5.2.De stikstofdepositie als gevolg van de huidige bedrijfsactiviteiten neemt niet toe ten opzichte van de referentiesituatie. Gelet op de zogenaamde Logtsebaan-uitspraak (ECLI:NL:RVS:2021:71) is sprake van intern salderen en is geen Wnb-vergunning nodig. Toepasselijk wettelijk kader
6. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden en is de Wnb ingetrokken. Als een verzoek om handhaving van de Wnb is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving van de Wnb is gedaan op 11 oktober 2018. Dat betekent dat in dit geval de Wnb, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
7. Een bestuursorgaan is bevoegd om handhavend op te treden door middel van het opleggen van een last onder bestuursdwang dan wel een last onder dwangsom indien er sprake is van een overtreding, zijnde een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Wat betreft het college volgt dit uit artikel 122 van de Provinciewet in samenhang met de artikelen 5:4 en 5:1 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb bepaalt dat het verboden is om zonder vergunning van het college een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
8. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat voor de vraag of de wijziging van een bestaand project significante gevolgen kan hebben, een vergelijking wordt gemaakt van de gevolgen van het bestaande project in de referentiesituatie met de gevolgen van het project na wijziging. De referentiesituatie wordt ontleend aan de geldende natuurvergunning of, bij het ontbreken daarvan, aan de milieutoestemming die gold op de referentiedatum (dat is het moment waarop artikel 6 van de Habitatrichtlijn van toepassing werd voor het betrokken Natura 2000-gebied), tenzij nadien een milieutoestemming is verleend voor een activiteit met minder gevolgen. Dan geldt die toestemming als referentiesituatie. Een referentie-situatie kan niet worden ontleend aan een natuurvergunning of milieutoestemming die is vervallen of geëxpireerd.
Als de wijziging van een project niet leidt tot een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie, dan is op grond van objectieve gegevens uitgesloten dat die wijziging significante gevolgen heeft. Dat heet intern salderen en het project is dan niet vergunningplichtig. Als de wijziging of uitbreiding van een project ten opzichte van de referentiesituatie leidt tot een toename van stikstofdepositie op reeds overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in een Natura 2000-gebied, dan moeten de gevolgen van die toename worden onderzocht. Als uit dat onderzoek volgt dat significante gevolgen niet op voorhand op grond van objectieve gegevens kunnen worden uitgesloten (voortoets), dan is het project vergunningplichtig en moet een passende beoordeling worden gemaakt. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1507, rechtsoverweging 7. 9. Verder blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:175, dat bij het bepalen van de referentiesituatie moet worden uitgegaan van de vergunde situatie en niet van de feitelijke situatie. Beoordeling van de beroepsgronden
10. Eisers hebben twee beroepsgronden aangevoerd, die de rechtbank hierna zal bespreken.
11. Eisers stellen ten eerste dat het college de emissies van het melkvee in de referentiesituatie onjuist heeft vastgesteld. Eisers hebben in dit kader aangevoerd dat de stalemissie per melkkoe ten tijde van de Nbw-vergunning van 25 juni 2015 niet kan worden vergeleken met de stalemissie per melkkoe ten tijde van het bestreden besluit. Dit blijkt uit de emissiefactoren die nu en in het verleden worden en werden gehanteerd. Ten opzichte van de in de Richtlijn Ammoniak en Veehouderij van 1991 genoemde emissiefactor is een gemiddelde emissietoename opgetreden van 47% per traditioneel gehouden melkkoe. Ook blijkt dit uit de Nbw-vergunning van 25 juni 2015. Daarin staat dat de vergunde situatie overeenkomt met een emissie van 1287 kg NH3/jaar. Het college is bij de berekening evenwel uitgegaan van een emissie in de referentiesituatie van 1642 kg NH3/jaar. Dit is een verschil van circa 400 kg NH3/jaar en hiervoor is nooit toestemming verleend.
12. De rechtbank overweegt hierover het volgende.