ECLI:NL:RBOVE:2024:1802

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
C/08/311723 / KG ZA 24-61
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis in kort geding met betrekking tot ontruiming en terugkooprecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een kort geding waarin partij A vorderde de schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder gewezen verstekvonnis van 14 maart 2024. Dit verstekvonnis verplichtte partij A tot ontruiming van een boerderij en het nakomen van een akte van kavelruil. Partij A, die de boerderij in gebruik heeft, betwistte de uitvoerbaarheid van het verstekvonnis en vorderde schorsing, terwijl JARW Onroerend Goed B.V. en [partij B] B.V. (gezamenlijk JARW c.s.) zich verzetten tegen deze schorsing en een verbod tot executie van eerdere vonnissen eisten. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangen van beide partijen in deze fase van de procedure in evenwicht moeten worden gehouden. Gezien de omstandigheden, waaronder de spoedeisendheid van de zaak en de juridische status van de eerdere vonnissen, heeft de voorzieningenrechter besloten de executie van het verstekvonnis te schorsen en aan partij A een verbod op te leggen om eerdere vonnissen te executeren. Dit betekent dat beide partijen hun executiemaatregelen moeten staken totdat er een definitieve uitspraak is gedaan in de verzetprocedure. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer : C/08/311723 / KG ZA 24-61
Vonnis in kort geding van 22 maart 2024
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, hierna te noemen [partij A] ,
verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat: mr. J.F. Vanhommerig te Enschede,
tegen
1. besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JARW ONROEREND GOED B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Elsloo,
hierna te noemen JARW,
2. besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[partij B] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen [partij B] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in (voorwaardelijke) reconventie, hierna gezamenlijk te noemen JARW c.s.,
advocaat: mr. H.J. Tulp te Drachten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de mailwisseling tussen partijen en de rechtbank van 19 maart 2024
  • de akte overlegging producties teven conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie met producties van JARW c.s.
  • de aanvullende akte met productie van JARW c.s.
  • de akte vermeerdering van eis in reconventie met productie
  • de mondelinge behandeling van 21 maart 2024 ter gelegenheid waarvan beide advocaten spreekaantekeningen hebben overgelegd en de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is bij vonnis van 22 maart 2024 op het door [partij A] en JARW c.s. gevorderde beslist. De feiten en de motivering waarop de in dat vonnis gegeven beslissing steunt, volgen hieronder. Deze nadere schriftelijke uitwerking is op 4 april 2024 afgegeven.

2.De beslissing

2.1.
De beslissing is in de uitspraak van 22 maart 2024 onder nummer 2 weergeven. Om de beslissing en de daarin opgenomen verwijzingen volledig gelijk te houden, zal in deze nadere motivering de beslissing ook onder 2 worden weergegeven.

3.Waar gaat het over?

3.1.
Deze zaak gaat over de vraag of de tenuitvoerlegging van het door de voorzieningenrechter in deze rechtbank in kort geding uitvoerbaar bij voorraad gewezen verstekvonnis van 14 maart 2024 moet worden geschorst, zoals [partij A] vordert. Bij dat verstekvonnis is [partij A] onder meer veroordeeld de boerderij met woning en perceel grond die hij in gebruik heeft, te ontruimen, de akte van kavelruil van 17 augustus 2021 na te komen en medewerking te verlenen aan de levering van dit onroerend goed op straffe van een dwangsom. JARW c.s. verweert zich en heeft een aantal voorwaardelijke en onvoorwaardelijke tegenvorderingen ingesteld, waaronder een verbod tot tenuitvoerlegging van een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 juli 2023 waarbij een tweetal eerder gewezen vonnissen van deze rechtbank in kort geding van 9 februari 2023 zijn bekrachtigd. De voorzieningenrechter ziet in de gegeven omstandigheden, gelet op de belangen van beide partijen, voldoende aanleiding om de executie van het verstekvonnis van 14 maart 2024 te schorsen en aan [partij A] een verbod op te leggen om het arrest van 18 juli 2023 en de twee daaraan voorafgegane kort gedingvonnissen te executeren. Beide partijen dienen hun executiemaatregelen te staken tot het moment zoals de voorzieningenrechter nader in het dictum heeft bepaald. De voorzieningenrechter licht haar beslissing hieronder toe.

4.De feiten

4.1.
[partij A] maakt gebruik van een perceel grond met boerderij aan de [adres 1] (hierna: de boerderij).
4.2.
Op 17 juli 2021 hebben [partij A] en [partij B] een koopovereenkomst gesloten, waarbij [partij A] de boerderij heeft verkocht voor een prijs van € 1.000.000,00. De boerderij en de grond is aan [partij A] in gebruik gegeven. Eveneens op 17 juli 2021 zijn [partij A] en [partij B] een terugkooprecht overeengekomen.
4.3.
Op 17 augustus 2021 is de boerderij met medeweten en goedvinden van [partij A] door middel van een akte van kavelruil aan JARW geleverd.
4.4.
De gemeente [gemeente 1] heeft aan [partij A] meermaals een last onder dwangsom opgelegd, op de grond dat in strijd met de ter plaatse geldende regels wordt gehandeld. Ook aan JARW als eigenaar van de boerderij is een last onder dwangsom opgelegd.
4.5.
Tussen JARW c.s. en [partij A] is op enig moment een verschil van mening ontstaan over het recht van terugkoop.
4.6.
