ECLI:NL:RBOVE:2024:1689

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
C/08/303156 / HA ZA 23-371
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van afkoopwaarde van beleggingsverzekering na echtscheiding

In deze zaak heeft partij A partij B gedagvaard met het verzoek om de helft van de opgebouwde afkoopwaarde van een beleggingsverzekering, die zij samen hebben afgesloten na hun echtscheiding, aan haar toe te kennen. Partij A stelt dat zij recht heeft op deze helft, terwijl partij B betoogt dat er een bedrag van € 25.000,00 in mindering moet worden gebracht op de afkoopwaarde vanwege huwelijkse schulden die partij A volgens het echtscheidingsconvenant moet dragen. De rechtbank heeft de vorderingen in conventie van partij A grotendeels toegewezen en de vorderingen in reconventie van partij B afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de afspraken in het echtscheidingsconvenant niet zijn gewijzigd en dat partij B tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit het convenant, waardoor partij A niet meer gehouden is om het bedrag van € 25.000,00 te betalen. De rechtbank heeft bepaald dat de afkoopwaarde van de beleggingsverzekering gelijkelijk tussen beide partijen moet worden verdeeld. Tevens is partij B veroordeeld om binnen 14 dagen mee te werken aan de afkoop van de beleggingsverzekering, en is het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/303156 / HA ZA 23-371
Vonnis van 27 maart 2024
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
advocaat: mr. L.V.S. Cassese te Almelo,
tegen
[partij B],
woonplaats gekozen hebbende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B] ,
advocaat: mr. G.J. Ligtenberg te Rijssen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
- de brief waarin de mondelinge behandeling is bepaald;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de mondelinge behandeling van 27 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
[partij A] heeft [partij B] gedagvaard omdat zij sinds hun echtscheiding in [scheidingsdatum] nog samen een beleggingsverzekering bij Avéro hebben lopen. [partij A] wil tot afkoop van die beleggingsverzekering overgaan en vordert dat de rechtbank bepaalt dat de helft de opgebouwde afkoopwaarde haar toekomt. [partij B] wil ook tot afkoop overgaan, maar vordert dat op de opgebouwde afkoopwaarde een bedrag van € 25.000,00 in mindering wordt gebracht vanwege [partij A] haar aandeel in de huwelijkse schulden volgens het echtscheidingsconvenant. De vorderingen in conventie worden grotendeels toegewezen en de vorderingen in reconventie worden afgewezen. De beslissing van de rechtbank wordt hierna toegelicht.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn gehuwd geweest in gemeenschap van goederen. Bij beschikking van deze rechtbank van [scheidingsdatum] is de echtscheiding tussen hen uitgesproken.
3.2.
Partijen hebben op 29 juli 2007 een echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant) gesloten. Hierin staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(…)
De woning en de hypotheek blijven onverdeeld. [partij B] betaald de hypotheekrente. Bij verkoop deelt [partij A] voor het volledige bedrag mee [partij B] zorgt voor onderhoud en service.
(…)
[partij B] :
alle schulden
(…)
Bijzondere afspraken t.a.v. de woning [adres]
De woning blijft onverdeeld eigendom van beiden
De hypotheek blijft eveneens overdeeld
De kapitaalsverzekering Avero blijft voor 100% door [partij B] betaald worden
Bij verkoop deelt [partij A] over het volledige verkoopbedrag mee, echter onder aftrek op haar aandeel van € 25.000,00 zijnde haar aandeel in de overige schulden per 15 juli 2007 .
Voorbeeld: Stel verkoop woning in 2012
Verkoopprijs € 300.000,00
Af: hypotheek € 224.621,00-
Resteert € 75.379,00
Bij: kapitaalsverzekering Avero stel€ 40.000,00
€115.379,00
50% voor [partij A] € 57.689,50
Af: afgesproken aandeel huwelijkse schulden€ 25.000,00-
[partij A] krijgt€ 32.689,50
(…)”
3.3.
[partij B] heeft op [datum] 2015 persoonlijk faillissement aangevraagd. Hij is vervolgens in de Wet schuldsanering natuurlijke personen (hierna: Wsnp) terecht gekomen en dit traject is in 2021 geëindigd met een schone lei. Op de slotuitdelingslijst staan diverse huwelijkse schulden.
