ECLI:NL:RBOVE:2024:124

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
10458719 \ CV EXPL 23-1503
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van loon en opschorting in een overeenkomst van opdracht

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 2 januari 2024, gaat het om een vordering van [eisers] tot betaling van loon door [gedaagde 1]. [Eisers], bestaande uit [eiseres 1] V.O.F. en [eiseres 2], heeft werkzaamheden verricht voor [gedaagde 1] in de functie van Hoofd Opleidingen. De vordering betreft een bedrag van € 13.398,92, dat [gedaagde 1] volgens [eisers] niet volledig heeft betaald. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde 1] een bedrag van € 4.207,83 aan [eisers] moet betalen, terwijl een bedrag van € 4.173,96 mag worden opgeschort. De kantonrechter stelt vast dat de vordering van [eisers] voor een bedrag van € 8.381,79 toewijsbaar is, maar dat [gedaagde 1] een tegenvordering heeft die het recht op opschorting rechtvaardigt. De kantonrechter legt uit dat de tekortkoming van [eiseres 2] in haar verplichtingen als opdrachtnemer heeft geleid tot schade voor [gedaagde 1]. De kantonrechter wijst de vordering van [eisers] gedeeltelijk toe en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10458719 \ CV EXPL 23-1503
Vonnis van 2 januari 2024
in de zaak van

1.[eiseres 1] V.O.F.,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[eiser],
3.
[eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: mr. A. Kouwenaar-de Coninck,
tegen

1.[gedaagde 1] V.O.F.,

gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
3.
[gedaagde 3],
beiden wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde 1] ,
gemachtigde: mr. P.H.J. Nij Bijvank.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eisers] en [gedaagde 1] verschillen van mening over betaling van loon. [eisers] , in de persoon van [eiseres 2] , heeft in opdracht van [gedaagde 1] werkzaamheden verricht binnen het opleidingsinstituut van [gedaagde 1] , maar heeft daarvoor niet al het loon betaald gekregen waar zij volgens haar recht op heeft. [gedaagde 1] is het niet eens met de hoogte van het loon dat [eisers] meent te moeten krijgen en vindt bovendien dat zij [eisers] überhaupt (nog) niet hoeft te betalen.
1.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de vordering van [eisers] voor een bedrag van € 8.381,79 toewijsbaar is. [gedaagde 1] moet een bedrag van € 4.207,83 aan [eisers] moet betalen. Voor een bedrag van € 4.173,96 mag [gedaagde 1] haar betaling opschorten. Voor het overige wordt de vordering afgewezen. De kantonrechter zal hieronder uitleggen hoe zij tot dat oordeel is gekomen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 augustus 2023;
- het bericht van 20 november 2023 met productie van [gedaagde 1] ;
- het bericht van 22 november 2023 met producties van [eisers] ;
- de mondelinge behandeling van 28 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de spreekaantekeningen van mr. Nij Bijvank.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde 1] voert een particulier opleidingsinstituut voor volwassenenonderwijs gericht op therapeuten en andere zorgaanbieders. [eiseres 2] is onder andere sportarts en heeft daarnaast ervaring als docent bij verschillende opleidingsinstituten en als bestuurslid bij verschillende organisaties.
3.2.
[eiseres 2] is met ingang van januari 2022 in opdracht van [gedaagde 1] werkzaam geweest voor [gedaagde 1] in de functie van Hoofd Opleidingen. Op 11 februari 2022 heeft mevrouw [gedaagde 2] , directrice van [gedaagde 1] , aan [eiseres 2] per e-mail een bevestiging gestuurd van de tussen [eisers] en [gedaagde 1] gemaakte afspraken. In deze e-mail, met onderwerp:
periode februari tm augustus, staat onder andere:

[eiseres 2][ [eiseres 2] ]
kan de komende maandelijks een nota indienen van 1000,00 per maand bij [e-mailadres] in totaal € 7.000,--Reiskosten worden vergoed 19 ct per kilometer. […]
[eiseres 2] houdt de uren bij/wat er is afgehandeld.”
Over de te declareren € 1.000,00 per maand mocht [eisers] ook btw rekenen. In de mail is verder een aantal werkzaamheden van [eiseres 2] en doelen voor de genoemde zeven maanden genoemd.
3.3.
