ECLI:NL:RBOVE:2024:1882

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
ak_23_850
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bijgebouw en het realiseren van een tweede uitweg in Hengelo

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bijgebouw en het realiseren van een tweede uitweg aan de [adres 1]. Het college van burgemeester en wethouders van Hengelo heeft op 15 februari 2023 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de vergunning gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2024 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar het college vertegenwoordigd werd door mr. M.S. van Dijk en een andere vertegenwoordiger. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning rechtmatig is verleend, ondanks de bezwaren van eiser over de verkeersveiligheid en het verlies van privacy. De rechtbank oordeelt dat de afstand van het bijgebouw tot het perceel van eiser voldoende is om de belangen van beide partijen af te wegen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en laat de vergunning in stand, waarbij het college ook wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/850
uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank Overijssel in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. S.J.A. Rollé)
en

het college van burgemeester en wethouders van Hengelo.

Als derde partij neemt aan deze zaak deel:
[derde].

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bijgebouw en het realiseren van een tweede uitweg aan de [adres 1].
1.1.
Met het bestreden besluit van 15 februari 2023 op het bezwaar van eiser is het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (hierna: het college) bij zijn oorspronkelijke besluit om een omgevingsvergunning te verlenen gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. Het college heeft laten vertegenwoordigen door mr. M.S. van Dijk en [naam]. [derde] (hierna: [derde]) is in persoon verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Algemeen
2. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het gehandhaafde besluit waarbij een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bijgebouw en het realiseren van een uitweg is verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De feiten
4.1.
[derde] woont aan de [adres 1]. Naast de woning van eiser bevindt zich een doodlopende weg die toegang geeft tot een aantal percelen en eindigt bij een keerlus. Deze weg wordt zowel gebruikt door een aantal bewoners van percelen met een huisnummer aan de [adres 1] als door eiser, die achter zijn woning aan de [adres 2] een uitrit op de keerlus heeft.
4.2.
[derde] heeft na vooroverleg met de gemeente Hengelo een aanvraag voor verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bijgebouw en het realiseren van een tweede uitrit (richting de toegangsweg) ingediend. [derde] wil achter zijn woning een bijgebouw oprichten. Hij wil dit bijgebouw gebruiken voor hobbymatige houtbewerking. De uitrit die [derde] wil realiseren, komt uit op de doodlopende weg naast zijn woning. Van de uitrit naar het bijgebouw wil [derde] op eigen terrein een weg maken.
4.3.
Bij het besluit van 1 december 2022 heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit, van 15 februari 2022, heeft het college het bezwaar, conform het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.
4.4.
Hangende de behandeling van het beroep heeft het college op 31 mei 2023 een schriftelijk advies van een verkeerskundige van de gemeente Hengelo overgelegd.
Overgangsrecht
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip, van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend op 11 augustus 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing is.
Inhoudelijke beoordeling
6. De bij het bestreden besluit verleende omgevingsvergunning heeft betrekking op twee activiteiten, te weten:
  • het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, lid 1, aanhef en onder a, Wabo);
  • het maken van een uitweg (artikel 2.2, lid 1, aanhef en onder e, van de Wabo).
De rechtbank zal deze activiteiten hierna achtereenvolgens bespreken.
Het bouwen van een bouwwerk
7.1.
Het perceel [adres 1] ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Woolder es 2012” (hierna: het bestemmingsplan) van de gemeente Hengelo. Uit de plankaart bij het bestemmingsplan volgt dat de gronden waarop [derde] het bijgebouw wil oprichten, de bestemming ‘wonen’ hebben. Op gronden met deze bestemming is artikel 13 van de planregels bij het bestemmingsplan (hierna: de planregels) van toepassing.
7.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 3.2.3, aanhef en onder a, van de planregels mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Omdat de plek waar [derde] het bijgebouw wil oprichten niet binnen het bouwvlak ligt, is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan. Op grond van het bepaalde in artikel 2.10, lid 2, van de Wabo wordt de vergunningaanvraag van rechtswege mede aangemerkt als een aanvraag voor het gebruiken van gronden in afwijking van het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo.
7.3.
Het college heeft de vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verleend met toepassing van artikel 2.12, lid 1, aanhef en onder a, sub 2⁰, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Op grond van deze bepalingen is het college in een situatie als waarvan hier sprake is, bevoegd om een omgevingsvergunning te verlenen. Wel dient het college dan de bij de vergunningverlening betrokken belangen op een zorgvuldige wijze tegen elkaar af te wegen.
7.4.
Het college heeft de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan bij het besluit in eerste aanleg ingevuld door te verwijzen naar de ‘Beleidsregels afwijkingsmogelijkheden bestemmingsplan’ (hierna: de Beleidsregels). Gebleken is echter dat de Beleidsregels niet op de juiste wijze zijn bekendgemaakt. Op grond van het bepaalde in artikel 4:82 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mocht het college daarom in het besluit niet volstaan met een verwijzing naar de Beleidsregels.