Op 2 november 2022 heeft [partij A] conservatoir beslag gelegd op de onroerende zaken, met uitzondering van Perceel 1817.
4.7.
Tussen JARW c.s. en [partij A] hebben twee kortgedingprocedures plaatsgevonden.
In de zaak met nummer C08/287957/KG ZA 22-236 (zaaknummer gerechtshof: 200.324.193) vorderde JARW - kort gezegd - dat de voorzieningenrechter [partij A] zou veroordelen om de boerderij binnen één week na betekening van het vonnis te ontruimen en ontruimd te houden, versterkt met een dwangsom, [partij A] te veroordelen tot betaling van een contractuele boete van € 50.000,- en het onder haar gelegde beslag op te heffen met een verbod tot het opnieuw leggen van beslag. Ook vorderde zij een gebruiksvergoeding van [partij A] vanaf 1 september 2022. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van JARW c.s. afgewezen.
4.8.
In de zaak met nummer C/08/288076/KG ZA 22-241 (zaaknummer gerechtshof: 200.324.194) vorderde [partij A] - kort gezegd - dat de voorzieningenrechter JARW c.s. zou veroordelen tot nakoming van de terugkoopovereenkomst, versterkt met een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft die vordering toegewezen. JARW is veroordeeld tot nakoming van de terugkoopovereenkomst door binnen 5 dagen na betekening van het vonnis volledige medewerking te verlenen aan de (terug)verkoop en levering van de boerderij door JARW aan [partij A] voor een koopsom van € 1.275.000,-, wat in ieder geval inhield dat JARW een notariële akte van koop en levering zou ondertekenen, dan wel een daartoe strekkende notariële volmacht zou verlenen. Aan deze verplichting heeft de voorzieningenrechter een dwangsom verbonden.
4.9.
In beide zaken is hoger beroep ingesteld. De zaken zijn in hoger beroep samengevoegd en op 18 juli 2023 is arrest gewezen (hierna ook: het arrest van het gerechtshof). Het gerechtshof heeft de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd. JARW diende mee te werken aan de (terug)koop en levering van het verkochte, tegen betaling door [partij A] van de koopsom van € 1.275.000,-.
4.10.
Op 7 augustus 2023 heeft JARW [partij A] per brief gesommeerd het verkochte binnen elf dagen af te nemen en de koopsom van € 1.275.000,- te voldoen. [partij A] heeft hier geen gehoor aan gegeven.
4.11.
Op 19 augustus 2023 heeft JARW c.s. de terugkoopoptie ontbonden.
4.12.
JARW heeft per deurwaardersexploot van 5 december 2023 een brief van 19 oktober 2023 en een brief van 3 december 2023 aan [partij A] laten betekenen. In de brief van 19 oktober 2023 staat, voor zover van belang, het navolgende:
(..) Omdat u en/of uw advocaat na het door het Hof gewezen arrest op geen enkele wijze aanspraak heeft gemaakt op uw recht van terugkoop, heeft de advocaat van JARW Onroerend Goed BV (hierna “ [partij B] ”) u op 7 augustus 2023 in gebreke gesteld en u gesommeerd de (terug)levering alsnog notarieel te regelen. Op deze sommatie heeft u (en ook uw advocaat) niet gereageerd.
Omdat een reactie van uw zijde uitbleef heeft de advocaat op 19 augustus 2023 u opnieuw aangeschreven met de mededeling dat [partij B] de met u gesloten (terug)koopovereenkomst ontbindt en dat u niet langer gebruik kunt maken van het (terug)kooprecht. Ook op dit schrijven hebben u en/of uw advocaat niet gereageerd. U bent derhalve dan ook in verzuim en verblijft dus zonder recht of (geldige) titel op de boerderij.
(..)
Ervan uitgaande dat u inderdaad uiterlijk 31 december aanstaande € 1.275.000,- kosten koper aan [partij B] (cs) zult voldoen is [partij B] (coulance halve en zonder bijkomende kosten) akkoord met uw voorstel (uiterlijk 31 december 2023 de koopsom betalen alsmede de boerderij etc. notarieel aan u terug leveren).
Echter indien op 31 december 2023 echter blijkt dat u het bedrag van € 1.275.000,- niet aan [partij B] heeft voldaan vervalt (zonder verdere aankondiging) de coulanceregeling. De datum van 31 december 2023 is dus een fatale termijn. Verstrijkt die termijn, dan bent u vanaf dat moment opnieuw in verzuim en geldt dat u nog steeds op de boerderij verblijft zonder recht of titel, net als u dat op dit moment doet. Als betaling per uiterlijk 31 december 2023 uitblijft, dan zult u uiterlijk 1 februari 2024 de boerderij (het eigendom van [partij B] ), geheel ontruimt, aan hem moeten opleveren.(..)
4.13.
Bij brief van 3 december 2023 heeft JARW c.s. een herinnering gestuurd en [partij A] erop gewezen dat de juridische levering en de betaling van de koopsom uiterlijk op 31 december 2023 moet plaatsvinden.
4.14.
[partij A] heeft de koopsom niet voldaan.
4.15.
Op 5 januari 2024 heeft JARW de ontruiming van het verkochte aangezegd.
4.16.
Op 15 januari 2024 heeft [partij A] aan JARW bericht dat hij werkt aan uitvoering en voltooiing van een financiering. Per brief van 19 januari 2024 heeft JARW c.s. aan [partij A] bericht daarmee niet akkoord te gaan en [partij A] nogmaals gesommeerd het verkochte uiterlijk op 1 februari 2024 te ontruimen.