Door [eisers] zijn de volgende facturen voor werkzaamheden van [eiseres 2] in de periode van de eerste zeven maanden verzonden aan [gedaagde 1] :
Datum factuur
Periode waarop factuur ziet
Bedrag
23 januari 2022
januari 2022
€ 453,77
28 februari 2022
februari 2022
€ 1.053,77
31 maart 2022
maart 2022
€ 1.021,85
30 april 2022
april 2022
€ 1.024,89
31 mei 2022
mei 2022
€ 1.024,56
30 juni 2022
juni 2022
€ 420,00
1 november 2022
juli 2022
€ 1.000,00
1 november 2022
augustus 2022
€ 1.000,00
In deze facturen zijn door [eisers] wel reiskosten gerekend, maar is geen btw in rekening gebracht. [gedaagde 1] heeft de facturen die zijn verzonden tot en met juni 2022 voldaan.
3.4.
Na augustus 2022 zijn de werkzaamheden van [eiseres 2] in opdracht van [gedaagde 1] voortgezet. In september 2022 heeft een gesprek plaatsgehad tussen [gedaagde 2] en [eiseres 2] waarin [eiseres 2] heeft aangegeven haar werkzaamheden op basis van uurtarief te willen gaan verrichten. [gedaagde 2] heeft aangegeven dat [gedaagde 1] daar de middelen niet voor had. [eiseres 2] is nadien doorgegaan met het verrichten van haar werkzaamheden. [eisers] heeft voor de werkzaamheden van [eiseres 2] in de periode na augustus 2022 de volgende facturen verzonden aan [gedaagde 1] :
Datum factuur
Periode waarop factuur ziet
Bedrag
23 november 2022
15 november 2022
€ 325,00
11 december 2022
6 december 2022
€ 784,39
Deze facturen zijn (voor zover van toepassing) inclusief reiskosten. De factuur van 23 november 2022 is door [gedaagde 1] betaald.
3.5.
Op 29 november 2022 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [gedaagde 2] en [eiseres 2] waarin [eiseres 2] heeft aangegeven haar werkzaamheden te willen beëindigen. Om de samenwerking te kunnen afronden hebben [gedaagde 2] en [eiseres 2] op 13 december 2022 nogmaals overleg gehad waarin de meeste zaken tussen hen zijn afgerond. Zij zijn het niet eens geworden over de financiële afwikkeling.
3.6.
Na de bespreking op 13 december 2022 heeft [eisers] aan [gedaagde 1] nog de volgende facturen gestuurd voor de werkzaamheden van [eiseres 2] :
Datum factuur
Periode waarop factuur ziet
Bedrag
30 december 2022
september 2022
€ 5.324,00
30 december 2022
oktober 2022
€ 2.286,90
30 december 2022
november 2022
€ 2.555,52
30 december 2022
december 2022
€ 726,00
Deze facturen zijn inclusief btw en (voor zover van toepassing) inclusief reiskosten.
3.7.
Op 4 april 2023 heeft [eisers] aan [gedaagde 1] nog een factuur toegestuurd voor de btw over de facturen waarop dit nog niet was berekend:
Datum factuur
Periode waarop factuur ziet
Bedrag
4 april 2023
januari – december 2022
€ 1.706,51
Daarnaast heeft [eisers] [gedaagde 1] gesommeerd alle openstaande facturen te betalen.
3.8.
Ter zitting heeft [eisers] toegelicht dat de factuur voor september 2022 onjuist is berekend. Het correcte bedrag is € 3.339,60 inclusief btw.

4.Wat vorderen partijen?

Wat vordert [eisers] ?
4.1.
[eisers] vordert (na vermindering van eis ter zitting) dat [gedaagde 1] wordt veroordeeld tot betaling van € 13.398,92. Daarnaast wil [eisers] dat [gedaagde 1] de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten aan haar betaalt en dat zij de kosten voor deze procedure aan haar vergoedt.
4.2.
[eisers] legt aan haar vordering in de eerste plaats ten grondslag dat [gedaagde 1] de afspraken tussen hen niet nakomt. Zij zijn overeengekomen dat [eisers] voor de maanden februari tot en met augustus 2022 een bedrag van € 1.000,00 te vermeerderen met btw in rekening mocht brengen. [gedaagde 1] heeft dit nu niet (volledig) betaald. Voor de periode na augustus 2022 geldt dat partijen geen afspraken hebben gemaakt. [gedaagde 1] is daarom aan [eisers] een redelijk loon verschuldigd. Het door [eisers] in rekening gebrachte uurtarief van € 120,00, te vermeerderen met btw, is redelijk en moet door [gedaagde 1] worden betaald.