3.4.
De woning aan het [adres] is op 7 maart 2023 verkocht en in mei 2023 aan de kopers geleverd. De overwaarde van de woning is bij helfte tussen [partij A] en [partij B] verdeeld. Hierop is de in het convenant overeengekomen huwelijkse schuld van [partij A] van € 25.000,00 niet in mindering gebracht.
3.5.
[partij B] is bij e-mail van 17 april 2023 door (de advocaat van) [partij A] verzocht om mee te werken om de aan de hypotheek gekoppelde Avéro-belegginsverzekeringspolis met nummer [polis-nummer] (hierna: de beleggingsverzekering) af te kopen en de afkoopwaarde bij helfte te verdelen. [partij B] heeft daar volgens zijn e-mail van 17 april 2023 aan meegewerkt. Bij e-mail van 9 mei 2023 heeft [partij B] aan de advocaat van [partij A] medegedeeld:
“(…)
Op 5 mei 2023 heb ik bij Avero Achmea het gezamenlijk verzoek om afkoop van de verzekering éénzijdig mijn verzoek ingetrokken.
Er is dus geen gezamenlijk verzoek meer.
(…)”.
3.6.
Tijdens het huwelijk zijn partijen een lening aangegaan met Interbank, voor de terugbetaling waarvan zij beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn. In het echtscheidingsconvenant is vermeld dat de schuld aan Interbank € 65.217,17 bedraagt. Op de slotuitdelingslijst ten behoeve van de Wsnp is vermeld dat deze schuld nog € 56.079,33 bedraagt. [partij A] is door de rechtsopvolger van Interbank, Hoist Finance AB, op 9 maart 2023 aangesproken tot betaling van een bedrag van € 51.886,35 uit hoofde van deze overeenkomst. [partij A] heeft zich jegens Hoist Finance AB beroepen op verjaring. Het beroep op verjaring is door Hoist Finance AB afgewezen.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[partij A] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat aan ieder van partijen toekomt de helft van de opgebouwde afkoopwaarde van de beleggingsverzekering;
  • [partij B] te veroordelen tot het verlenen van volledige en onvoorwaardelijke medewerking aan de afkoop van de beleggingsverzekering door alle benodigde handelingen te verrichten en tot het geven van de opdracht aan Avéro om de helft van de afkoopsom uit te keren op de bankrekening van [partij A] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag dat [partij B] hieraan niet of niet geheel voldoet, met een maximum van € 10.000,00;
  • machtiging te verlenen aan [partij A] tot het afkopen van de beleggingsverzekering en te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de voor de afkoop vereiste toestemming en/of wilsverklaring en/of medewerking van [partij B] ;
  • [partij B] te veroordelen in de proceskosten.
in reconventie
4.2.
[partij B] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
  • te bepalen dat uit het aandeel van [partij A] in de opgebouwde afkoopwaarde van de beleggingsverzekering een bedrag van € 25.000,00 aan [partij B] toekomt;
  • [partij A] te veroordelen tot volledige en voorwaardelijke medewerking aan de afkoop van de beleggingsverzekering en alle daarvoor benodigde handelingen te verrichten en tot het geven van de opdracht aan Avéro om vanuit haar helft van de afkoopsom een bedrag van € 25.000,00 uit te keren op een nader aan te geven bankrekeningnummer van [partij B] , een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag dat [partij A] hieraan niet of niet geheel voldoet, met een maximum van € 25.000,00;
  • machtiging te verlenen aan [partij B] tot afkoop van de Avéro beleggingsverzekering en tevens van uit het aandeel van [partij A] een bedrag van € 25.000,00 aan hemzelf over te maken en te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van een voor de afkoop van de beleggingsverzekering vereiste toestemming en/of wilsverklaring en/of medewerking van [partij A] ;
subsidiair:
- [partij A] te veroordelen om aan [partij B] € 25.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente;
primair en subsidiair:
  • [partij A] te veroordelen om aan [partij B] te betalen een bedrag van
  • [partij A] te veroordelen in de proceskosten.
4.3.