4.17.
Op 2 februari 2024 heeft JARW een volgende kortgedingprocedure (onder andere tot ontruiming) aangezegd en [partij A] bericht over een onveilige situatie van de bomen.
4.18.
Op 9 en 14 februari 2024 heeft JARW brieven aan [partij A] gestuurd met het verzoek om toegang i.v.m. het beoordelen en wegnemen van een onveilige situatie.
4.19.
Op 29 februari 2024 heeft het aangekondigde kort geding bij de voorzieningenrechter in deze rechtbank plaatsgevonden tussen JARW c.s. en [partij A] . [partij A] is niet verschenen. De voorzieningenrechter heeft ter zitting het gevraagde verstek tegen [partij A] verleend. De raadsman van [partij A] heeft op 8 maart 2024 een verzoek tot zuivering van het verstek gedaan. De voorzieningenrechter heeft op 14 maart 2024 vonnis (hierna ook: het verstekvonnis) gewezen waarin hij het verzoek tot zuivering van [partij A] heeft afgewezen en vervolgens de vorderingen van JARW c.s. inhoudelijk heeft beoordeeld en toegewezen. Op diezelfde datum is in die procedure een herstelvonnis gewezen ten aanzien van de veroordeling in de (hoogte van de) proceskosten.
4.20.
Op 19 maart 2024 is onderhavig kort geding aangezegd tegen JARW c.s..
4.21.
Op 20 maart 2024 heeft [partij A] het arrest van het gerechtshof laten betekenen aan JARW.

5.De vorderingen

in conventie

5.1.
[partij A] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de uitvoerbaarheid bij voorraad én tenuitvoerlegging van het op 14 maart 2024 gewezen vonnis in kort geding, alsmede het diezelfde datum gewezen herstelvonnis in kort geding, in de zaak tussen [partij A] , als gedaagde, en JARW Onroerend Goed B.V. en [partij B] B.V., als eisende partijen, met zaaknummer C/08/309740, schorst c.q. wordt opgeschort voor de duur dat die vonnissen nog niet in kracht van gewijsde zijn gegaan, alsmede JARW Onroerend Goed B.V. en [partij B] B.V. veroordeelt in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten/nasalaris, van deze procedure.
in voorwaardelijke reconventie
5.2.
JARW c.s. vordert, dat de voorzieningenrechter voorwaardelijk, namelijk indien en voor zover de voorzieningenrechter de vordering tot schorsing va de uitvoerbaarheid bij voorraad van [partij A] geheel of gedeeltelijk zou toewijzen:
A. ten aanzien van JARW
primair:
I. [partij A] gelast om binnen één (1) week na betekening van het te dezen te wijzen
vonnis, (1) de onroerende zaken staande en gelegen aan en nabij [adres 2]
aan de [adres 1] , kadastraal geduid als Gemeente [gemeente 1] , Sectie R,
nummers 224, 253, 254, 1031 en 1408, alsmede geduid Gemeente [gemeente 1] , Sectie T,
nummers 145, 148 en 185, alsmede geduld als Gemeente [gemeente 2] , Sectie AD, nummers
204, 289, 332 en 333, geheel te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken
en geheel ontruimd te houden; en (ii) de Onroerende zaken veegschoon, spuitschoon en
zuigleeg op te leveren;
II. [partij A] veroordeelt tot nakoming van de akte van kavelruil d.d. 17 augustus 2021
gelezen in samenhang met de koopovereenkomst d.d. 17 juli 2021, door medewerking aan
de levering van Perceel 1817 aan JARW, binnen één (1) week na betekening van het te
dezen te wijzen vonnis, en te bepalen dat - ingeval [partij A] daarmee in gebreke zou
blijven - dat de uitspraak van de voorzieningenrechter ex artikel 3:300 BW in de plaats zal treden van de akte van levering van Perceel 1817;
III. de door [partij A] gelegde beslagen op de onroerende zaken staande en gelegen aan en nabij [adres 2] aan de [adres 1] , kadastraal geduid
als Gemeente [gemeente 1] , Sectie R, nummers 224, 253, 254, 1031 en 1408, alsmede
geduid Gemeente [gemeente 1] , Sectie T, nummers 145, 148 en 185, alsmede geduld als
Gemeente [gemeente 2] , Sectie AD, nummers 204, 289, 332 en 333 opheft alsmede [partij A] verbiedt (opnieuw) beslag te leggen onder JARW of [partij B] op deze onroerende zaken en/of Perceel 1817;
IV. [partij A] veroordeelt om, binnen drie dagen na het te dezen te wijzen vonnis, aan JARW te voldoen alle kosten in verband met het voldoen aan de aanwijzing van de Gemeente [gemeente 1] d.d. 19 januari 2024 (Productie 17) ad € 453,75;
V. [partij A] veroordeelt om, binnen drie dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, de Aangevoerde Grond als bedoeld onder rnr. 21 - 22 Dagvaarding JARW c.s. en geduid in Productie 15 van het Verkochte af te voeren en afgevoerd te houden;
primaire petita II.A.I, IIA.lll en IIA.V elk op straffe van een dwangsom van € 100.000 ineens en voorts € 15.000 voor iedere dag of dagdeel dat [partij A] met de voldoening aan het aldaar gevorderde in gebreke blijft, waarbij een gedeelte van een dag als hele dag gerekend wordt, voor zover en voor zolang in strijd met dit verbod gehandeld wordt, een en ander per vordering met een maximum van € 400.000 en onverminderd het recht van JARW om van [partij A] schadevergoeding te vorderen; en
