ECLI:NL:RBOVE:2024:125

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
10507535 \ CV EXPL 23-1922
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over schade aan gehuurde auto en terugvordering van borg

In deze zaak heeft [partij A] van 21 oktober 2021 tot 23 oktober 2021 een Audi RS6 gehuurd van [partij B] voor een huurprijs van € 1.500,00, waarbij een borg van € 5.000,00 is betaald. Tijdens de huurperiode is schade ontstaan aan de Audi door een aanrijding met een Mercedes. [partij B] heeft de borg ingehouden in verband met deze schade, terwijl [partij A] de borg terugvordert, stellende dat hij niet verantwoordelijk is voor de aanrijding. [partij B] vordert in reconventie vergoeding van extra schade die zij zou hebben geleden door de aanrijding.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat [partij B] de borg aan [partij A] moet terugbetalen, omdat de schade aan de Audi door de verzekering is vergoed en [partij B] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de extra schade die zij stelt te hebben geleden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat, ongeacht de vraag of [partij A] de aanrijding heeft veroorzaakt, de borg niet kan worden ingehouden omdat de schade al vergoed is. De vordering van [partij B] in reconventie is afgewezen, omdat zij niet aan haar bewijslast heeft voldaan. De wettelijke rente over de borg is toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.

De kantonrechter heeft [partij B] veroordeeld tot betaling van de borg van € 5.000,00, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van [partij A] vastgesteld op € 774,71. De vorderingen van [partij B] in reconventie zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10507535 \ CV EXPL 23-1922
Vonnis van 2 januari 2024
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
gemachtigde: mr. L.J.H. Kortz,
tegen
[partij B] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B] ,
gemachtigde: mr. T. Rosbach.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 augustus 2023;
- het bericht van 27 augustus 2023 met productie van [partij B] ;
- de conclusie van antwoord in reconventie van 19 november 2023;
- het bericht van 19 november 2023 met producties van [partij A] ;
- de mondelinge behandeling van 29 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
[partij A] heeft van 21 oktober 2021 tot 23 oktober 2021 een Audi RS6 gehuurd van [partij B] tegen een huurprijs van € 1.500,00. [partij A] heeft € 5.000,00 borg betaald. Op 21 oktober 2021 is schade ontstaan aan de Audi door een aanrijding met een Mercedes. [partij B] heeft de borg van € 5.000,00 in verband met deze schade ingehouden. [partij A] wil de borg terug, omdat de aanrijding volgens hem niet zijn schuld was. [partij B] stelt naast de reparatiekosten voor de auto meer schade te hebben geleden en vordert betaling van die schade door [partij A] .
2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [partij B] de borg aan [partij A] moet terugbetalen en dat [partij B] geen aanspraak kan maken op vergoeding van andere schade. [partij B] heeft namelijk erkend dat de schade aan de auto zelf (reparatieschade) door de verzekering is vergoed. De andere gevorderde schade heeft [partij B] onvoldoende onderbouwd. Ongeacht of [partij A] het ongeval heeft veroorzaakt, kan [partij B] daarom de borg niet inhouden. De kantonrechter legt dat uit.

3.De feiten

3.1.
[partij A] heeft van 21 oktober 2021 om 09:00 uur tot 23 oktober 2021 om 10:30 uur een Audi RS6 gehuurd van [partij B] . De huurprijs bedroeg € 1.500,00 en de borg € 5.000,00. Tijdens de huurperiode is met de Audi de toegestane maximumsnelheid meerdere keren fors overschreden. Door een aanrijding met een Mercedes is schade ontstaan aan de Audi. Op 25 oktober 2021 is het schadeformulier ingevuld op kantoor bij [partij B] .
3.2.
[partij B] heeft de borg van € 5.000,00 ingehouden. De schade aan de Audi is door [partij B] gemeld bij de verzekeraar, die daarna een onderzoek is gestart dat enkele maanden in beslag heeft genomen. Na het onderzoek heeft de verzekeraar de reparatieschade vergoed.

4.Wat vorderen partijen?