Wat vindt [gedaagde 1] daarvan?
4.3.
[gedaagde 1] is het niet met [eisers] eens. Zij meent dat de vorderingen moeten worden afgewezen en dat [eiseres 1] haar kosten voor deze procedure moet vergoeden. In de eerste plaats heeft [eiseres 2] niet gehandeld als een goed opdrachtnemer met als gevolg dat [gedaagde 1] schade heeft geleden en mogelijk nog zal lijden. [gedaagde 1] wil dat in de toekomst kunnen verrekenen en meent dat zij daarom nu haar betalingsverplichting kan opschorten. Bovendien is het tarief dat [eisers] rekent voor de periode na augustus 2022 niet juist. Partijen hebben in feite de overeenkomst die tussen hen gold voor de eerste maanden verlengd. Het tarief van € 1.000,00 is daarom ook gaan gelden voor de maanden na augustus 2022. Dit is ook een redelijk tarief.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Om te kunnen beoordelen of [gedaagde 1] betaling van enig bedrag mag opschorten, moet onder meer kunnen worden beoordeeld of opschorting proportioneel is. Daarom is eerst van belang om te bepalen welk bedrag [gedaagde 1] aan [eisers] verschuldigd zou zijn. De kantonrechter zal dus eerst de vordering van [eisers] en de subsidiaire verweren van [gedaagde 1] beoordelen en daarna pas het beroep op opschorting.
5.2.
De kantonrechter stelt vast dat tussen partijen niet in discussie is dat [eisers] voor de periode februari tot en met augustus 2022 een bedrag van € 1.000,00 te vermeerderen met btw en reiskosten in rekening mag brengen. De facturen zoals genoemd onder 3.3. worden niet betwist. Ook heeft [gedaagde 1] erkend dat zij de maanden juli en augustus en de btw over de gehele periode niet heeft betaald. Daarnaast heeft [gedaagde 1] erkend dat zij de BTW over de door haar betaalde factuur van 23 november 2022 niet heeft voldaan. De vordering van [eisers] staat daarom vast voor een bedrag van € 3.541,79, bestaande uit het loon voor juli en augustus 2022, de btw over januari tot en met augustus 2022 en de btw over de factuur van 23 november 2022.
Welk loon mag [eisers] in rekening brengen voor de periode september tot en met december 2022?
5.3.
Uitgangspunt is dat [gedaagde 1] het loon aan [eisers] is verschuldigd dat partijen zijn overeengekomen. Als er tussen hen niets is overeengekomen, moet worden beoordeeld wat het op de gebruikelijke wijze berekende loon is. Als ook het gebruikelijke loon onbekend is, moet [gedaagde 1] aan [eisers] een redelijk loon betalen. [1]
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde 1] aan [eisers] een redelijk loon is verschuldigd, omdat partijen geen afspraken hebben gemaakt over de hoogte van het loon na augustus 2022 en ook niet vastgesteld kan worden wat het gebruikelijke loon is. Een redelijk loon is in dit geval de door partijen oorspronkelijk overeengekomen € 1.000,00 per maand, te vermeerderen met btw. De kantonrechter legt dat uit.
5.4.1.
Uit de mailcorrespondentie van zowel [eisers] als van [gedaagde 1] blijkt dat partijen er bij het maken van de afspraken in februari 2022 vanuit zijn gegaan dat het overeengekomen loon van € 1.000,00 per maand alleen voor de maanden januari tot en met augustus 2022 zou gelden. In de e-mail van 11 februari 2022 wordt alleen over deze periode gesproken en in een e-mail van [gedaagde 1] van 27 januari 2023 staat bijvoorbeeld: “
Er zijn geen vervolgafspraken gemaakt, het betrof een gekaderde opdracht van februari t/m augustus (zie ook onderwerpregel van de mail).” Uit niets blijkt dat partijen de bedoeling hebben gehad deze afspraak ook voor de volgende periode te handhaven. In september 2022 heeft er weliswaar een gesprek plaatsgevonden waarin [gedaagde 1] heeft aangegeven het door [eiseres 2] gewenste uurtarief niet te kunnen betalen, maar uit die mededeling kan niet worden afgeleid dat de afspraak uit februari 2022 daarmee (stilzwijgend) is verlengd.