VI. [partij A] veroordeelt tot betaling van een voorschot op een gebruiksvergoeding van € 270 per dag of deel daarvan, althans tot betaling van een door de voorzieningenrechter in goede Justitie te bepalen bedrag, te rekenen vanaf 1 februari 2024 tot aan de dag dat [partij A] het Verkochte ontruimd heeft, welk voorschot dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 februari 2024, althans vanaf een door de voorzieningenrechter in goede Justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
subsidiair:
I. [partij A] veroordeelt om, binnen drie dagen na het te dezen te wijzen vonnis, aan JARW te voldoen alle door JARW gemaakte kosten in verband met het voldoen aan de aanwijzing van de Gemeente [gemeente 1] d.d. 19 januari 2024 (Productie 17) ad € 453,75;
II. [partij A] veroordeelt om, binnen drie dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, op eigen kosten de Aangevoerde Grond als bedoeld onder rnr. 22 Dagvaarding JARW c.s. en geduid in Productie 15 van het Verkochte af te voeren en afgevoerd te houden, op straffe van een dwangsom van € 100.000 ineens en voorts € 15.000 voor iedere dag of dagdeel dat [partij A] met de voldoening aan het aldaar gevorderde in gebreke blijft, waarbij een gedeelte van een dag als hele dag gerekend wordt, voor zover en voor zolang in strijd met dit verbod gehandeld wordt, een en ander per vordering met een maximum van € 400.000 en onverminderd het recht van JARW c.s. om van [partij A] schadevergoeding te vorderen; en
III. [partij A] veroordeelt tot betaling van een voorschot op een gebruiksvergoeding van € 270 per dag of deel daarvan, althans tot betaling van een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te rekenen vanaf 1 februari 2024 tot aan de dag dat gedaagde het Verkochte ontruimd heeft, welk voorschot dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 februari 2024, althans vanaf een door de voorzieningenrechter in goede Justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. de door [partij A] gelegde beslagen op de onroerende zaken staande en gelegen aan en nabij [adres 2] aan de [adres 1] , kadastraal geduid
als Gemeente [gemeente 1] , Sectie R, nummers 224, 253, 254, 1031 en 1408, alsmede geduid Gemeente [gemeente 1] , Sectie T, nummers 145, 148 en 185, alsmede geduid als
Gemeente [gemeente 2] , Sectie AD, nummers 204, 289, 332 en 333 opheft alsmede [partij A] verbiedt (opnieuw) beslag te leggen onder JARW of [partij B] op deze onroerende zaken en/of Perceel 1817, op straffe van een dwangsom van € 100.000 ineens en voorts € 15.000 voor iedere dag of dagdeel, voor zover en voor zolang in strijd met dit verbod gehandeld wordt, met een maximum van € 400.000 en onverminderd het recht van JARW om van [partij A] schadevergoeding te vorderen;
primair en subsidiair:
ten aanzien van [partij B] (voorwaardelijk, namelijk uitsluitend indien en voor zover
de voorzieningenrechter het primaire petitum A.II niet zou toewijzen):
[partij A] veroordeelt tot nakoming van de akte van kavelruil d.d. 17 augustus 2021
gelezen in samenhang met de koopovereenkomst d. d. 17 juli 2021, door medewerking aan
de levering van Perceel 1817 aan [partij B] , althans een door deze aan te wijzen derde, zijnde
JARW, binnen één (1) week na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, en te bepalen
dat — ingeval [partij A] daarmee in gebreke zou blijven — de uitspraak ex artikel 3:300 BW in de plaats zal treden van de akte van levering van Perceel 1817;
C. uiterst subsidiair:
[partij A] veroordeelt om, binnen vijf dagen na betekening van het te dezen te wijzen
vonnis, ten gunste van elk van JARW c.s., althans JARW, althans [partij B] zekerheid te stellen in
de vorm van een bankgarantie (dan wel een andere door de voorzieningenrechter in goede Justitie te bepalen vorm van zekerheid met dezelfde kracht) ad EUR 1.275.000, althans een ander door de voorzieningenrechter in goede Justitie te bepalen bedrag, zolang de Zaak en de onderhavige procedure niet onherroepelijk zijn, en daaraan de voorwaarde te verbinden dat JARW c.s., althans JARW, althans [partij B] bevoegd is de bankgarantie uit te winnen indien en zodra haar vorderingen, althans haar primaire vordering tot ontruiming, bij onherroepelijk geworden uitspraak in de Zaak dan wel het onderhavige kort geding geheel of deels zijn afgewezen, dan wel indien en zodra partijen eerder een onderlinge regeling overeen zijn gekomen;
in reconventie
5.3.