Partijen hebben hun vorderingen toegelicht en over en weer verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Omdat de vorderingen in conventie en reconventie met elkaar samenhangen, zullen deze hierna tezamen worden beoordeeld.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat, nu [partij B] woonachtig is in [land], sprake is van een internationaal geschil. Daarom moet eerst worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen.
5.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. De vraag of deze rechtbank bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van [partij A] tegen [partij B] moet beantwoord worden aan de hand van de regels van Nederlands commuun internationaal bevoegdheidsrecht, die zijn neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Hier doet zich de situatie voor van artikel 1 Rv dat verdragen of EU-verordeningen inzake de bevoegdheid van de rechter niet van toepassing zijn. [partij B] heeft immers geen woonplaats op het grondgebied van een land dat partij is bij een dergelijk verdrag en is niet woonachtig binnen de EU.
5.4.
Op grond van artikel 6 aanhef en sub a Rv heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht in zaken betreffende verbintenissen uit overeenkomst, indien de verbintenis die aan de eis of het verzoek ten grondslag ligt, in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank is daar in dit geval sprake van. Op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 2 Rv is de rechtbank eveneens bevoegd om kennis te nemen van de door [partij B] ingestelde vordering in reconventie. Het voorgaande is tussen partijen niet in geschil.
5.5.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat indien rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet op grond van het hiervoor overwogene zou kunnen worden aangenomen, vastgesteld kan worden dat [partij B] als gedaagde in conventie en [partij A] als verweerster in reconventie de rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet hebben betwist, zodat de Nederlandse rechter op grond van artikel 9 aanhef en onder a Rv bevoegd is.
5.6.
De rechtbank gaat ervan uit dat Nederlands recht van toepassing is, nu partijen ten tijde van het sluiten van het convenant beiden woonachtig waren in Nederland, zij in het convenant niet de keuze hebben gemaakt dat het recht van een ander land van toepassing is, zij hun vorderingen over en weer baseren op Nederlands recht en het ook niet tussen partijen in geschil is dat Nederlands recht van toepassing is.
Wat zijn partijen overeengekomen?
5.7.
[partij A] heeft gesteld dat uit de e-mailberichten tussen haar advocaat en [partij B] van 17 april 2023 blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat de beleggingsverzekering bij helfte zou worden verdeeld.
5.8.
[partij B] heeft aangevoerd dat uit het convenant blijkt dat de opbrengst van de verkoop van de woning en de waarde van de beleggingsverzekering tussen partijen zou worden verdeeld, onder aftrek van een bedrag van € 25.000,00 dat [partij A] zou moeten betalen voor de huwelijkse schulden. [partij A] zou echter hebben geweigerd dat dit bedrag door de notaris bij de verkoop van de woning zou worden verrekend, waardoor zij niet in de huwelijkse schulden heeft bijgedragen. Dat hebben partijen volgens [partij B] niet afgesproken en hij betwist daarom dat [partij A] aanspraak kan maken op de helft van de afkoopwaarde van de beleggingsverzekering.
5.9.
De uitleg van het convenant en de nadien tussen partijen gemaakte afspraken dient op grond van vaste rechtspraak te geschieden aan de hand van het zogenoemde Haviltex-criterium. [1] Het komt daarbij aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan hun verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op wat zij in dat opzicht redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij deze uitleg dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval.
5.10.
Uit de tekst van het convenant blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat [partij B] alle schulden die daarin zijn opgesomd, voor zijn rekening zou nemen. Daarnaast blijkt uit het convenant dat partijen hebben afgesproken dat de woning bij voorkeur uiterlijk in 2012 zou worden verkocht en vervolgens de overwaarde van de woning en de opbrengst van de afkoop van de beleggingsverzekering gedeeld zou worden. Op het deel van [partij A] zou dan een bedrag van € 25.000,00 in mindering worden gebracht voor haar aandeel in de huwelijkse schulden. Dat kan worden afgeleid uit het voorbeeld dat in het convenant is opgenomen (zie rechtsoverweging 3.2).
5.11.
