “
Coca is ook beetje omlaag.”, waarop verdachte antwoordt “
gaat gewoon tussen zes en zeven en achtentwintig zo. Hij is daar op en neer aan het gaan”. De groothandelsprijs voor cocaïne is op dat moment € 27.850 per kilogram.
Verdachte ontkent ter terechtzitting dat zijn stem is te horen in het OVC-gesprek. Verder betwist verdachte dat in het OVC-gesprek over cocaïne wordt gesproken en dat hij op
6 februari 2022 een blok cocaïne voorhanden heeft gehad.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op basis van enkel dit geluidsfragment niet wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] op 6 februari 2022 samen met anderen 1 blok cocaïne voorhanden heeft gehad of heeft verhandeld. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het vierde gedachtestreepje van het onder 1 ten laste gelegde.
-
2 blokken cocaïne op of omstreeks 18 oktober 2022, en/of
50/15 blokken cocaïne omstreeks oktober 2022, en/of
50 stuks MDMA op of omstreeks 18 oktober 2022
Op 9 november 2022 is bij [naam 15] een telefoon in beslag genomen, waarin het Signal-contact “
[gebruikersnaam 2] ........” is opgeslagen met telefoonnummer
[telefoonnummer 2] . De gebruiker van het Signal-account ‘ [gebruikersnaam 2] ’ is in de periode van
15 oktober 2022 tot en met 29 oktober 2022 geïdentificeerd als verdachte.
[naam 15] vraagt op 18 oktober 2022 in een Signal-gesprek aan verdachte of hij een foto van “
die spullen” heeft. Verdachte stuurt vervolgens twee foto’s waarop 2 blokken cocaïne te zien zijn met de opdruk en stempel “
YZ✓“. [naam 15] vraagt daarna of hij “
die deen” zal vragen, waarop verdachte bevestigend antwoordt. [naam 15] stuurt vervolgens een foto door van een chatgesprek met de onbekende gebleven [alias 4] , waarop is te zien dat [naam 15] een foto heeft doorgestuurd van een blok cocaïne, waarbij hij zegt deze voor 21 te kunnen kopen en misschien kan doorsturen naar Denemarken. Verdachte schrijft dat [naam 15] niet slim is, omdat de markt staat op 22 en hij ze pakt voor 21. Verdachte en [naam 15] bespreken vervolgens wat er gebeurt als de partij gepakt wordt en hoe de winst verdeeld zal worden. Verder zegt verdachte “
Er is ook M”, waarop [naam 15] vraagt “
[alias 5] hoeveel is m”. Verdachte zegt dan “
24” en “
50 st”. [naam 15] stuurt vervolgens een foto door van een chatgesprek met de onbekende gebleven ‘ [alias 6] ’, waarop is te lezen is dat voor [alias 6] een prijs van 19.75 interessant is. [naam 15] schrijft dan “
Met aantallen bedoeld 40stj” en vervolgens “
Voor die stene”. Verdachte zegt “
19.75” en verder “
Kan ik nu gelijk mee werken”. Even later vraagt Verdachte “
Wij kunnen bij hem kopen toch”, waarop [naam 15] zegt “
Hij wilt bij ons pakken”. Verdachte zegt dat dit onmogelijk is, omdat de markt op “
21.5/22” staat. Verder zegt verdachte “
Als hij 19.75 kan regelen heb ik nu iemand die 50st wil kopen 20.75”. [naam 15] zegt vervolgens “
[alias 5] ik ga m ff berichten”. Verdachte zegt daarna “
En die M”, waarop [naam 15] zegt “
M sws klanten denk ik” en “
Ik ga der nu achter aan”. Verdachte zegt dan “
Er zijn nu 50st ik moet ze nu gelijk weg doen”. [naam 15] stuurt vervolgens het nummer door van “
die deen” en zegt “
Bericht hem ik hem gezegd dat je gaat berichten”, waarop [verdachte] zegt “
Al gedaan niks”.
Tijdens de terechtzitting in het onderzoek 26Nailsea op 21 februari 2023 heeft de advocaat van [naam 15] , mr. [naam 4] , onder andere verklaard “
Vijftien blokken cocaïne zijn in het bezit van [naam 17] , niet in het bezit van mijn cliënt”.
Verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij een foto met daarop 2 blokken cocaïne van [naam 11] heeft ontvangen. Verdachte herinnert zich niet dat hij deze foto aan [naam 15] heeft doorgestuurd. Verdachte betwist dat hij deze blokken cocaïne voorhanden heeft gehad of heeft verhandeld. Verder betwist verdachte dat hij MDMA voorhanden heeft gehad en te koop heeft aangeboden. De afkorting ‘M’ heeft betrekking op 3-CMC.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] in oktober 2022 samen met anderen 2 of 50 dan wel 15 blokken cocaïne voorhanden heeft gehad of heeft verhandeld. Daarnaast acht de rechtbank evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen 50 stuks MDMA voorhanden heeft gehad of heeft verhandeld. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat verdachte een foto met daarop 2 blokken cocaïne heeft doorgestuurd aan [naam 15] nog niet maakt dat hij deze blokken cocaïne ook voorhanden heeft gehad of heeft verhandeld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte heeft verklaard dat hij de foto van [naam 11] heeft ontvangen en dat die verklaring niet wordt weerlegd door de bewijsmiddelen in het dossier.
De rechtbank is verder van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de verdenking van verdachte dat hij 50 dan wel 15 blokken cocaïne voorhanden heeft gehad dan wel heeft verhandeld.
De rechtbank oordeelt tot slot dat op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat verdachte 50 stuks MDMA voorhanden heeft gehad of heeft verhandeld. De rechtbank overweegt dat het haar ambtshalve bekend is dat de door verdachte gebruikte term ‘M’ in het WhatsApp-gesprek met [naam 15] in het criminele circuit een benaming is voor MDMA. Naar het oordeel van de rechtbank staat bij gebrek aan verdere concrete aanknopingspunten echter niet vast dat het gesprek ook daadwerkelijk betrekking heeft op MDMA.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het vijfde, zesde en zevende gedachtestreepje van het onder 1 ten laste gelegde.
-
60 stuks (met)amfetamine op of omstreeks 13 april 2022
Op 22 juni 2022 is in onderzoek 26Nailsea onder [naam 15] een telefoon in
beslag genomen. De politie treft in de telefoon een WhatsApp-gesprek aan van 13 maart 2022, dat plaatsvindt tussen telefoonnummer [telefoonnummer 3] , waarvan [naam 15] als gebruiker is geïdentificeerd, en telefoonnummer [telefoonnummer 4] , waarvan verdachte de gebruiker is. [verdachte] stuurt in het WhatsApp-gesprek een foto door naar [naam 15] , waarna [naam 15] zegt “
Oh ewa ik stuur dit alvast wanneer zijn ze fysiek aanwezig??”. Verdachte zegt “
Rond etenstijd”.
Kort daarna heeft [naam 15] via WhatsApp contact met een onbekend gebleven persoon die in zijn telefoon staat opgeslagen onder de naam ‘ [alias 7] ’. [naam 15] stuurt de foto die hij van verdachte heeft ontvangen naar [alias 7] en zegt “
Is niet heel duidelijk maar je kan tester ophalen vanavond”, waarop [alias 7] zegt “
Ai top, hoelaat ongeveer en waar”. [naam 15] zegt “
Dat hoor ik zo die spullen worden naar me toegebracht dan kan je rustig checken enz maar zyn 60stks en zeg aan hard voor die prijs” en “
zodra ze dr zijn bericht ik je”. Enkele uren later schrijft [naam 15] “
Maatje ik hoor nu net dat alles weg is” en “
maar dr kome nieuwe aan die mogen jullie op zelfde prijs pakken”.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op of omstreeks 13 april 2022 samen met anderen 60 stuks (met)amfetamine voorhanden heeft gehad of heeft verhandeld.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat de foto die verdachte aan [naam 15] heeft verzonden en die [naam 15] vervolgens aan [alias 7] heeft doorgestuurd betrekking heeft op (met)amfetamine. Ook uit de verdere inhoud van de WhatsApp-gesprekken tussen [naam 15] en verdachte respectievelijk [alias 7] blijkt niet dat over (met)amfetamine wordt gesproken. [naam 15] spreekt weliswaar over een “
tester” en het ophalen van 60 stuks, maar niet kan worden vastgesteld dat het daarbij gaat om 60 stuks (met)amfetamine.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het achtste gedachtestreepje van het onder 1 ten laste gelegde.