JARW c.s. vordert, na akte vermeerdering van eis in reconventie, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad,
primair:
(i) [partij A] verbiedt over te gaan tot executie van het Exploot en, voor zover de executie
al is aangevangen, deze in zoverre onmiddellijk te staken en ongedaan te maken;
(ii) [partij A] verbiedt de vonnissen van deze rechtbank in kort geding
d.d. 9 februari 2023 met zaakkenmerken C/08/287957 KG ZA 22-236 en C/08/288076 KG ZA 22-241 alsmede het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d. d. 18 juli 2023 met zaakkenmerken 200.324.193 en 200.324.194 te executeren of daartoe
voorbereidingshandelingen (zoals executie op grond van het betekende Exploot) te verrichten;
een en ander totdat in de onderhavige procedure alsmede in de procedure met kenmerk C/08/309740 KG ZA 24-27, een onherroepelijke uitspraak is gedaan, en steeds op straffe van een dwangsom van EUR 250.000 voor iedere overtreding van enig zodanig verbod;
subsidiair:
de bij die in petitum I.(ii) vermelde uitspraken opgelegde dwangsommen te matigen
tot nihil;
III. in voorwaardelijke en onvoorwaardelijke reconventie:
in alle gevallen [partij A] veroordeelt in de reële kosten van deze procedure, althans in een ander bedrag aan proceskosten als door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen, de nakosten daaronder begrepen.
5.4.
De stellingen van partijen zullen hierna, voor zover relevant, worden besproken.
6. De overwegingen van de voorzieningenrechter in conventie en (voorwaardelijke en onvoorwaardelijke) reconventie
6.1.
Dit kort geding is een executie kort geding. Partijen hebben in dat kader over en weer vorderingen ingesteld. De vorderingen die partijen hebben ingesteld hangen met elkaar samen en lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
6.2.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat zij de akte vermeerdering van eis in (onvoorwaardelijke) reconventie, ondanks het bezwaar van [partij A] , ter zitting heeft toegestaan. De vermeerdering van eis in onvoorwaardelijke reconventie hangt samen met de vordering in conventie en vloeit rechtstreeks voort uit de betekening van het arrest van het gerechtshof uit 2023 door [partij A] . Die betekening heeft [partij A] eerst twee dagen voor de mondelinge behandeling van dit kort geding laten plaatsvinden. Kort daarna heeft JARW c.s. de eis al gewijzigd. In die betekening heeft [partij A] JARW een korte termijn tot nakoming gegeven van 5 dagen. Dit maakt het belang van JARW c.s. zwaarwegend om een eis(wijziging) in reconventie in te stellen. De eiswijziging leidt bovendien niet tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging dan wel onredelijke vertraging van het geding, omdat de feiten die ten grondslag zijn gelegd aan de eiswijziging samenhangen met de feiten die spelen in conventie. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de eisvermeerdering onder deze omstandigheden dan ook niet in strijd met de eisen van een goede procesorde.
6.3.
De vraag die in conventie moet worden beantwoord is of de voorzieningenrechter de schorsing van de tenuitvoerlegging moet bevelen van het jegens [partij A] uitvoerbaar bij voorraad verklaarde verstekvonnis van de voorzieningenrechter in deze rechtbank van 14 maart 2024. De vraag die in onvoorwaardelijke reconventie, na vermeerdering van eis, (onder meer) moet worden beantwoord is of het [partij A] moet worden verboden het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 juli 2023, waarbij een tweetal eerder gewezen vonnissen van deze rechtbank in kort geding van 9 februari 2023 zijn bekrachtigd, ten uitvoer te leggen.
6.4.
Voorop staat dat de executant de bevoegdheid toekomt tot tenuitvoerlegging van een ten gunste van hem gewezen uitspraak. Zowel [partij A] als JARW beschikt over een dergelijke titel. Het verstekvonnis van 14 maart 2024 van de voorzieningenrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de uitspraak, ook al is deze nog niet definitief vanwege het voor [partij A] nog openstaande rechtsmiddel van verzet, executoriale kracht heeft. Het arrest van het gerechtshof van 18 juli 2023 is inmiddels in kracht van gewijsde gegaan. Daartegen staat geen rechtsmiddel (cassatie) meer open. De uitspraak is definitief en kan ook in beginsel ten uitvoer worden gelegd.
toetsingskader voor schorsing executie verstekvonnis van 14 maart 2024
6.5.
In het verstekvonnis is de beslissing over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet gemotiveerd. Tegen dat vonnis staat nog een rechtsmiddel open. Dat betekent dat de belangen van partijen moeten worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand, zolang niet op het eventueel door hem in te stellen rechtsmiddel zal zijn beslist. Bij deze afweging moet worden uitgegaan van het vonnis en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel in beginsel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag. Bij de vermelde belangenafweging is een belangrijk gezichtspunt dat de rechter de vordering waarop de tenuitvoerlegging betrekking heeft toewijsbaar heeft geoordeeld, en dat moet worden voorkomen dat het aanwenden van rechtsmiddelen wordt gebezigd als middel om uitstel van executie te verkrijgen. Tot uitgangspunt dient immers dat een veroordeling hangende een hogere voorziening uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd
(zie HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
toetsingskader voor verbod executie arrest van 18 juli 2023
6.6.
Tegen het arrest van het gerechtshof van 18 juli 2023 staat geen rechtsmiddel meer open. Dat betekent dat de veroordeling in het arrest, meer specifiek de veroordelingen in de vonnissen van deze rechtbank in kort geding van 9 februari 2023, die bij het arrest van het gerechtshof zijn bekrachtigd, definitief is. In dat geval geldt voor het antwoord op de vraag of de executie van dat arrest moet worden verboden, de maatstaf zoals vermeld in het arrest Ritzen/Hoekstra onverkort (ECLI:NL:HR:1983:AG4575). In dat arrest heeft de
Hoge Raad bepaald dat de rechter ‘slechts de staking van de tenuitvoerlegging van dat vonnis kan bevelen, indien hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die (…) zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan’. De Hoge Raad gaf destijds aan dat dit het geval ‘zou kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de ontruiming op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard’. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 december 2019
(zie HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026) verduidelijkt dat dit ‘slechts voorbeelden zijn’ en dat er ‘geen aanleiding’ bestaat de bedoelde schorsingsgrond tot deze gevallen te beperken. Er kunnen volgens hem ook andere situaties zijn waarin sprake zal zijn van misbruik van bevoegdheid overeenkomstig de in artikel 3:13 BW genoemde maatstaf.