In het licht van de betwisting door [partij B] heeft [partij A] haar stellingen dat partijen de afspraken uit het convenant hebben gewijzigd en zijn overeengekomen dat zij recht heeft op uitbetaling van de helft van de opbrengst van de afkoop van de beleggingsverzekering onvoldoende gemotiveerd. Uit de e-mailberichten van 17 april 2023 kan niet worden afgeleid dat partijen de bedoeling hebben gehad om de afspraken uit het convenant te wijzigen. De afspraken hebben veeleer de strekking tot een afwikkeling van de tussen partijen nog niet vereffende onderdelen te komen, zonder dat daarbij een wijziging van het echtscheidingsconvenant is beoogd. Daarbij is van belang dat [partij B] heeft toegelicht dat hij heeft ingestemd met de afkoop van de beleggingsverzekering, in de veronderstelling dat [partij A] nog steeds voor € 25.000,00 zou bijdragen in de huwelijkse schulden. Die toelichting is op zichzelf niet weersproken door [partij A] en is verder in lijn met de omstandigheid dat [partij B] zijn instemming met de afkoop van de beleggingsverzekering op 9 mei 2023 heeft ingetrokken zodra het hem was gebleken dat [partij A] bij de notaris had geweigerd dat de overwaarde van de woning zou worden verrekend met het aandeel van € 25.000,00 dat zij volgens het convenant aan huwelijkse schulden voor haar rekening zou nemen. Met inachtneming van het Haviltex-criterium kan niet worden vastgesteld dat partijen zijn overeengekomen dat [partij A] recht heeft op uitbetaling van de helft van de opbrengst van de afkoop van de beleggingsverzekering en zij niet meer € 25.000,00 voor de huwelijkse schulden hoeft bij te dragen.
Gedeeltelijke ontbinding van het convenant
5.12.
[partij A] stelt verder dat [partij B] tekort is geschoten in de nakoming van het convenant. Uit het convenant blijkt dat [partij B] alle daarin opgesomde (huwelijkse) schulden voor zijn rekening zou nemen. Echter heeft hij niet alle schulden voldaan, omdat hij in de Wsnp terecht is gekomen en dit traject heeft afgerond met een schone lei. [partij B] is daarna gestopt met het betalen van de huwelijkse schulden. [partij A] stelt daarom op grond van artikel 6:265 lid 1 BW bevoegd te zijn om het convenant gedeeltelijk te ontbinden, namelijk voor zover daarin is bepaald dat zij een bedrag van € 25.000,00 aan huwelijkse schulden voor haar rekening zou nemen en doet daar met de dagvaarding een beroep op. Hierdoor zou zij aan [partij B] de € 25.000,00 voor haar aandeel in de huwelijkse schulden niet meer hoeven te betalen.
5.13.
[partij B] voert aan dat, voor zover er al een tekortkoming is, de tekortkoming ontbinding niet rechtvaardigt. Hij heeft er alles aan gedaan om de financiële gevolgen voor partijen dragelijker te maken. Zo heeft hij een groot gedeelte van de schulden afgelost, waardoor alleen een gedeelte van de schuld bij de Interbank en Visa nog open staat. [partij A] zou enkel financieel voordeel hebben behaald uit de gemaakte afspraken tussen partijen, doordat [partij B] er alles aan heeft gedaan om de woning buiten faillissement te houden, de woning later met een aanzienlijke overwaarde is verkocht en ook de waarde van de beleggingsverzekering is opgelopen. Mocht hij al tekort geschoten zijn, dan heeft [partij A] daar geen nadeel van ondervonden. De vordering van de (rechtsopvolger van) Interbank is namelijk al ruim verjaard.
5.14.
Uit artikel 6:265 lid 1 BW volgt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, kan leiden tot een gehele of gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het tweede lid bepaalt dat voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, de bevoegdheid tot ontbinding pas ontstaat, wanneer de schuldenaar in verzuim is.
5.15.
