5.2.JARW c.s. vordert, dat de voorzieningenrechter voorwaardelijk, namelijk indien en voor zover de voorzieningenrechter de vordering tot schorsing va de uitvoerbaarheid bij voorraad van [partij A] geheel of gedeeltelijk zou toewijzen:
A. ten aanzien van JARW
primair:
I. [partij A] gelast om binnen één (1) week na betekening van het te dezen te wijzen
vonnis, (1) de onroerende zaken staande en gelegen aan en nabij [adres 2]
aan de [adres 1] , kadastraal geduid als Gemeente [gemeente 1] , Sectie R,
nummers 224, 253, 254, 1031 en 1408, alsmede geduid Gemeente [gemeente 1] , Sectie T,
nummers 145, 148 en 185, alsmede geduld als Gemeente [gemeente 2] , Sectie AD, nummers
204, 289, 332 en 333, geheel te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken
en geheel ontruimd te houden; en (ii) de Onroerende zaken veegschoon, spuitschoon en
zuigleeg op te leveren;
II. [partij A] veroordeelt tot nakoming van de akte van kavelruil d.d. 17 augustus 2021
gelezen in samenhang met de koopovereenkomst d.d. 17 juli 2021, door medewerking aan
de levering van Perceel 1817 aan JARW, binnen één (1) week na betekening van het te
dezen te wijzen vonnis, en te bepalen dat - ingeval [partij A] daarmee in gebreke zou
blijven - dat de uitspraak van de voorzieningenrechter ex artikel 3:300 BW in de plaats zal treden van de akte van levering van Perceel 1817;
III. de door [partij A] gelegde beslagen op de onroerende zaken staande en gelegen aan en nabij [adres 2] aan de [adres 1] , kadastraal geduid
als Gemeente [gemeente 1] , Sectie R, nummers 224, 253, 254, 1031 en 1408, alsmede
geduid Gemeente [gemeente 1] , Sectie T, nummers 145, 148 en 185, alsmede geduld als
Gemeente [gemeente 2] , Sectie AD, nummers 204, 289, 332 en 333 opheft alsmede [partij A] verbiedt (opnieuw) beslag te leggen onder JARW of [partij B] op deze onroerende zaken en/of Perceel 1817;
IV. [partij A] veroordeelt om, binnen drie dagen na het te dezen te wijzen vonnis, aan JARW te voldoen alle kosten in verband met het voldoen aan de aanwijzing van de Gemeente [gemeente 1] d.d. 19 januari 2024 (Productie 17) ad € 453,75;
V. [partij A] veroordeelt om, binnen drie dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, de Aangevoerde Grond als bedoeld onder rnr. 21 - 22 Dagvaarding JARW c.s. en geduid in Productie 15 van het Verkochte af te voeren en afgevoerd te houden;
primaire petita II.A.I, IIA.lll en IIA.V elk op straffe van een dwangsom van € 100.000 ineens en voorts € 15.000 voor iedere dag of dagdeel dat [partij A] met de voldoening aan het aldaar gevorderde in gebreke blijft, waarbij een gedeelte van een dag als hele dag gerekend wordt, voor zover en voor zolang in strijd met dit verbod gehandeld wordt, een en ander per vordering met een maximum van € 400.000 en onverminderd het recht van JARW om van [partij A] schadevergoeding te vorderen; en
VI. [partij A] veroordeelt tot betaling van een voorschot op een gebruiksvergoeding van € 270 per dag of deel daarvan, althans tot betaling van een door de voorzieningenrechter in goede Justitie te bepalen bedrag, te rekenen vanaf 1 februari 2024 tot aan de dag dat [partij A] het Verkochte ontruimd heeft, welk voorschot dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 februari 2024, althans vanaf een door de voorzieningenrechter in goede Justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
subsidiair:
I. [partij A] veroordeelt om, binnen drie dagen na het te dezen te wijzen vonnis, aan JARW te voldoen alle door JARW gemaakte kosten in verband met het voldoen aan de aanwijzing van de Gemeente [gemeente 1] d.d. 19 januari 2024 (Productie 17) ad € 453,75;