6.7.
De voorzieningenrechter is in de gegeven omstandigheden, met inachtneming van de aan te leggen maatstaven, van oordeel dat de executie van het verstekvonnis van
14 maart 2024 moet worden geschorst en dat aan [partij A] een verbod moet worden opgelegd om het arrest van 18 juli 2023 en de twee daaraan voorafgegane kort gedingvonnissen te executeren. Daarvoor is het volgende redengevend.
achtergrond geschil
6.8.
Partijen zijn al een paar jaar met elkaar in conflict over de boerderij te [gemeente 1] , die momenteel wordt gebruikt en bewoond door [partij A] . Op een gegeven moment heeft [partij A] de boerderij voor een miljoen euro verkocht aan [partij B] en zijn zij overeengekomen dat [partij A] onder in de overeenkomst nader bepaalde voorwaarden een terugkooprecht heeft. Op diezelfde datum heeft [partij B] de boerderij onder dezelfde voorwaarden doorverkocht aan JARW. Over het terugkooprecht is tussen JARW en [partij A] een geschil ontstaan waarbij het er om ging of [partij A] voldeed aan de voorwaarden voor de uitoefening van het terugkooprecht en of [partij A] de boerderij al dan niet diende te ontruimen. Zij hebben daarover in 2023 een tweetal kort geding procedures gevoerd, die zijn geëindigd met een arrest van het gerechtshof waarin beide kort gedingvonnissen zijn bekrachtigd. Kort gezegd komt het er op neer dat JARW destijds is veroordeeld tot nakoming van de terugkoopovereenkomst, in die zin dat zij moest meewerken aan (terug)verkoop en levering van de boerderij aan [partij A] voor een door [partij A] te betalen koopsom van 1,25 miljoen euro, op straffe van een dwangsom. De door JARW gevorderde ontruiming is afgewezen. Vervolgens kreeg [partij A] de financiering voor de koopsom niet rond en heeft JARW, na [partij A] daartoe nog een keer in de gelegenheid te hebben gesteld gebruik te maken van de terugkoopoptie, de terugkoopoptie ontbonden. JARW heeft [partij A] gesommeerd de boerderij te verlaten. [partij A] heeft dat geweigerd en daarover heeft JARW c.s. een kort geding procedure aanhangig gemaakt bij deze rechtbank, die is geëindigd in een verstekvonnis waarin [partij A] – kort gezegd – is veroordeeld tot ontruiming van de boerderij, op straffe van een dwangsom. [partij A] heeft nog geen verzet ingesteld, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat op korte termijn te zullen gaan doen. [partij A] heeft een dag voor de mondelinge behandeling in dit kort geding, het arrest van het gerechtshof laten betekenen aan JARW.
standpunten partijen ten aanzien van de belangenafweging
6.9.
[partij A] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat hij zijn woonruimte wil behouden, alsmede zijn bedrijfsruimte, waar hij zijn runderen houdt en verzorgt.
Dat belang weegt volgens hem zwaarder dan de financiële belangen van JARW c.s.
JARW c.s. brengt daar tegenin dat haar belang om over haar eigendom te beschikken zwaarder weegt dan het woonbelang van [partij A] . JARW c.s. wenst vrijelijk over zijn eigendom te kunnen beschikken en tot een afronding van het al anderhalf jaar slepende geschil te komen op een wijze die recht doet aan de juridische status tussen partijen. [partij A] doet er volgens JARW c.s. echter alles aan om dat te voorkomen. [partij A] moet een halt worden toegeroepen, vandaar dat hij zijn eis in (onvoorwaardelijke) reconventie heeft vermeerderd en om een verbod tot executie van het arrest van 18 juli 2023 heeft gevraagd. [partij A] brengt daar tegenin dat JARW geen belang heeft bij het gevorderde omdat [partij A] geen aanspraak heeft gemaakt op de dwangsommen. Er is volgens [partij A] geen sprake van executie en dus ook niet van onrechtmatige executie.
‘bevriezing’ huidige situatie
6.10.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben beide partijen er in afwachting van de verzetprocedure belang bij dat de thans bestaande toestand tussen hen wordt gehandhaafd, in die zin dat zowel de executie van het verstekvonnis van 14 maart 2024 als de executie van het arrest van het gerechtshof van 18 juli 2023 wordt gestaakt. Een ‘bevriezing’ van de huidige toestand tussen partijen brengt [partij A] enerzijds in de positie dat hij eerst inhoudelijk verweer kan en moet voeren in de verzetprocedure (zoals aangekondigd), zonder dat er (daaraan voorafgaand) een ingrijpende ontruiming van de boerderij moet plaatsvinden en anderzijds dat hij JARW (nog) niet kan dwingen tot terugverkoop- en levering van de boerderij aan hem. Daarbij weegt mee dat een uitspraak in de verzetprocedure in kort geding op relatief korte termijn kan worden verkregen. Een ‘bevriezing’ van de situatie brengt JARW c.s. enerzijds in de positie dat zij weliswaar nog niet mag ontruimen en nog niet vrijelijk kan beschikken over haar eigendom, maar anderzijds ook dat zij niet hoeft te vrezen dat [partij A] haar dwingt tot medewerking aan (terug)verkoop en levering van de boerderij aan [partij A] . Onverwijlde tenuitvoerlegging van een of beide uitspraken zou partijen verder uit elkaar drijven en een oplossing voor hun geschil niet dichterbij brengen.