Partijen zijn in het convenant overeengekomen dat alle daarin opgesomde (huwelijkse) schulden voor rekening van [partij B] komen. Die afspraak heeft onmiskenbaar de strekking dat [partij B] zou instaan voor de betaling van die schulden en [partij A] aldus ter zake daarvan niet zou kunnen worden uitgewonnen. Daartegenover staat de verplichting van [partij A] om € 25.000,00 aan huwelijkse schulden voor haar rekening te nemen door dat bedrag in mindering te brengen op haar aanspraak op de overwaarde van de woning en de opbrengst van de beleggingsverzekering. Nu [partij B] door de schone lei huwelijkse schulden niet meer hoeft te betalen en dat ook niet meer zal doen, schiet hij tekort in zijn verplichtingen uit het convenant. Het staat daarmee immers vast dat [partij B] de huwelijkse schulden die in de Wsnp zijn gevallen niet meer voor zijn rekening neemt, hij niet meer in staat voor betaling van deze schulden en [partij A] alsnog kan worden uitgewonnen. Ten aanzien van deze schulden zal zij, in verband met de werking van de schone lei, geen regresrecht hebben op [partij B] .
5.16.
[partij B] betwist dat de tekortkoming gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. Nu [partij B] een beroep doet op de tenzij-bepaling van artikel 6:265 BW, is het aan hem (bij betwisting voldoende gemotiveerd) te stellen dat zich omstandigheden voor hebben gedaan die een ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De rechtbank is van oordeel dat [partij B] daarin niet is geslaagd. Anders dan [partij B] heeft gesteld, leidt zijn tekortkoming tot mogelijk aanzienlijke financiële nadelen voor [partij A] . Partijen hebben ten tijde van het sluiten van het convenant niet kunnen bewerkstelligen dat [partij A] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schulden zou worden ontslagen. Hierdoor kan en wordt zij door schuldeisers aangesproken voor de nog openstaande huwelijkse schulden, die volgens de overgelegde slotuitdelingslijst nog van aanzienlijke hoogte zijn. [partij A] wordt in elk geval door de rechtsopvolger van de Interbank aangesproken tot betaling van een bedrag van € 51.886,35. De juistheid van het standpunt van [partij B] dat [partij A] niet door de rechtsopvolger van Interbank kan worden uitgewonnen wegens verjaring, kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld nu die schuldeiser geen partij is in deze procedure en dit door [partij B] niet nader is onderbouwd. Daarbij heeft [partij A] er terecht op gewezen dat zij weliswaar een beroep op verjaring jegens Interbank heeft gedaan, maar Hoist Finance AB dit beroep heeft afgewezen en onvoldoende is komen vast te staan dat Hoist Finance AB met gegevens uit haar administratie Hoist Finance AB haar betwisting van het beroep op verjaring niet zal kunnen onderbouwen.
Verder heeft [partij B] nog gewezen op de omstandigheden dat de woning met een aanzienlijke overwaarde is verkocht en de beleggingsverzekering verder in waarde is opgelopen. Aan die omstandigheden komt echter bij de vraag of ontbinding gerechtvaardigd is, geen betekenis toe. Volgens het convenant zou de woning immers al verkocht moeten worden voor 2012, ruim voor het faillissement van [partij B] . De reden dat de woning pas vele jaren later is verkocht, was dat [partij B] daar langer gebruik van wilde maken. Onvoldoende is gebleken dat het later verkopen [partij A] een voordeel heeft opgeleverd die zij niet had gehad als de woning volgens afspraak in 2012 zou zijn verkocht. Al met al brengen deze omstandigheden niet mee dat gedeeltelijke ontbinding niet gerechtvaardigd is.
5.17.
Uit het feit dat [partij B] een schone lei heeft en aangeeft de schuldeisers daarom niet meer te hoeven betalen, valt af te leiden dat hij in de nakoming van het convenant jegens [partij A] zal tekortschieten. Dit betekent gelet op artikel 6:83 sub c BW dat het verzuim zonder ingebrekestelling is ingetreden en het convenant gedeeltelijk kon worden ontbonden. De dagvaarding van 21 september 2023 van [partij A] kan als een schriftelijke verklaring in de zin van artikel 6:267 lid 1 BW worden gezien. Deze verklaring heeft [partij B] bereikt, waardoor de overeenkomst per 21 september 2023 rechtsgeldig gedeeltelijk is ontbonden.
5.18.