5.4.2.
Niet duidelijk is wat het op gebruikelijke wijze vast te stellen loon voor de functie van [eiseres 2] is. [eiseres 2] was hoofd opleidingen en heeft in dat kader verschillende werkzaamheden verricht. [eisers] heeft voor de vaststelling van het loon verwezen naar het maximale uurtarief voor een sportarts zoals genoemd op de website www.cgr.nl. Ter zitting heeft zij echter aangegeven dat dit tarief is bedoeld voor werkzaamheden als sportarts. Die werkzaamheden heeft zij niet voor [gedaagde 1] verricht, zodat dit tarief niet representatief is. [eisers] heeft vervolgens gesteld dat een senior consultant doorgaans een uurtarief tussen de € 130,00 en € 150,00 per uur in rekening brengt, maar dit tarief is gemotiveerd betwist door [gedaagde 1] en door [eisers] niet onderbouwd. Ter zitting heeft [eiseres 2] verklaard dat het uurtarief dat zij doorgaans voor haar werk krijgt bij andere organisaties varieert. Gelet op deze discussie tussen partijen, is niet duidelijk welk tarief gebruikelijk is bij de functie van [eiseres 2] .
5.4.3.
Bij gebrek aan een overeengekomen en een gebruikelijk loon is [gedaagde 1] een redelijk loon verschuldigd. Zoals hiervoor overwogen zijn de door [eisers] genoemde uurtarieven gemotiveerd betwist en verder niet onderbouwd. Deze uurtarieven kunnen daarom niet als uitgangspunt dienen. [eisers] meent dat het oorspronkelijk overeengekomen tarief van € 1.000,00 per maand niet redelijk is, omdat dit een ‘instaptarief’ zou zijn. [gedaagde 1] heeft gemotiveerd betwist dat sprake was van een instaptarief. Gelet op deze gemotiveerde betwisting had het op de weg van [eisers] gelegen om nader te onderbouwen dat het tarief een instaptarief was. Dat heeft zij niet gedaan. [eisers] heeft weliswaar gespreksaantekeningen van een gesprek tussen [gedaagde 2] en [eiseres 2] , opgesteld door [eiseres 2] , overgelegd, maar daarin staat niet dat sprake is van een instaptarief. Bovendien zijn de aantekeningen door [gedaagde 1] gemotiveerd betwist. Er kan niet worden vastgesteld dat deze aantekeningen weergeven wat daadwerkelijk tussen [eiseres 2] en [gedaagde 2] is besproken, omdat de aantekeningen eenzijdig zijn opgesteld en [eisers] niet heeft gesteld dat de aantekeningen eerder met [gedaagde 1] zijn gedeeld of door haar akkoord zijn bevonden. Zonder nadere onderbouwing door [eisers] valt niet in te zien dat een tarief dat oorspronkelijk redelijk was dat na zeven maanden niet meer zou zijn. Daarom stelt de kantonrechter het redelijk loon vast op € 1.000,00 per maand, te vermeerderen met btw.
5.5.
Gelet op het voorgaande is [gedaagde 1] aan [eisers] voor de maanden september tot en met december 2022 een bedrag verschuldigd van (vier maanden x € 1.000,00 + btw =) € 4.840,00 (incl. btw). In totaal is van de vordering van [eisers] dus (€ 3.541,79 + € 4.840,00 =) € 8.381,79 (incl. btw) toewijsbaar.
Mag [gedaagde 1] een bedrag van € 750,00 verrekenen met het verschuldigde loon?
5.6.
[gedaagde 1] stelt dat zij een vordering van € 750,00 heeft op [eisers] voor door [gedaagde 2] aan [eiseres 2] ter beschikking gestelde vloertegels. [eisers] heeft deze vordering gemotiveerd betwist. [gedaagde 1] had de vordering daarom moeten onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan. Uit geen van de overgelegde producties blijkt dat op enig moment daadwerkelijk de afspraak is gemaakt dat [eiseres 2] voor de tegels zou betalen. Bovendien heeft [gedaagde 1] niet uitgelegd waarom zij een vordering op [eiseres 2] als persoon nu zou mogen verrekenen met een schuld aan haar onderneming. Verrekening is dus niet mogelijk.
Kan [gedaagde 1] de betaling van het loon opschorten?
5.7.