4.3.3
Ten aanzien van feit 2 – (poging) invoer van 22,34 kilo cocaïne
Op 28 december 2021 is door de Belgische autoriteiten een partij van 22,34 kilo cocaïne aangetroffen in een lading van een container ( [container 1] ) op [adres 6] in Antwerpen (België). Op 6 januari 2022 heeft verdachte via WhatsApp contact met zijn nicht [naam 18] . Verdachte schrijft dat hij “
die dag” 800.000 heeft verloren, waarbij hij een foto stuurt met daarop [naam 18] in een trouwjurk en hijzelf in een kostuum met stropdas. Uit politieonderzoek komt naar voren dat [naam 18] op [datum] is getrouwd.
Op 12 juli 2022 wordt in de woning van verdachte een laptop in beslag genomen waarop een back-up wordt aangetroffen van een telefoon met daarop twee foto’s van telefoonschermen. Op deze foto’s staat een track&trace website voor containers. Op een van de foto’s is het containernummer [container 2] zichtbaar van een container die van Turbo naar Antwerpen verscheept wordt en als geschatte aankomstdatum 14 december 2021 heeft. De foto’s zijn op 10 december 2012 opgeslagen en gemaakt met een IPhone 8. Aan de hand van de GPS gegevens in de metagegevens (EXIF data) van deze foto kan worden vastgesteld dat de foto op de [adres 3] is gemaakt. Politieonderzoek wijst uit dat verdachte gedurende het onderzoek met enige regelmaat op het GBA-adres van zijn zus, [zus van verdachte] , op de [adres 3] heeft verbleven. Ten tijde van het maken van deze foto straalden de telefoons van verdachte ook een zendmast aan in de omgeving van de [adres 3] . De container is niet door de politie gecontroleerd, maar komt wel in dezelfde periode als de eerdergenoemde container aan in Antwerpen.
Politieonderzoek wijst verder uit dat [medeverdachte] op 27 en 28 december 2021 twee keer naar België is gegaan. In de nacht van 27 december 2021 straalt de telefoon van [medeverdachte] zendmasten aan in Zeist en dit geldt ook voor de telefoons van verdachte. Vervolgens straalt om 03.52 uur de telefoon van [medeverdachte] de zendmast aan bij de grensovergang Hazeldonk. Omstreeks 06.40 uur, straalt de telefoon van [medeverdachte] weer masten aan in Zeist, evenals de telefoons van verdachte. Op 27 december 2021 vanaf 16.12 uur tot 21.49 uur stralen de telefoons van verdachte en [medeverdachte] dezelfde zendmasten aan in Utrecht. Vanaf 22.41 uur reizen de telefoons van [medeverdachte] in zuidelijke richting. Omstreeks 23.25 uur stralen de telefoons van [medeverdachte] een zendmast aan bij de grensovergang van Hazeldonk. Rond 02.38 uur maken de telefoons van [medeverdachte] weer contact met Nederlandse zendmasten bij de grens. Van 03.29 uur tot 04.27 uur stralen de telefoons van [medeverdachte] zendmasten aan in Zeist. Op dat moment waren de telefoons van verdachte ook in Zeist.
Verdachte betwist betrokken te zijn geweest bij de partij cocaïne van 22,34 kilo die in een container in de haven van Antwerpen is aangetroffen. [medeverdachte] is hierbij volgens verdachte evenmin betrokken geweest. Verdachte verklaart dat het gesprek dat verdachte met zijn nicht [naam 18] heeft gevoerd niet van criminele aard was.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte 22,34 kilo cocaïne heeft ingevoerd of heeft geprobeerd in te voeren. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de bewijsmiddelen onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte als medepleger betrokken was bij de invoer van deze onderschepte hoeveelheid cocaïne. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
4.3.4
Ten aanzien van feit 3 – het handelen in hasjiesj en hennep
De politie neemt tijdens een observatie op 8 december 2021 tussen 22.25 uur tot 23.01 uur waar dat tussen verdachte, [medeverdachte] en een onbekend gebleven man een ontmoeting plaatsvindt in de shop van het tankstation van BP Voordaan aan de Rijksweg A27 nabij Groenekan. In een OVC-gesprek is te horen dat wordt gesproken over “
wiet”, “
Indica”, “
nat”, “
droog”, kilo’s en prijzen. De politie schrijft dat Indica een verwijzing is naar de cannabissoort Cannabis indica.