De wet bepaalt dat een gedeeltelijke ontbinding een evenredige vermindering inhoudt van de wederzijdse prestaties in hoeveelheid of hoedanigheid (artikel 6:270 BW). Dat leidt er in dit geval toe dat op het aandeel van [partij A] in de opbrengst van de beleggingsverzekering het bedrag van € 25.000,00 niet meer in mindering wordt gebracht. In relatie tot [partij A] is [partij B] aan de andere kant niet meer gehouden om tot een bedrag van € 25.000,00 de in het convenant opgenomen schulden voor zijn rekening te nemen.
Afkoop van de beleggingsverzekering
5.19.
Zoals zojuist overwogen, is het convenant gedeeltelijk ontbonden, namelijk voor zover daarin is bepaald dat zij een bedrag van € 25.000,00 aan huwelijkse schulden voor haar rekening zou nemen. Dat betekent dat dit bedrag niet in mindering kan worden gebracht op het aandeel van [partij A] in de opbrengst van de beleggingsverzekering. De rechtbank wijst daarom de vordering van [partij A] toe en bepaalt dat aan ieder van de partijen de helft toekomt van de opgebouwde afkoopwaarde van de beleggingsverzekering. Nu [partij B] daarmee ongelijk krijgt, zal zowel het primair als subsidiair gevorderde in reconventie worden afgewezen.
5.20.
De rechtbank veroordeelt [partij B] om binnen 14 dagen na datum van dit vonnis mee te werken aan afkoop van de beleggingsverzekering. [partij A] heeft tevens gevorderd dat zij wordt gemachtigd om de beleggingsverzekering af te kopen en dat dit vonnis in de plaats treedt van een voor de beleggingsverzekering vereist toestemming en/of wilsverklaring en/of medewerking van [partij B] . De rechtbank begrijpt het door haar gevorderde zo dat als [partij B] niet mee werkt aan de afkoop van de verzekering, zij vordert dat dit vonnis in de plaats zal treden van de voor de afkoop vereiste toestemming en/of wilsverklaring en/of medewerking van [partij B] zodat zij de afkoop zelf kan bewerkstelligen. [partij A] haar vorderingen zullen daarom worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing. Nu zij met dit vonnis zelf de mogelijkheid heeft om de beleggingsverzekering af te kopen als [partij B] niet meewerkt, heeft zij geen belang meer bij de gevorderde dwangsom en zal dit worden afgewezen.
Vordering uit gebrek verkochte woning
5.21.
[partij B] heeft in reconventie gevorderd dat [partij A] veroordeeld wordt tot betaling van € 1.250,00. [partij B] heeft gesteld dat hij na de verkoop van de woning de kopers een bedrag van € 2.500,00 heeft moeten betalen vanwege een gebrekkige garagedeur. [partij B] stelt dat partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor dit gebrek, waardoor hij € 1.250,00 op [partij A] kan verhalen.
5.22.
[partij A] heeft betwist dat de kosten voor het gebrek aan de garagedeur mede voor haar rekening behoren te komen, nu onderhoud en service aan de woning volgens het convenant door [partij B] zou worden betaald. [partij B] heeft niet nader onderbouwd waarom die kosten wel voor rekening van [partij A] komen. De rechtbank wijst daarom de vordering van [partij B] af.
Proceskosten in conventie en reconventie
5.23.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
bepaalt dat aan ieder van partijen toekomt de helft van de opgebouwde afkoopwaarde van de beleggingsverzekering met nummer [polis-nummer] bij Avéro,
6.2.
veroordeelt [partij B] om binnen 14 dagen na datum van dit vonnis volledig en onvoorwaardelijk mee te werken aan afkoop van de beleggingsverzekering met nummer [polis-nummer] bij Avéro door alle benodigde handelingen daarvoor te verrichten en tot het geven van de opdracht aan Avéro om de helft van de afkoopsom uit te keren op de bankrekening van [partij A] ,
6.3.
bepaalt dat bij gebreke van hetgeen beschreven onder 6.2., dit vonnis in de plaats treedt van de voor de afkoop van de beleggingsverzekering vereiste toestemming en/of wilsverklaring en/of medewerking van [partij B] ,
6.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.7.
wijst de vorderingen af,
6.8.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.

Voetnoten

1.HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158.