ECLI:NL:RBOVE:2024:1108

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
08-069049-23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door taxichauffeur met kwetsbare cliënt in maatschappelijke zorg

Op 1 maart 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een 63-jarige man, die als taxichauffeur werkzaam was in de maatschappelijke zorg. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast is de man verplicht om een schadevergoeding van € 2.694,96 te betalen aan de benadeelde partij. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een cliënt die zich aan zijn zorg had toevertrouwd. De seksuele handelingen vonden plaats tussen 1 januari 2022 en 12 april 2022, terwijl de verdachte de kwetsbare cliënt vervoerde naar een sociale werkvoorziening. De rechtbank oordeelde dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie en het vertrouwen dat de cliënt in hem had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de seksuele handelingen niet alleen plaatsvonden in een situatie van afhankelijkheid, maar ook dat de verdachte zich bewust was van de kwetsbaarheid van de cliënt. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de immateriële schadevergoeding is vastgesteld op € 2.500,00. De rechtbank heeft de verdachte ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij gijzeling kan worden toegepast als de schadevergoeding niet wordt betaald.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-069049-23 (P)
Datum vonnis: 1 maart 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1960 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 februari 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.A. Nieli en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. K. Tunç, advocaat in Hengelo (O), naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte, terwijl hij werkzaam was als taxichauffeur, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] die als cliënt aan verdachte zijn hulp en/of zorg was toevertrouwd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met 12 april 2022 te Haaksbergen
,althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, terwijl hij/zij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, (telkens) ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd
,door
- een kus te geven op de mond van die [slachtoffer] en/of te zoenen met die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] over zijn penis te laten wrijven en/of
- de billen en/of de schaamstreek/vulva en/of de borsten van die [slachtoffer] te betasten en/of te likken en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] te brengen en/of daarbij te ejaculeren in de mond van die [slachtoffer] .

3.De bewijsvraag

3.1
Feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van het dossier als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Verdachte was taxichauffeur en vervoerde iedere werkdag personen naar de sociale werkvoorziening van het [bedrijf] in [vestigingsplaats] . Hij haalde met zijn taxibus deze personen in de ochtend bij hun woning op en bracht ze aan eind van de middag weer thuis. Eén van deze personen was [slachtoffer] (hierna [slachtoffer] ). Zij werd in de ochtend altijd door verdachte als eerste opgehaald bij haar woning in [woonplaats] en vervolgens in de middag weer als laatste thuisgebracht. Zij zat dan voorin de taxibus naast verdachte. Vanaf februari 2022 tot en met 12 april 2022 hebben er tussen verdachte en [slachtoffer] verschillende seksuele handelingen plaatsgevonden in of rondom de taxibus. Dit gebeurde veelal in de ochtend en/of middag vlak bij de woning van [slachtoffer] , nadat zij door verdachte als eerste thuis was opgehaald en/of voordat zij als laatste thuis werd gebracht en zij alleen met verdachte in de taxibus zat.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, zodat verdachte moet worden vrijgesproken.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit. Hij heeft aangevoerd dat er tussen verdachte en [slachtoffer] geen sprake was van een functionele relatie, maar van een (opbloeiende) liefdesrelatie tussen twee collega’s, nu verdachte ten tijde van de feiten ook werkzaam was bij de [bedrijf] op basis van een indicatie. De seksuele handelingen hebben met volledige en wederzijdse instemming en op initiatief van zowel verdachte als [slachtoffer] plaatsgevonden, zodat die handelingen niet in strijd met de sociaal ethische norm zijn en er geen sprake is van ontucht.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat vanaf februari 2022 tot en met 12 april 2022 de seksuele handelingen zoals die in de tenlastelegging staan opgenomen hebben plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] , hetgeen op de terechtzitting ook niet ter discussie heeft gestaan.
De vragen waarvoor de rechtbank zich vervolgens geplaatst ziet is, of de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden in een situatie waarin [slachtoffer] als cliënt aan verdachtes hulp of zorg was toevertrouwd en of die handelingen als ontuchtig zijn aan te merken.