Om 23.01 uur vertrekken verdachte, [medeverdachte] en de onbekend gebleven persoon in de Mercedes. De Mercedes wordt vervolgens om 23.10 uur op de [adres 7] voor een garagebox met het nummer [nummer] gezien, waarin dozen en spullen staan die afgedekt zijn met kleden. Tussen de Mercedes en de garagebox staan vier mannen die in gesprek zijn. Om 23.20 uur sluit een man de garagebox af en de Mercedes vertrekt.
Op 17 december 2021 is de garagebox aan de [adres 7] doorzocht door de politie. Hierbij zijn onder andere hennep en hasj in beslag genomen.
Op 7 maart 2022 is verdachte op een OVC-gesprek te horen, waarin hij spreekt over de import van hasj. Verdachte zegt dat het risicovol is om via Ceuta (Marokko) in te voeren. Verdachte zou liever 200 per stuk extra betalen en het vanuit Malaga kopen.
Op 15 april 2022 zijn vier foto’s en een video van henneptoppen op de telefoon van [naam 15] opgeslagen. Diezelfde dag stuurt [naam 15] deze afbeeldingen en een video via Whatsapp naar verdachte die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 5] . Verdachte vraagt op 17 april 2022 als reactie op een van de afbeeldingen “
Is dit er nog?”, waarop [naam 15] antwoordt dat hij het gaat vragen. Later die dag zegt [naam 15] dat het al weg is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte samen met anderen hasjiesj of hennep voorhanden heeft gehad dan wel heeft verhandeld.
Naar het oordeel van de rechtbank levert het enkele feit dat verdachte door de politie wordt gezien voor een garagebox waarin tien dagen later hennep en hasj wordt aangetroffen onvoldoende bewijs op om vast te stellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van hennep en hasjiesj of de handel in deze middelen. Ook het feit dat verdachte met anderen over hennep en de import van hasj spreekt en dat er foto’s op de telefoon van verdachte worden aangetroffen van henneptopen is in deze omstandigheden onvoldoende voor het oordeel dat verdachte betrokken is bij de handel in hennep of hasjiesj in voornoemde periode, dan wel daadwerkelijk hennep of hasjiesj voorhanden heeft gehad.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1hij in de periode van 7 december 2021 tot en met 12 juli 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk
B) heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
- 1 blok cocaïne (op of omstreeks 3 februari 2022), en
- 2 blokken cocaïne (op of omstreeks 1 juli 2022), en
C) aanwezig heeft gehad,
- 2 blokken cocaïne (op of omstreeks 3 februari 2022), en
- 6 blokken cocaïne (op of omstreeks 12 juli 2022)
zijnde cocaïne een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 4hij in de periode van 7 december 2021 tot en met 12 juli 2022 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hem, verdachte en [medeverdachte] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in:
- artikel 10 derde en vierde lid Opiumwet
betreffende het verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van
harddrugs, te weten cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij verdachte daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in:
- het artikel 47 Sr,
- de artikelen 2, 10 en 11b Ow.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4
het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een
misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid, van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, met aftrek van voorarrest. Voor toepassing van artikel 63 Sr is geen plaats omdat het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2024 nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, aldus de officier van justitie.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte verzoekt om bij een bewezenverklaring rekening te houden met artikel 63 Sr en geen straf op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft samen met een ander deel uitgemaakt van een crimineel samenwerkingsverband dat zich langere tijd heeft beziggehouden met de handel in cocaïne. Verdachte had een leidinggevende rol, waarbij hij contact onderhield met leveranciers en afnemers van cocaïne. Verdachte gaf aan zijn medeverdachte in het samenwerkingsverband opdrachten voor de feitelijke uitvoering van de gesloten cocaïnedeals.
Het motief voor de strafbaarstelling van de handel in verdovende middelen is onder meer gelegen in het maatschappelijk belang van bescherming van de volksgezondheid. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van harddrugs schadelijke gevolgen kan hebben voor de volksgezondheid en tot ernstige verslavingsproblematiek kan leiden met alle gevolgen van dien. Daar komt in dit geval nog bij dat er sprake is van een criminele organisatie die zich met drugshandel bezig houdt. Organisaties van deze soort maken gebruik van de goede infrastructuur in Nederland maar gebruiken die enkel voor hun eigen financiële gewin. Ze hebben een ondermijnend karakter op de Nederlandse samenleving. Niet zelden leiden problemen in het drugsmilieu tot zwaar geweld dat de samenleving schokt. Verdachte heeft hier geen oog voor gehad en is kennelijk puur gericht geweest op financieel voordeel voor zichzelf. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan.