7.5.
Vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder andere ECLI:NL:RVS:2019:2766, r.o. 8.1) is dat een bestuursorgaan een vaste gedragslijn die niet in een beleidsregel in de zin van artikel 1:3, lid 4, Awb is vastgelegd, mag volgen mits het de keuze daarvoor in ieder individueel besluit opnieuw motiveert. In het bestreden besluit, nader aangevuld in het verweerschrift en ter zitting, heeft het college naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht waarom in het onderhavige geval wordt voldaan aan de voorwaarden uit de vaste gedragslijn zoals deze in de Beleidsregels zijn weergegeven. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder gegeven toelichting begrijpelijk en voldoende draagkrachtig is.
7.6.
Voor wat betreft de afweging van de betrokken belangen is relevant dat de afstand vanaf het te bouwen bijgebouw tot aan het perceel van eiser ruim 18 meter bedraagt. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid meer gewicht mogen toekennen aan het belang van [derde] bij het realiseren van een bijgebouw op grond die zijn eigendom is, dan aan het bescheiden verlies van privacy en uitzicht dat eiser vanaf diens perceel lijdt als gevolg van het realiseren van dit bijgebouw.
7.7.
Het college heeft dan ook in redelijkheid kunnen besluiten om de omgevingsvergunning voor de activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, aanhef en sub a en c, van de Wabo, te verlenen.
Het realiseren van een uitweg
8.1.
Op grond van artikel 2.12, lid 1, aanhef en onder a, van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Hengelo (hierna: APV) is het verboden om zonder vergunning van het college een uitweg te maken naar de weg. Daarom geldt ingevolge artikel 2.2, lid 1, aanhef en onder e, van de Wabo in de onderhavige situatie het verbod om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat project geheel of gedeeltelijk bestaat uit het maken van een uitweg. Artikel 2.18 van de Wabo bepaalt vervolgens dat een dergelijke vergunning alleen kan worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening. De gronden waarop een vergunning voor het maken van een uitweg kan worden geweigerd, zijn in dit geval neergelegd in artikel 2.12, lid 3, van de APV.
8.2.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het realiseren van de uitweg zal leiden tot een onveilige verkeerssituatie. Er is onvoldoende zicht bij het verlaten van het perceel. [derde] wil namelijk aan beide zijden van de uitweg een haag van ongeveer 2½ meter hoog realiseren. Ook is onvoldoende rekening gehouden met de bescherming van het openbaar groen.
8.3.
De rechtbank overweegt dat met de vergunde uitweg het einde van een smalle, tabs toelopende groenstrook wordt doorsneden. Als gevolg hiervan is sprake van een bescheiden verlies aan gemeentelijk groen. Het verlies aan gemeentelijk groen als gevolg van het realiseren van de uitrit, is zo gering dat dit voor het college geen grond hoefde te zijn om de aangevraagde vergunning voor deze activiteit te weigeren. In dit verband is relevant dat geen sprake is van een zichtlocatie. Het college heeft dan ook voldoende rekening gehouden met het belang van de bescherming van het openbaar groen.
8.4.
De rechtbank stelt vast dat eiser in bezwaar gemotiveerd heeft aangegeven waarom zijns inziens geen sprake zal zijn van veilig en doelmatig gebruik van de weg. Hierop heeft het college in het bestreden besluit slechts in algemene zin gereageerd. Het college heeft zich bij het nemen van het bestreden besluit niet mede gebaseerd op een rapportage van een verkeerskundige. De rechtbank is van oordeel dat dit met het oog op een zorgvuldige beoordeling van het oorspronkelijke besluit wel had gemoeten. In zoverre heeft het college in strijd met artikel 3:2 van de Awb bij het nemen van de beslissing op bezwaar niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaard.
8.5.
De rechtbank ziet aanleiding om het bestreden besluit ondanks de schending van artikel 3:2 van de Awb met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand te laten.
8.6
In dit verband is van belang dat het college tijdens de behandeling van het beroep, op 31 mei 2023, alsnog een rapportage van een verkeerskundige heeft ingebracht. Deze verkeerskundige geeft in zijn rapportage aan dat de weg na realisering van de uitweg veilig en doelmatig te gebruiken blijft. De verkeerssituatie is en blijft verkeerskundig gezien heel kleinschalig en zeer overzichtelijk. De uitzichtdriehoeken zijn bij het uitrijden zowel naar links als naar rechts zeer ruim. Eiser heeft geen verkeerskundige tegenrapportage ingebracht.
8.7.
Verder acht de rechtbank van belang dat ter zitting is toegelicht dat er voldoende ruimte is tussen de hagen op het perceel van [derde] en de openbare weg. Ook is er voldoende ruimte op het perceel van [derde] om een auto met aanhanger die zich naar het te bouwen bijgebouw begeeft, op de op eigen terrein te realiseren toegangsweg te parkeren. De gehandhaafde vergunning voor het realiseren van een uitweg kan daarom in stand blijven.
8.8.
Ten slotte is aannemelijk dat eiser door de toepassing van artikel 6:22 Awb niet wordt benadeeld. De rechtbank wijst er in dit verband op dat het college, indien het bestreden besluit zou zijn vernietigd, een nieuw besluit zou moeten nemen waarbij het in beroep ingebrachte verkeerskundige advies zou moeten worden betrokken. Een dergelijke vernie-tiging met de opdracht aan het college om opnieuw op eisers bezwaarschrift te beslissen, zou voor alle betrokken partijen tot extra proceduretijd en onzekerheid leiden, terwijl niet aannemelijk is dat het college een inhoudelijk ander besluit zou gaan nemen.