Voor een beroep op opschorting moet [gedaagde 1] stellen en zo nodig onderbouwen dat zij een opeisbare vordering op [eisers] heeft en waarop die vordering is gebaseerd. Die vordering moet bovendien voldoende samenhang hebben met de verplichting van [gedaagde 1] om [eisers] loon te betalen. Dit houdt in dat er voldoende verband tussen de vorderingen moet bestaan en dat opschorting ook proportioneel is. Vaste rechtspraak brengt mee dat het enkele feit dat het bestaan van de vordering en de omvang daarvan nog onzeker is niet betekent dat niet kan worden opgeschort. In dat geval moet de rechter onderzoeken of de vordering bestaat en of de omvang daarvan voldoende is om de opschorting te rechtvaardigen. Als nog een afzonderlijke procedure nodig is om tot vaststelling van (de omvang van) de tegenvordering te komen, kan de rechter volstaan met een voorshands oordeel over de tegenvordering. [2]
5.8.
[gedaagde 1] stelt dat [eiseres 2] niet als een goed opdrachtnemer heeft gehandeld, omdat zij een student van [gedaagde 1] , mevrouw [naam] , ten onrechte heeft toegezegd een diploma te zullen uitreiken. [gedaagde 1] heeft het diploma niet uitgereikt. Daarom is [naam] een gerechtelijke procedure gestart tegen [gedaagde 1] waarin zij vordert het toegezegde diploma alsnog uit te reiken en de door haar geleden schade (ter hoogte van ongeveer € 33.000,00) te vergoeden. [gedaagde 1] verweert zich in die procedure en heeft daarvoor kosten voor rechtsbijstand gemaakt. [gedaagde 1] vindt dat [eisers] aansprakelijk is voor de schade die [gedaagde 1] door de onterechte toezegging lijdt en nog zal lijden.
5.9.
De kantonrechter overweegt als volgt. De gestelde vordering van [gedaagde 1] is meteen opeisbaar áls komt vast te staan dat [eiseres 2] een fout heeft gemaakt en die fout schade tot gevolg heeft gehad. De vordering houdt voldoende verband met de vordering tot loonbetaling door [eisers] , omdat het gaat om een vordering op grond van een gestelde fout van [eiseres 2] in dezelfde opdracht als waarvoor [eisers] loon vordert. Om te kunnen beoordelen of [gedaagde 1] de loonbetaling mag opschorten, moet de kantonrechter daarom voorshands een oordeel geven over het bestaan van en de omvang van de gestelde vordering van [gedaagde 1] .
5.10.
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat [gedaagde 1] de betaling van een bedrag van € 4.173,96 mag opschorten. Zij moet het resterende deel van het redelijk loon wel betalen, te weten een bedrag van € 4.207,83 (incl. btw). De kantonrechter legt dat uit.
Heeft [eiseres 2] een fout gemaakt?
5.10.1.
[eiseres 2] moet bij de uitoefening van de opdracht de zorg van een goed opdrachtnemer in acht nemen. [3] Dat betekent dat zij moet handelen als een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot ook zou hebben gedaan. De invulling daarvan hangt af van de opdracht en wat partijen in redelijkheid van elkaar mogen verwachten. In dit geval was [eiseres 2] hoofd opleidingen en in dat kader onder andere belast met het beoordelen van vrijstellingen en formuleren van exameneisen. [eiseres 2] was in dat kader in ieder geval verplicht om voor studenten van [gedaagde 1] te controleren of zij aanspraak konden maken op bepaalde vrijstellingen. Hieronder valt ook het controleren welke opleiding de betreffende student volgt en wat de eisen daarvoor zijn, anders kan immers niet worden bepaald of een student van bepaalde onderdelen kan worden vrijgesteld. Bij de uitoefening van haar opdracht is [eiseres 2] daarnaast verplicht om tijdige en verantwoorde aanwijzingen van [gedaagde 1] op te volgen. [4]
5.10.2.
[gedaagde 1] heeft gesteld dat [eiseres 2] niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen door [naam] ten onrechte een diploma NMT toe te zeggen. [gedaagde 1] voert ter onderbouwing van deze stelling onder andere aan dat (1) [naam] zich volgens [gedaagde 1] nooit heeft ingeschreven voor de opleiding NMT en dus ook geen aanspraak kan maken op een diploma daarvoor, en (2) [eiseres 2] bovendien ten onrechte een aanwijzing van [gedaagde 1] naast zich heeft neergelegd.