De rechtbank heeft gelet op het strafblad van verdachte van 20 december 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat verdachte bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2024 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesentwintig jaar voor onder meer leiding geven aan een criminele organisatie, medeplegen van poging tot zware mishandeling en medeplegen van medeplichtigheid aan het medeplegen van moord. De rechtbank zal gelet op het bepaalde in artikel 63 Sr rekening houden met deze veroordeling.
In tegenstelling tot de officier van justitie is de rechtbank is van oordeel dat toepassing van artikel 63 Sr wel aan de orde is nu hiervoor geen sprake hoeft te zijn van een onherroepelijke veroordeling. [61]
Gezien de ernst van de gepleegde feiten zou een meerjarige gevangenisstraf op zijn plaats zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte zich direct na schorsing van de voorlopige hechtenis in de zaak die tegen hem liep bij de rechtbank Amsterdam opnieuw schuldig heeft gemaakt aan ernstige, de rechtstaat ondermijnende, strafbare feiten. De wettelijke (samenloop)regeling van de strafoplegging, zoals neergelegd in de artikelen 57 en 63 Sr, laat echter geen ruimte om naast de zesentwintig jaar die door de rechtbank Amsterdam zijn opgelegd, een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan 8 maanden. Zesentwintig jaar en 8 maanden is immers het wettelijke strafmaximum dat aan de orde zou zijn wanneer de feiten gelijktijdig berecht zouden worden. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden opleggen. Anders dan de verdachte stelt telt de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet mee bij het bepalen van het wettelijke strafmaximum.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
7.4
De in beslag genomen voorwerpen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de mobiele telefoon van verdachte van het merk Google Pixel, type 4a, moet worden verbeurd verklaard. De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de telefoon een PGP toestel betreft die in zijn algemeenheid niet aan verdachten wordt teruggegeven en dat daarnaast de inhoud ook nog niet is onderzocht, omdat het toestel niet kon worden ontsleuteld.
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de Google Pixel geen PGP-telefoon is en dat er geen belastende zaken opstaan. Het is verdachte niet duidelijk waarom deze telefoon nog moet worden onderzocht, terwijl het opsporingsonderzoek is afgerond
De rechtbank is van oordeel dat het belang van strafvordering zich tegen teruggave van de op de beslaglijst vermelde mobiele telefoon van het merk Google Pixel verzet. Dit strafvorderlijke belang eindigt niet bij sluiting van het onderzoek in eerste aanleg. Nu het strafvorderlijk belang zich nog steeds tegen teruggave verzet zal de telefoon worden verbeurd verklaard.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en de artikelen 33 en 33a Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feiten

- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4, het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid, van de Opiumwet.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 4 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd het in beslag genomen voorwerp, te weten het op de beslaglijst genoemde voorwerp onder nummer 729815 één telefoon: Google Pixel;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. M. Melaard en
mr. M.J.A.L. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.K. van Haren, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2024.