Wat vordert [partij A] (conventie)?
4.1.
[partij A] wil dat [partij B] de door hem betaalde borg aan hem terugbetaalt en de kosten voor deze procedure aan hem vergoedt. Hij heeft de aanrijding namelijk niet veroorzaakt en [partij B] heeft toegezegd de borg te zullen terugbetalen. Hij reed met de Audi voorop in een bruiloftstoet om de bruid op te halen. Een andere bruiloftsgast stond langs de kant van de weg en draaide ineens de weg op toen [partij A] aan kwam rijden. Hij kon niet meer uitwijken en heeft de Mercedes toen aan de zijkant geraakt. De bestuurder van de Mercedes heeft op het schadeformulier erkend dat hij schuldig is aan de aanrijding en [partij B] heeft toegezegd de borg te zullen terugbetalen als de andere bestuurder aansprakelijkheid erkende.
Wat vindt [partij B] daarvan, en wat wil [partij B] zelf (reconventie)?
4.2.
[partij B] is het niet met [partij A] eens. Na het invullen van het schadeformulier is onderzoek gedaan door de verzekeraar. Het verhaal over de aanrijding van [partij A] is ongeloofwaardig en komt niet overeen met de schade. Het ingevulde schadeformulier is ook niet leidend, want daarop kan worden gelogen. Dat is hier volgens [partij B] ook gebeurd. [partij A] heeft de huurvoorwaarden geschonden door te hard te rijden en anderen in de auto te laten rijden. Daarom is hij aansprakelijk voor de schade, ongeacht waardoor die is ontstaan.
4.3.
De reparatieschade aan de Audi is weliswaar door de verzekeraar vergoed, maar [partij B] heeft meer schade geleden. Zij is huurinkomsten misgelopen en heeft de auto moeten verslepen, schoonmaken en aftanken. Bovendien is de dagwaarde van de Audi verminderd. Na aftrek van de borg resteert nog steeds een schadepost van € 7.168,20. [partij B] wil dat [partij A] dit bedrag betaalt en haar kosten voor de procedure vergoedt.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie
5.1.
Tussen partijen staat vast dat tijdens de huurperiode schade is ontstaan aan de gehuurde Audi die er bij aanvang van de huurovereenkomst nog niet was. Uitgangspunt is dat deze schade wordt vermoed te zijn ontstaan door een schending van zijn verplichtingen door de huurder, in dit geval dus door [partij A] . [1] Ook de schending van de verplichtingen uit de huurovereenkomst wordt door het ontstaan van de schade vermoed aanwezig te zijn. [2] De huurder is daarom aansprakelijk voor de schade aan de verhuurde zaak en moet die vergoeden aan de verhuurder. De verhuurder is gerechtigd een eventueel betaalde borg te verrekenen met de schade die aan de gehuurde auto is ontstaan.
5.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag of [partij A] de aanrijding en daarmee de schade heeft veroorzaakt. De kantonrechter is het met [partij B] eens dat de verklaring van [partij A] over het ongeval niet geloofwaardig overkomt, onder andere gelet op de veel te hoge snelheden die met de Audi zijn gereden. Maar zelfs als ervan wordt uitgegaan dat [partij A] de aanrijding heeft veroorzaakt en daarom in beginsel aansprakelijk is voor de schade aan de Audi, is er geen grond voor inhouding van de borg. Ter zitting is namelijk gebleken dat de schade aan de Audi is vergoed door de verzekeraar. Aangezien de schade al is vergoed, kan de borg niet met het oog op verrekening met deze schade worden ingehouden. In beginsel is [partij B] dus verplicht de borg terug te betalen aan [partij A] .
5.3.
[partij B] kan de borg ondanks het voorgaande alleen inhouden als zij door het handelen van [partij A] andere schade heeft geleden dan de vergoede reparatieschade.
In reconventie
5.4.