De rechtbank stelt voorop dat met het bepaalde in artikel 249, tweede lid, aanhef en onder 3°, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is beoogd strafrechtelijke bescherming te bieden tegen een seksuele benadering van de zijde van hulpverleners in de gezondheidszorg en de maatschappelijke zorg. De bepaling beschermt de patiënt of cliënt onder meer tegen misbruik van het psychisch overwicht dat de hulpverlener op hem heeft of van de afhankelijke positie van de patiënt of cliënt dan wel van het vertrouwen dat hij van hem heeft gewonnen. [1]
De rechtbank neemt bij de vraag of verdachte kan worden aangemerkt als een persoon die werkzaam is in de gezondheidszorg of de maatschappelijke zorg en aan wiens zorg [slachtoffer] als cliënt of patiënt was toevertrouwd, allereerst in aanmerking dat de Hoge Raad een ruime uitleg geeft aan de zinsnede ‘werkzaam in de gezondheidzorg of maatschappelijke zorg’ die ertoe strekt om in alle gevallen waarin sprake is van misbruik van psychisch overwicht door hulpverleners bescherming te bieden. Er hoeft daarbij geen sprake te zijn van een erkende hulpverlener. Ook is een behandelingsovereenkomst niet vereist. [2]
De rechtbank overweegt, met inachtneming van het voorgaande, als volgt. Verdachte vervoerde personen, die op basis van een indicatie recht hebben op speciaal vervoer van en naar een sociale werkvoorziening, onder wie ook [slachtoffer] . [slachtoffer] was niet in staat om zich zelfstandig van en naar de sociale werkvoorziening van het [bedrijf] in [vestigingsplaats] te begeven, zodat zij afhankelijk was van het taxivervoer van verdachte. Verdachte was op de hoogte van de kwetsbaarheid en mate van afhankelijkheid van [slachtoffer] . Als taxichauffeur van een dergelijke kwetsbare doelgroep, is het aan verdachte de taak om een veilige omgeving te waarborgen. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte feitelijk in de maatschappelijke zorg werkzaam was.
De rechtbank is ook, anders dan de raadsman, van oordeel dat [slachtoffer] als cliënt aan de hulp of zorg van verdachte was toevertrouwd en overweegt daarover als volgt.
Er zijn aanwijzingen in het dossier dat verdachte – net zoals [slachtoffer] – een verstandelijke beperking heeft. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt echter duidelijk dat sprake is van een groot verschil in ontwikkelingsniveau tussen verdachte en [slachtoffer] . Verdachte woont zelfstandig samen met zijn vrouw in een huurwoning en heeft geen ondersteuning van hulpverlening. Hij kent financiële stabiliteit en heeft al 45 jaar een vast dienstverband. Nadat verdachte lange tijd werkzaam was in de groenvoorziening, werkte hij ten tijde van de feiten al langere tijd als taxichauffeur van een taxibus. Dit betekent dat verdachte in staat is geweest de vereiste theorie- en praktijkexamens succesvol af te leggen. [slachtoffer] functioneert blijkens het procesdossier op een wezenlijk lager niveau. De leidinggevende van [bedrijf] omschrijft [slachtoffer] als iemand die een erg laag denkniveau heeft en baat heeft bij structuur. [3] Verder heeft [slachtoffer] nooit zelfstandig gewoond en is zij daar ook niet toe in staat. Zij woont nu bij haar zus. [slachtoffer] kan niet lezen en schrijven en is volgens haar zus niet in staat zelfstandig te fietsen en met het openbaar vervoer te reizen. Zij verricht bij [bedrijf] werkzaamheden die geschikt zijn voor mensen met een forse(re) beperking. [4] Uit een IQ-onderzoek naar het intelligentieniveau van [slachtoffer] blijkt dat zij een zeer laag intelligentieniveau heeft en de scores van subtesten aan de ondergrens liggen. [5] Gezien het voorgaande, is naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar sprake van een aanzienlijk verschil in ontwikkelingsniveau tussen verdachte en [slachtoffer] . Daarnaast is sprake van een wezenlijk verschil in de mate van zelfstandigheid in het dagelijks functioneren van verdachte en [slachtoffer] . Bovendien was [slachtoffer] , om naar de sociale werkvoorziening van het [bedrijf] te komen, afhankelijk van het taxivervoer van verdachte en verdachte was daarvan op de hoogte. De rechtbank is dan ook, anders dan de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat geen sprake was van een gelijkwaardige (collegiale) relatie tussen verdachte en [slachtoffer] , maar van een functionele relatie.
Dit maakt dat [slachtoffer] aan de zorg van verdachte was toevertrouwd en dat zij, vanwege die afhankelijkheid en dat overwicht, minder in staat was om weerstand te bieden tegen verdachte. En dat is wat juist centraal staat in artikel 249, tweede lid, onder 3°, Sr: de bescherming van cliënten tegen seksuele handelingen van personen werkzaam in de maatschappelijke zorg.
De rechtbank overweegt in navolging van het voorgaande dat de zorgrelatie tussen [slachtoffer] en verdachte van invloed is geweest op de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden. Dat die seksuele handelingen mogelijk met instemming en op initiatief van [slachtoffer] hebben plaatsgevonden, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat die handelingen niet ontuchtig zijn. Uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het uitgangspunt moet zijn dat wanneer een functionele relatie, zoals hierboven omschreven, bestaat, slechts dan bij wijze van uitzondering geen sprake is van ontucht plegen indien die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid niet van invloed is geweest. [6] Deze uitzondering doet zich naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak niet voor. De seksuele handelingen vonden plaats tijdens of vlak na de taxiritten. Dit waren bij uitstek de momenten waarop de functionele relatie tussen verdachte en aangeefster tot uitdrukking kwam. Bovendien wilde verdachte niet dat de seksuele relatie aan het licht zou komen bij de sociale werkvoorziening van [bedrijf] . Verdachte was zich ervan bewust dat het arbeidstechnische consequenties zou kunnen hebben als zijn handelingen aan het licht zouden komen. Onder deze omstandigheden zijn de seksuele handelingen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de sociaal-ethische norm, en dus ontuchtig van aard. Dit ontuchtige karakter van de handelingen heeft verdachte willens en wetens voor lief genomen.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vanuit zijn rol als hulpverlener ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als cliënt aan verdachtes hulp en zorg had toevertrouwd, zodat het ten laste gelegde feit bewezen wordt verklaard.