Voetnoten

2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
3.Hoge Raad 30 maar 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, r.o. 3.6.5
4.Hoge Raad 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, r.o. 2.5.2 en 2.5.3
5.TCI proces-verbaal PVB26ZC-38603
6.Dossier van de politie Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, met nummer 26Heywood/LEFCF21006: Proces-verbaal aanvraag bevel binnendringen en onderzoek doen geautomatiseerd werk en bevel opnemen niet voor publiek bestemde communicatie en/of bevel observatie, 26Heywood BOBdossier [omschrijving] , p. 200-206; combi vordering machtiging bevel binnendringen en onderzoek geautomatiseerd werk (art. 126nba Sv) en vordering machtiging bevel opnemen van (tele)communicatie (art. 126m Sv), 26Heywood BOBdossier [omschrijving] , p. 207-208; combi bevel binnendringen en onderzoek geautomatiseerd werk (art. 126nba Sv) en vordering machtiging bevel opnemen van (tele)communicatie (art. 126m Sv), 26Heywood BOBdossier [omschrijving] , p. 211-213; Proces-verbaal aanvraag bevel binnendringen en onderzoek doen geautomatiseerd werk en bevel opnemen niet voor publiek bestemde communicatie en/of bevel observatie, 26Heywood BOBdossier [omschrijving] , p. 214-221; combi vordering machtiging bevel binnendringen en onderzoek geautomatiseerd werk (art. 126nba Sv) en vordering machtiging bevel opnemen van (tele)communicatie (art. 126m Sv), 26Heywood BOBdossier [omschrijving] , p. 222-223; combi bevel binnendringen en onderzoek geautomatiseerd werk (art. 126nba Sv) en vordering machtiging bevel opnemen van (tele)communicatie (art. 126m Sv), 26Heywood BOBdossier [omschrijving] , p. 226-228
7.Hoge Raad 30 maart 32004, NJ 2004, 376
8.Proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m. aanhouding, dossier van de politie Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, met nummer 26Heywood/LEFCF21006, PD [omschrijving] , p. 56-57
9.Meldingsformulier consultatiebijstand, dossier van de politie Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, met nummer 26Heywood/LEFCF21006, PD [omschrijving] , p. 58
10.Proces-verbaal verhoor van de verdachte [verdachte] , dossier van de politie Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, met nummer 26Heywood/LEFCF21006, PD [omschrijving] , p.85, vierde alinea
11.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, met nummer 26Heywood/LEFCF21006. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
12.Zaaksdossier 03, Zaak handel middelen lijst I en II Opiumwet, bijlage 1, Proces-verbaal observeren (door chef en observanten): donderdag 3 februari 2022, pagina 5
13.Zaaksdossier 03, Zaak handel middelen lijst I en II Opiumwet, bijlage 2, TA060, pagina’s 9-12
14.Zaaksdossier 03, Zaak handel middelen lijst I en II Opiumwet, bijlage 3, TA055, pagina 13
15.Zaaksdossier 03, Zaak handel middelen lijst I en II Opiumwet, bijlage 4, TA055, pagina 14
16.Zaaksdossier 03, Zaak handel middelen lijst I en II Opiumwet, bijlage 7, Proces-verbaal van bevindingen Camerabeelden parkeerplaats Zambesidreef d.d. 1 juli 2022, pagina’s 15-20
17.Zaaksdossier 03, Zaak handel middelen lijst I en II Opiumwet, bijlage 7, Proces-verbaal van bevindingen overdracht [adres 2] , pagina 23
18.Zaaksdossier 03, Zaak handel middelen lijst I en II Opiumwet, bijlage 7, Proces-verbaal van bevindingen overdracht [adres 2] , pagina’s 23-25
19.Zaaksdossier 03, Zaak handel middelen lijst I en II Opiumwet, bijlage 7, Proces-verbaal van bevindingen overdracht [adres 2] , pagina 26
20.Zaaksdossier 03, Zaak handel middelen lijst I en II Opiumwet, bijlage 7, Proces-verbaal van bevindingen overdracht [adres 2] , pagina’s 26-27
21.Zaaksdossier 03, Zaak handel middelen lijst I en II Opiumwet, bijlage 8, TA093 , pagina 32
22.Zaaksdossier 03, Zaak handel middelen lijst I en II Opiumwet, bijlage 9, TA093 , pagina 35
23.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, pagina 18
24.Algemeen dossier 26Heywood, Proces-verbaal van bevindingen Identificatie telefoonnummers [verdachte] , pagina 5
25.Zaaksdossier 03, Zaak handel middelen lijst I en II Opiumwet, bijlage 9, TA093 , pagina’s 36-37
26.Zaaksdossier 03, Zaak handel middelen lijst I en II Opiumwet, Proces-verbaal van bevindingen overdracht [adres 2] , bijlage 7, pagina’s 30-31
27.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, bijlage 18, Onderzoek Apple iPhone XR ten behoeve van de handel in verdovende middelen, pagina 107
28.Zaaksdossier 01 Handel in verdovende middelen, Proces-verbaal van bevindingen Aantreffen en testen verdovende middelen BR141, pagina 248
29.Zaaksdossier 01 Handel in verdovende middelen, Proces-verbaal van bevindingen Aantreffen blok BR141.01.02.001, pagina 251