6.11.
Dat [partij A] het arrest van het gerechtshof alleen heeft laten betekenen en nog geen aanspraak heeft gemaakt op eventueel verbeurde dwangsommen, zoals [partij A] stelt, maakt het bovenstaande niet anders. [partij A] heeft het arrest uit 2023 eerst betekend na ontvangst van het recente verstekvonnis en voordat in dit executie kort geding of in de verzetprocedure is beslist. Dit terwijl het arrest van het gerechtshof uit 2023 een spiegelbeeldige uitkomst heeft ten opzichte van het verstekvonnis in kort geding van 14 maart 2024. Gelet hierop heeft [partij A] in afwachting van een definitieve uitspraak in de verzetprocedure ten opzichte van JARW c.s. in redelijkheid onvoldoende belang bij executie van dat eerdere arrest.
geen kennelijke misslagen in verstekvonnis 14 maart 2024
6.12.
[partij A] heeft nog betoogd dat het verstekvonnis van 14 maart 2024 zou moeten worden geschorst vanwege kennelijke misslagen. Nu de voorzieningenrechter al op grond van het voorgaande overgaat tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, is die stelling niet meer doorslaggevend. Volledigheidshalve wordt overwogen dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake is van kennelijke misslagen in het verstekvonnis van 14 maart 2024 die tot een andere uitkomst van bovenstaande belangenafweging zou leiden. De afwijzing van het verzoek tot zuivering van het verstek van [partij A] levert geen kennelijke misslag op, aangezien de voorzieningenrechter zijn oordeel daarover, dat aan hem was voorbehouden, heeft gemotiveerd. Dat [partij A] het daar niet mee eens is, betekent niet dat sprake is van een kennelijke misslag. Een kennelijke misslag kan evenmin gelegen zijn in de door de voorzieningenrechter toegepaste ‘verstektoets’ die inhoudt dat bij verstek de vorderingen worden toegewezen tenzij deze de voorzieningenrechter ongegrond of onrechtmatig voorkomen. Het verweer van de niet verschenen partij kan daar logischerwijs niet in worden betrokken, want dat is immers niet bekend. Het gewezen verstekvonnis van 14 maart 2024 betreft voorts geen declaratoir vonnis zoals [partij A] heeft betoogd; de rechtsverhouding tussen partijen wordt in dat vonnis immers niet definitief vastgesteld. De voorzieningenrechter heeft in zijn verstekvonnis van 14 maart 2024 ook geen kennelijke misslag begaan door een vonnis te wijzen dat in strijd is met reeds eerder gewezen vonnissen dan wel een gewezen arrest. Indien en voor zover daarvan al sprake is, benadrukt de voorzieningenrechter dat kort gedingvonnissen geen gezag van gewijsde kunnen hebben. Een uitspraak in kort geding betreft een voorlopig oordeel. Geschilpunten waarover door de voorzieningenrechter in eerste aanleg en het gerechtshof in kort geding is beslist, kunnen dus in beginsel weer ter beoordeling voorliggen in een nieuwe procedure, ook in de verzetprocedure. De voorzieningenrechter kan voorts – wegens het ontbreken van spoedeisend belang of vereiste nadere instructie – niet worden verplicht om een kort gedingprocedure te verwijzen naar een bodemprocedure. Het al dan niet starten van een bodemprocedure is aan de betrokken partijen zelf.
6.13.
In een bodemprocedure zou ten gronde - en niet voorlopig - op het geschil tussen partijen kunnen worden beslist. Zolang een bodemprocedure echter nog niet is gestart, is de verzetprocedure de aangewezen procedure die inhoudelijk meer duidelijkheid kan geven voor partijen. In die procedure kunnen - zoals hiervoor in rechtsoverweging 6.12. ook al is overwogen - alle bestaande en nieuwe geschilpunten, waaronder die over de ingeroepen ontbinding en de financieringsmogelijkheden van [partij A] en de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, (weer) ter beoordeling voorliggen. Dat geldt ook voor de vorderingen in voorwaardelijke reconventie die JARW c.s. heeft ingesteld.
de vorderingen in voorwaardelijke reconventie
6.14.
De vorderingen in voorwaardelijke reconventie van JARW c.s. zijn onvoorwaardelijk geworden, nu de voorwaarde waaronder deze zijn ingesteld (toewijzing van de gevorderde schorsing) is vervuld. Die vorderingen vragen echter om een inhoudelijke beoordeling die in dit executie kort geding niet kan en mag worden gegeven door de voorzieningenrechter. Deze vorderingen worden om die reden dan ook afgewezen.
6.15.