Conclusie en gevolgen

9.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit waarbij de omgevingsvergunning is gehandhaafd, in stand blijft.
9.2.
De rechtbank overweegt dat het bij het passeren van gebreken met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in de rede ligt om een vergoeding van het griffierecht en van de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken, te gelasten, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om daarvan af te zien. Het is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. Eiser krijgt zijn griffierecht terug. Ook ziet de rechtbank aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten bedragen, onder toekenning van 1 punt voor het instellen van beroep, € 875.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser, ten bedrage van € 875, te betalen aan eiser;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184 aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. van der Weij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op .
Griffier
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb):
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 4:82
Ter motivering van een besluit kan slechts worden volstaan met een verwijzing naar een vaste gedragslijn voor zover deze is neergelegd in een beleidsregel.
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo):
Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,
b. (…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,

(….)

Artikel 2.2

1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:

(….)

e. een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen,
(….)
geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

a. (….)
b. (….)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;

(….)

2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a.
indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(….)
Artikel 2.18
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Besluit omgevingsrecht:
Artikel 2.7
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Artikel 4 van bijlage II
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;

(…)

Planregels bij bestemmingsplan “Woolder es 2012”:
Artikel 13 Wonen
13.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
woonhuizen, waaronder woongebouwen ten behoeve van kamerverhuur/kamerbewoning, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
aan-/uitbouwen en bijgebouwen;
ter plaatse van de aanduiding 'garagebox' uitsluitend voor garageboxen;
met tevens ondergeschikt:
tuinen, erven en terreinen;
woonstraten;
verhardingen;
overpaden en inritten ten behoeve van aanliggende bestemmingen;
voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;
waterberging, watergangen en waterpartijen;
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.2
Bouwregels
13.2.1
Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.
(….)
13.2.3
Aan-/uitbouwen en bijgebouwen
Binnen deze bestemming mogen aan-/uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
aan-/uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
aan-/uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 2,5 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te zijn gelegen;
de gezamenlijke oppervlakte van aan-/uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag per bouwperceel bedragen:
50 m2;
75 m2 voor percelen groter dan 500 m2;
100 m2 voor percelen groter dan 1000 m2.
met dien verstande dat de oppervlakte van de aan-/uitbouwen en bijgebouwen die op dat gedeelte van het bouwperceel zijn of worden gebouwd, waar het hoofdgebouw nog volgens het bepaalde in artikel 13.2.2 als hoofdgebouw vergroot kan worden, niet wordt gerekend tot de gezamenlijke oppervlakte aan aan-/uitbouwen en bijgebouwen;
de bouwhoogte van een aan-/uitbouw of bijgebouw mag niet meer bedragen dan 4,5 meter, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
de goothoogte van een aan-/uitbouw of bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,5 meter, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
de afstand van aan-/uitbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen, tenzij op de perceelsgrens wordt gebouwd of bij bouwgrens anders is bepaald;
indien sprake is van de bouw van een aan-/uitbouw of bijgebouw ten behoeve van een kantoor of praktijkruimte behorende bij een aan-huis-verbonden-beroep en/of ruimten voor lichamelijk gehandicapten mag de maximaal toegestane oppervlakte van aan-/uitbouwen en bijgebouwen als bedoeld onder c. met 25 m2 worden uitgebreid.
(….)
Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Hengelo (APV):
Artikel 2.12
1. Het is verboden zonder vergunning van het college:
a. een uitweg te maken naar de weg;
(….)
3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:
a. de bruikbaarheid van de weg;
b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente;
e. er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
f. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de provinciale Regeling uitwegen.