[partij B] vordert betaling van misgelopen omzet voor de periode dat de auto in reparatie was, sleepkosten, de waardevermindering van de Audi, schoonmaakkosten en benzinekosten. [partij A] heeft het bestaan van deze schade betwist. Gelet op de betwisting door [partij A] had het op de weg van [partij B] gelegen om haar schade te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan. [partij B] heeft geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt hoe lang de Audi in reparatie was. Daarom kan ook niet worden vastgesteld welke omzet in die periode is misgelopen. Ook heeft [partij B] geen facturen of betaalbewijzen overgelegd van de schoonmaakkosten, de sleepkosten en de benzine. Die gestelde schade kan daarom ook niet worden vastgesteld. Ten slotte heeft [partij B] geen documenten overgelegd waaruit de dagwaarde van de Audi blijkt, zodat ook niet vastgesteld kan worden dat de dagwaarde is verminderd. [partij B] heeft ter zitting weliswaar gesteld dat de auto, ondanks de reparatie, minder waard is dan een vergelijkbare auto die geen schade heeft gehad, maar dat is onvoldoende om te concluderen dat de waarde van de auto ook daadwerkelijk met het door [partij B] genoemde bedrag is verminderd. [partij B] heeft haar vordering dus onvoldoende onderbouwd. Zij heeft wel bewijs aangeboden van haar schade, maar omdat [partij B] niet aan haar stelplicht heeft voldaan zal zij niet in de gelegenheid worden gesteld om dit bewijs alsnog te leveren. Van [partij B] mocht namelijk verwacht worden dat zij wel een begin van onderbouwing van haar schade had overgelegd in deze procedure.
5.5.
[partij B] stelt verder nog meer schade dan de genoemde schade te hebben geleden. Haar premie voor de verzekering van de auto is bijvoorbeeld verhoogd. [partij B] vordert deze schade bewust niet van [partij A] in deze procedure. Daarom blijft die ter zitting benoemde schade verder buiten beschouwing.
5.6.
De vordering van [partij B] wordt gelet op het voorgaande afgewezen. Aangezien niet is gebleken dat [partij B] schade heeft geleden die zij kan verrekenen met de borg is zij verplicht de borg aan [partij A] terug te betalen.
Wettelijke rente
5.7.
De door [partij A] gevorderde rente over de borg wordt toegewezen met ingang van de datum van de dagvaarding. [partij A] heeft weliswaar rente met ingang van 30 september 2021 gevorderd, maar hij heeft niet toegelicht waarom de rente per deze datum betaald zou moeten worden. De datum ligt ook nog voor de huurperiode van de Audi, zodat deze sowieso niet juist kan zijn. Een andere datum van verzuim aan de kant van [partij B] is door [partij A] niet gesteld.
Conclusie in conventie en reconventie
5.8.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [partij A] tot betaling van € 5.000,00 wordt toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 17 april 2023.
5.9.
[partij B] is de partij die in conventie ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Ter zitting is gebleken dat [partij A] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. Dat heeft [partij A] niet weersproken. In dat geval worden de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot en/of advertentiekosten van rijkswege vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening van [partij A] . Wel komen de verschotten voor vergoeding in aanmerking. Uit de administratie van de rechtbank blijkt verder dat [partij A] € 244,00 aan griffierecht heeft betaald. Gelet op het voorgaande wordt [partij B] veroordeeld tot betaling van de tot aan dit vonnis vastgestelde proceskosten aan de zijde van [partij A] van:
- griffierecht
244,00
- verschotten
2,71
- salaris gemachtigde
528,00
(2,00 punten × € 264,00)
Totaal
774,71
5.10.
In reconventie krijgt [partij B] ook ongelijk, maar gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie worden de proceskosten aan de zijde van [partij A] voor de procedure in reconventie begroot op nihil.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt [partij B] om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 17 april 2023 tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten, aan de zijde van [partij A] tot dit vonnis vastgesteld op € 774,71;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.5.
wijst de vorderingen van [partij B] af;
6.6.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten, aan de zijde van [partij A] tot dit vonnis vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Scheeper en in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2024.

Voetnoten

1.Zie artikel 7:218 van het Burgerlijk Wetboek (BW):
2.Vergelijk Hoge Raad, 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1059.