De voorzieningenrechter betrekt bij haar oordeel ook dat beide partijen tot aan deze procedure om hun moverende redenen geen blijk hebben gegeven van urgentie bij daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de in hen voordeel gewezen uitspraak/uitspraken. JARW c.s. heeft [partij A] weliswaar gesommeerd om het verstekvonnis na te komen, maar heeft dat verstekvonnis nog niet laten betekenen aan [partij A] . [partij A] heeft eerst op
20 maart 2024, in het zicht van de mondelinge behandeling in dit kort geding, het arrest van het gerechtshof uit 2023 laten betekenen aan JARW. Handhaving van de huidige situatie lijkt – ook in dat opzicht – dan ook geen afbreuk te doen aan de belangen van beide partijen.
6.16.
De voorzieningenrechter gaat er echter vanuit dat [partij A] zijn toezegging ter zitting gestand doet en binnen korte tijd (in de woorden van zijn raadsman ter zitting: “
volgende week dinsdag”) verzet instelt. De gevorderde schorsing van de executie in conventie zal, gelet op het voorgaande en ter voorkoming van verdere vertraging tussen partijen, worden toegewezen totdat een eindvonnis is gewezen in verzet, of zoveel eerder als de verzettermijn ongebruikt is verstreken. Als [partij A] verzet instelt, is het vanzelfsprekend aan de voorzieningenrechter in de verzetprocedure om te beoordelen of al dan niet tijdig verzet is ingesteld. Als [partij A] geen verzet instelt voor het verstrijken van de verzettermijn, vervalt de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het verstekvonnis van 14 maart 2024. De verzettermijn bedraagt vier weken na de omstandigheden genoemd in artikel 143 lid 2 Rv. Naar de voorlopige inschatting van de voorzieningenrechter is deze termijn op zijn laatst aangevangen op het moment van de dagvaarding in de onderhavige procedure, omdat [partij A] het vonnis van de verstekprocedure als productie bij die dagvaarding heeft gevoegd.
6.17.
Het in reconventie gevorderde verbod over te gaan tot executie van het arrest van het gerechtshof en de twee daaraan voorafgegane vonnissen in kort geding van 9 februari 2023 zal worden toegewezen, totdat in de onderhavige procedure alsmede in de procedure met kenmerk C/08/309740 KG ZA 24-27, dan wel de daarop volgende verzetprocedure een onherroepelijke uitspraak is gedaan, op de wijze zoals JARW c.s. heeft gevorderd. De voorzieningenrechter heeft het dictum verduidelijkt ten opzichte van de vordering door bij de schorsing van de executie van het exploot toe te voegen dat het om het op 20 maart 2024 betekende exploot gaat en door onder dictumonderdeel 2.5. toe te voegen ‘dan wel de daaropvolgende verzetprocedure’. De voorzieningenrechter zal aan het executieverbod de gevorderde dwangsom verbinden en deze matigen tot een bedrag van € 100.000,00 per overtreding tot een maximum van € 500.000,00.
6.18.
De toegewezen voorlopige voorzieningen zullen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
6.19.
Nu partijen in conventie en reconventie over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zal de voorzieningenrechter de proceskosten tussen hen compenseren in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt. Voor een (reële) proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6.20.
Het in conventie en/of (voorwaardelijke of onvoorwaardelijke) reconventie meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
2.1.
schorst de uitvoerbaarverklaring bij voorraad en de tenuitvoerlegging van het op
14 maart 2024 gewezen verstekvonnis in kort geding, alsmede het op die datum gewezen herstelvonnis in kort geding, in de zaak tussen [partij A] , als gedaagde, en JARW Onroerend Goed B.V. en [partij B] B.V., als eisende partij, met zaaknummer C/08/309740 KG ZA 24-27, totdat een eindvonnis is gewezen in de verzetprocedure naar aanleiding van dat verstekvonnis, of zoveel eerder als de verzettermijn ongebruikt is verstreken,
2.2.
verklaart dictumonderdeel 2.1. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
in (voorwaardelijke) reconventie
2.3.
wijst de vorderingen af,
in reconventie
2.4.
verbiedt [partij A] over te gaan tot executie van het op 20 maart 2024 betekende exploot en, voor zover de executie al is aangevangen, deze in zoverre onmiddellijk te staken en ongedaan te maken, een en ander totdat in de onderhavige procedure alsmede in de procedure met kenmerk C/08/309740 KG ZA 24-27 dan wel de daaropvolgende verzetprocedure een onherroepelijke uitspraak is gedaan, op straffe van een dwangsom van € 100.000,00 voor iedere overtreding van dit gebod, tot een maximum van
€ 500.000,00,
2.5.
verbiedt [partij A] de vonnissen van deze rechtbank in kort geding met zaakkenmerken C/08/287957 KG ZA 22-236 en C/08/288076 KG ZA 22-241 alsmede het arrest van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 juli 2023 met zaakkenmerken 200.324.193 en 200.324.194 te executeren of daartoe voorbereidingshandelingen (zoals executie op grond van het betekende exploot) te verrichten, een en ander totdat in de onderhavige procedure alsmede in de procedure met kenmerk C/08/309740 KG ZA 24-27 dan wel de daaropvolgende verzetprocedure een onherroepelijke uitspraak is gedaan, op straffe van een dwangsom van € 100.000,00 voor iedere overtreding van dit gebod, tot een maximum van € 500.000,00,
2.6.
verklaart dictumonderdelen 2.4. en 2.5. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie en reconventie
2.7.
compenseert de kosten van deze procedure, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken door
mr. A. Smedes op 22 maart 2024. De feiten en de motivering waarop de beslissing steunt, zijn afzonderlijk vastgesteld op 4 april 2024.