II. [partij A] veroordeelt om, binnen drie dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, op eigen kosten de Aangevoerde Grond als bedoeld onder rnr. 22 Dagvaarding JARW c.s. en geduid in Productie 15 van het Verkochte af te voeren en afgevoerd te houden, op straffe van een dwangsom van € 100.000 ineens en voorts € 15.000 voor iedere dag of dagdeel dat [partij A] met de voldoening aan het aldaar gevorderde in gebreke blijft, waarbij een gedeelte van een dag als hele dag gerekend wordt, voor zover en voor zolang in strijd met dit verbod gehandeld wordt, een en ander per vordering met een maximum van € 400.000 en onverminderd het recht van JARW c.s. om van [partij A] schadevergoeding te vorderen; en
III. [partij A] veroordeelt tot betaling van een voorschot op een gebruiksvergoeding van € 270 per dag of deel daarvan, althans tot betaling van een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te rekenen vanaf 1 februari 2024 tot aan de dag dat gedaagde het Verkochte ontruimd heeft, welk voorschot dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 februari 2024, althans vanaf een door de voorzieningenrechter in goede Justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. de door [partij A] gelegde beslagen op de onroerende zaken staande en gelegen aan en nabij [adres 2] aan de [adres 1] , kadastraal geduid
als Gemeente [gemeente 1] , Sectie R, nummers 224, 253, 254, 1031 en 1408, alsmede geduid Gemeente [gemeente 1] , Sectie T, nummers 145, 148 en 185, alsmede geduid als
Gemeente [gemeente 2] , Sectie AD, nummers 204, 289, 332 en 333 opheft alsmede [partij A] verbiedt (opnieuw) beslag te leggen onder JARW of [partij B] op deze onroerende zaken en/of Perceel 1817, op straffe van een dwangsom van € 100.000 ineens en voorts € 15.000 voor iedere dag of dagdeel, voor zover en voor zolang in strijd met dit verbod gehandeld wordt, met een maximum van € 400.000 en onverminderd het recht van JARW om van [partij A] schadevergoeding te vorderen;
primair en subsidiair:
ten aanzien van [partij B] (voorwaardelijk, namelijk uitsluitend indien en voor zover
de voorzieningenrechter het primaire petitum A.II niet zou toewijzen):
[partij A] veroordeelt tot nakoming van de akte van kavelruil d.d. 17 augustus 2021
gelezen in samenhang met de koopovereenkomst d. d. 17 juli 2021, door medewerking aan
de levering van Perceel 1817 aan [partij B] , althans een door deze aan te wijzen derde, zijnde
JARW, binnen één (1) week na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, en te bepalen
dat — ingeval [partij A] daarmee in gebreke zou blijven — de uitspraak ex artikel 3:300 BW in de plaats zal treden van de akte van levering van Perceel 1817;
C. uiterst subsidiair:
[partij A] veroordeelt om, binnen vijf dagen na betekening van het te dezen te wijzen
vonnis, ten gunste van elk van JARW c.s., althans JARW, althans [partij B] zekerheid te stellen in
de vorm van een bankgarantie (dan wel een andere door de voorzieningenrechter in goede Justitie te bepalen vorm van zekerheid met dezelfde kracht) ad EUR 1.275.000, althans een ander door de voorzieningenrechter in goede Justitie te bepalen bedrag, zolang de Zaak en de onderhavige procedure niet onherroepelijk zijn, en daaraan de voorwaarde te verbinden dat JARW c.s., althans JARW, althans [partij B] bevoegd is de bankgarantie uit te winnen indien en zodra haar vorderingen, althans haar primaire vordering tot ontruiming, bij onherroepelijk geworden uitspraak in de Zaak dan wel het onderhavige kort geding geheel of deels zijn afgewezen, dan wel indien en zodra partijen eerder een onderlinge regeling overeen zijn gekomen;