30.Zaaksdossier 01 Handel in verdovende middelen, Proces-verbaal van bevindingen Aantreffen en testen verdovende middelen BR141, pagina 249
31.Zaaksdossier 01 Handel in verdovende middelen, Proces-verbaal Onderzoek verdovende middelen, pagina’s 556-563
32.Een geschrift, te weten een rapport Identificatie van drugs van het NFI van 10 oktober 2022, pagina’s 597-598
33.Zaaksdossier 01 Handel in verdovende middelen, pagina 13
34.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, pagina 26
35.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, bijlage 18, Proces-verbaal van herkenning [naam 9] , pagina’s 584-587
36.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, bijlage 40, Proces-verbaal van bevindingen Identificatie NNman, pagina’s 588-592
37.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, bijlage 41, Proces -verbaal observeren (door chef en observanten) : maandag 18 oktober 2021, pagina’s 593-602
38.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, bijlage 43, Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden [adres 2] op 6 november 2021, pagina’s 605-612, bijlage 44, Proces-verbaal van aanvullende bevindingen camerabeelden 6 november 2021 [adres 2] , pagina’s 613-621 en bijlage 45, Proces-verbaal observeren (door chef en observanten): zaterdag 6 november 202, pagina’s 622-631
39.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, bijlage 46, Proces-verbaal observeren (door chef en observanten) : vrijdag 19 november 2021, pagina’s 631-642 en bijlage 47, PVB camerabeelden [adres 2] d.d. 19 nov 2022, pagina’s 642-650
40.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, bijlage 38, Proces-verbaal van bevindingen omtrent ontmoetingen [medeverdachte] , NNm1 en NNm2 op 5 en 6 juni 2022 op de [adres 2] , pagina’s 524-583
41.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, pagina 37
42.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, bijlage 53, TA055, pagina’s 674-675, bijlage 54, Proces-verbaal van bevindingen Opsporingsbewustzijn verdachten, pagina’s 676-680 en bijlage 55, TA055, pagina’s 681-682
43.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, bijlage 71, Proces-verbaal van bevindingen observatie 8 oktober 2021, pagina’s 730-731
44.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, bijlage 72, Proces-verbaal observeren (door chef en observanten) : dinsdag 12 oktober 2021, pagina 738
45.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, bijlage 59, Proces-verbaal Stemherkenning [naam 12] , pagina’s 697-699 en bijlagen 60, 61 en 62, TA093 , pagina’s 700-705
46.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, bijlagen 60, 61 en 62, TA093 , pagina’s 700-705
47.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, bijlage 73, Proces-verbaal observeren (door chef en observanten): vrijdag 17 december 2021, pagina’s 743-744
48.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, bijlage 74, Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden [adres 2] 3 januari 2022, pagina’s 747-748
49.Zaaksdossier 02 Witwassen , Proces-verbaal van bevindingen Geldoverdracht 3 november 202, pagina’s 115-118 en Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden [adres 2] 3 november 2021, Pagina’s 119-120
50.Zaaksdossier 02 Witwassen, Proces-verbaal observeren (door chef en observanten): dinsdag 8 maart 2022, pagina 9, Proces-verbaal van bevindingen van bevindingen, pagina’s 15-16 en Proces-verbaal van bevindingen Scheiding van aangeleverde stukken van overtuiging, pagina 29
51.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, Proces-verbaal van bevindingen Onderzoeksbevindingen BlackBerry Key2, bijlage 5, pagina’s 19-21
52.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, bijlage 48, Camerabeelden BP Voordaan d.d. 19 november 2021, pagina’s 658-651
53.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, bijlage 79, Proces-verbaal observeren (door chef en observanten): maandag 7 december 2021, pagina 768
54.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, bijlage 81, Procesverbaal van bevindingen Camerabeelden BP Voordaan 15 december 2021, pagina’s 773-775
55.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, pagina 48
56.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, bijlage , Proces-verbaal van bevindingen Rolverdeling [verdachte] en [medeverdachte] , pagina’s 890-891
57.Zaaksdossier 03, Zaak handel middelen lijst I en II Opiumwet, bijlage 9, TA093 , pagina’s 36-37
58.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, pagina 58
59.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, bijlage 64, TA090, pagina 715
60.Zaaksdossier 04 Zaak deelneming aan criminele organisatie, pagina’s 43-44
61.Vgl. Hoge Raad 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2248