5.10.3.
Ter onderbouwing van haar stelling dat [naam] zich nooit voor de opleiding NMT heeft ingeschreven heeft [gedaagde 1] mailcorrespondentie met [naam] overgelegd, waarin de bevestiging voor de inschrijving voor drie losse modules staat. [eiseres 2] betwist de stelling van [gedaagde 1] , maar heeft deze betwisting niet gemotiveerd. Gelet op de onderbouwing van [gedaagde 1] was het aan [eiseres 2] om haar betwisting te motiveren. Dat heeft zij niet gedaan. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [naam] zich niet had ingeschreven voor de opleiding NMT. [eiseres 2] heeft dit kennelijk aangenomen op basis van mededelingen van [naam] , maar dit niet gecontroleerd. Dit had wel op haar weg gelegen. Aangezien [naam] zich nooit heeft ingeschreven voor de opleiding NMT kan zij niet op die grond met terugwerkende kracht aanspraak maken op een diploma of op studiemateriaal.
[eiseres 2] kan eventueel met [naam] afspreken dat zij een soort eenmalig examen afneemt, maar dat zal zij met [gedaagde 1] moeten afstemmen aangezien dit dan een aparte overeenkomst met [naam] is. Niet gebleken is dat [eiseres 2] een dergelijke afspraak met [gedaagde 1] heeft gemaakt.
5.10.4.
Tussen partijen is niet in discussie dat [gedaagde 1] aan [eiseres 2] in een e-mail van 5 december 2022 heeft meegedeeld dat [eiseres 2] geen diploma mag toezeggen aan [naam] . Zij mag op de lesdag nagaan wat de kennis is van [naam] , maar daar blijft het bij. [gedaagde 1] heeft [naam] op 5 december 2022 ook zelf gebeld met de mededeling dat er geen diploma zal worden verstrekt. [eiseres 2] meent dat deze aanwijzing van [gedaagde 1] niet tijdig was en dat zij die daarom naast zich mocht neerleggen. Dit standpunt van [eiseres 2] is onjuist. De mail van [gedaagde 1] was weliswaar pas een dag voor de lesdag verzonden, maar [gedaagde 1] had [naam] zelf al meegedeeld dat er geen diploma’s uitgereikt zouden worden en bovendien zou een diploma altijd later nog kunnen worden toegekend. [eiseres 2] had de aanwijzing van [gedaagde 1] dus moeten opvolgen.
5.10.5.
Gelet op het voorgaande heeft [eiseres 2] ten onrechte vertrouwd op de mededeling van [naam] dat zij zich had ingeschreven voor de opleiding NMT en heeft zij vervolgens ten onrechte de duidelijke aanwijzing van [gedaagde 1] naast zich neergelegd. Zij had het diploma op 6 december 2022 niet mogen toezeggen aan [naam] . [eiseres 2] is daarom tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst en in beginsel aansprakelijk voor de schade die daaruit voortvloeit.
Heeft de fout van [eiseres 2] schade veroorzaakt?
5.10.6.
[gedaagde 1] stelt dat haar schade op dit moment bestaat uit de gemiste inkomsten voor het studiemateriaal, en de voorlopig gemaakte kosten voor de procedure waarin zij door [naam] is gedaagd. Daarnaast kan de schade in de toekomst ook bestaan uit de eventuele schadevergoeding die [gedaagde 1] aan [naam] moet betalen als zij in die procedure wordt veroordeeld.
5.10.7.
De door [gedaagde 1] gestelde schade bestaande uit de gemiste inkomsten voor studiemateriaal van € 4.173,96 is door [eisers] niet weersproken. Deze schade staat daarom vast.
5.10.8.
De overige gestelde schade is onvoldoende komen vast te staan.
De kosten voor het verweer in de procedure tegen [naam] zijn alleen aan te merken als schade als [naam] de procedure tegen [gedaagde 1] niet gestart zou zijn als [eiseres 2] de toezegging niet had gedaan. Dit is door [gedaagde 1] niet gesteld en ook niet op andere wijze gebleken. [naam] stelt zich op het standpunt dat zij een overeenkomst met [gedaagde 1] had tot het volgen van de opleiding NMT en dat zij die opleiding niet heeft kunnen afmaken door het handelen van [gedaagde 1] . Niet uitgesloten is daarom dat [naam] de procedure sowieso gestart zou zijn na de lesdag in 2022, ongeacht de toezegging.
De door [naam] gevorderde schadevergoeding is ook onvoldoende komen vast te staan. Deze schade zal [gedaagde 1] alleen lijden als zij in de procedure tegen [naam] aansprakelijk wordt geacht. Hierover heeft zij in deze procedure onvoldoende gesteld. Zij stelt zich immers op het standpunt dat zij niet aansprakelijk is. Bovendien moet de grondslag voor aansprakelijkheid gelegen zijn in de toezegging door [eiseres 2] en moet de schade van [naam] voldoende zijn onderbouwd. Ook daarover is op dit moment onvoldoende duidelijk, omdat de procedure tussen [naam] en [gedaagde 1] nog niet is afgerond.
5.11.
Gelet op het voorgaande is de vordering van [gedaagde 1] op [eisers] als gevolg van de tekortkoming in de nakoming van haar verplichtingen voldoende komen vast te staan voor een bedrag van € 4.173,96. [gedaagde 1] kan daarom betaling van dit bedrag opschorten met het oog op (toekomstige) verrekening. Voor zover de toe te wijzen vordering van [eiseres 2] groter is dan dit bedrag moet [gedaagde 1] dat betalen, te weten een bedrag van € 4.207,83 (incl. btw).
Ten overvloede benadrukt de kantonrechter op dat de overwegingen over de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [eisers] en de daaruit voortvloeiende schade een voorshands oordeel is. Dit betekent dat in een andere procedure van dit oordeel kan worden afgeweken.
Buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente
5.12.
[eisers] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente.
5.13.
De vordering van [eisers] tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen voor een bedrag van € 545,78, omdat dit het bedrag is dat volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten hoort bij het deel van de hoofdsom dat zal worden toegewezen. [eiseres 1] heeft vergoeding van btw gevorderd over de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. De gevorderde btw is niet toewijsbaar, omdat [eiseres 1] niet heeft gesteld geen ondernemer te zijn in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of als ondernemer een vrijgestelde prestatie verricht te hebben.
5.14.
De vordering van [eisers] tot betaling van wettelijke handelsrente zal worden toegewezen. [eisers] heeft in de dagvaarding alleen ‘wettelijke rente’ gevorderd, hiermee kan zowel de gewone wettelijke rente als de wettelijke handelsrente zijn bedoeld. Ter zitting heeft zij toegelicht dat zij wettelijke handelsrente vordert. Dit is ook toewijsbaar, omdat de overeenkomst tussen [eisers] en [gedaagde 1] ziet op de levering van diensten tegen betaling en beide partijen rechtspersonen zijn. De wettelijke handelsrente zal worden toegewezen vanaf verschillende data, omdat [gedaagde 1] met de betaling van de verschillende facturen op verschillende momenten in verzuim is geraakt. De wettelijke handelsrente wordt daarom toegewezen als volgt met ingang van:
  • 15 november 2022 over € 2.000,00 (14 dagen na de facturen van 1 november 2022);
  • 25 december 2022 over € 784,39 (14 dagen na de factuur van 11 december 2022);
  • 13 januari 2023 over € 1.423,44 (14 dagen na de facturen van 30 december 2022).
Over de buitengerechtelijke kosten wordt de gewone wettelijke rente toegewezen met ingang van 18 april 2023 (14 dagen na de sommatiebrief van 4 april 2023), omdat deze betalingsverplichting niet voortvloeit uit de overeenkomst tussen partijen.
Conclusie
5.15.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
4.207,83
- buitengerechtelijke incassokosten
545,78
+
Totaal
4.753,61
te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente zoals weergegeven in overweging 5.14.
5.16.
Beide partijen worden gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. De kantonrechter compenseert daarom de kosten tussen partijen in die zin dat zij beiden hun eigen kosten voor de procedure moeten dragen.
5.17.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde 1] hoofdelijk om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 4.207,83, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen (zoals weergegeven in 5.14) tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde 1] hoofdelijk om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 545,78 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 18 april 2023 tot de dag van volledige betaling;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Scheeper en in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2024.

Voetnoten

1.Zie artikel 7:405, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Zie Hoge Raad, 21 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA9610 en Hoge Raad, 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4907.
3.Zie artikel 7:401 BW.
4.Zie artikel 7:402, eerste lid. BW.