De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van [slachtoffer] ,
[naam 1] en [naam 2] als getuigen. De rechtbank is van oordeel dat de raadsman onvoldoende heeft onderbouwd waarom het horen van deze getuigen noodzakelijk is voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank wijst het voorwaardelijke verzoek van de raadsman daarom af.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2022 tot en met 12 april 2022 te [woonplaats] , meermalen, terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg, (telkens) ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als cliënt aan verdachtes hulp en zorg had toevertrouwd, door
- een kus te geven op de mond van die [slachtoffer] en te zoenen met die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] over zijn penis te laten wrijven en
- de schaamstreek/vulva en de borsten van die [slachtoffer] te betasten en/of te likken en
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] te brengen en daarbij te ejaculeren in de mond van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 249 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie en het standpunt van de verdediging
De officier van justitie heeft vanwege de gevorderde vrijspraak geen standpunt ingenomen over de op te leggen straf. De raadsman heeft om dezelfde reden hierover geen standpunt ingenomen.
6.2
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van het feit
Verdachte heeft tijdens zijn werkzaamheden als taxichauffeur van personen met een beperking ontucht gepleegd met [slachtoffer] , een verstandelijk beperkte vrouw die op zeer laag niveau functioneert. Dit seksueel misbruik heeft, gedurende een periode van meer dan twee maanden, vrijwel dagelijks en soms meerdere keren per dag, plaatsgevonden en bestond uit vergaande seksuele handelingen, waaronder het binnendringen van het lichaam. Door zo te handelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] , die vanwege haar verstandelijke beperking in een zeer kwetsbare positie verkeerde. Daarnaast heeft verdachte het vertrouwen van de familie, die [slachtoffer] aan hem toevertrouwde, ernstig geschaad. De familie had de overtuiging dat [slachtoffer] iedere werkdag binnen een veilige omgeving van en naar haar werkzaamheden werd vervoerd. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen professionele afstand heeft bewaard en zijn eigen seksuele behoeftes boven het belang van [slachtoffer] heeft gesteld en daarbij volledig voorbij is gegaan aan haar welzijn. Op de zitting heeft verdachte de schuld grotendeels buiten zichzelf gelegd en weinig inzicht getoond in de ernst van zijn handelen.
Persoon van verdachte
Over verdachte is een reclasseringsrapport opgemaakt. Hierin is te lezen dat verdachte kampt met een licht verstandelijke beperking. De omstandigheid dat bij verdachte sprake is van beperkte zelfbeheersing en een gebrek aan copingvaardigheden, lijkt van invloed te zijn geweest op het gedrag van verdachte. Het is voor verdachte lastig om de gevolgen van zijn handelen in te schatten, achteraf te reflecteren en verbanden te leggen.
Ondanks zijn beperkingen werkt verdachte al 45 jaar in loondienst en wordt hij door zijn werkcoach omschreven als een werknemer met een goede staat van dienst. Ook binnen de overige leefgebieden is er sprake van stabiliteit. De werkzaamheden als taxichauffeur van een kwetsbare doelgroep werden door de reclassering als criminogene factor geduid. Inmiddels vervoert verdachte geen personen meer, zodat het risico op recidive wordt ingeschat als laag. De reclassering adviseert om aan verdachte een forse voorwaardelijke straf op te leggen in combinatie met een taakstraf.
De rechtbank houdt ook rekening met het uittreksel justitiële documentatie van
18 januari 2024 over verdachte. Hieruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Op te leggen straf
Gelet op de ernst van het gepleegde feit en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, acht de rechtbank in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden. De rechtbank ziet echter, in de persoon van verdachte zoals hierboven omschreven, aanleiding daarvan af te zien. Tegelijkertijd is de rechtbank, gelet op het taakstrafverbod van artikel 22b, eerste lid, Sr gebonden aan het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles overwegende acht de rechtbank in dit geval de oplegging van de maximale taakstraf in combinatie met een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte, nu zij daar gelet op artikel 22b Sr toe is gehouden, een minimale onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Dit maakt dat aan verdachte een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 179 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren zal worden opgelegd.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] , vertegenwoordigd door bewindvoerder [bewindvoerder] en
mr. [naam 3], heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 10.663,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- eigen risico zorgverzekering 2023 € 387,00
- reiskosten bezoek politiebureau Enschede € 13,86
- reiskosten bezoek politiebureau Nijverdal € 28,38
- reiskosten bezoek IVMV Enschede € 16,50
- reiskosten bezoek Trajectum Enschede € 11,88
- reiskosten bezoek Expertisecentrum ’s Heeren Loo almelo € 41,58
- reiskosten bezoek rechtbank Overijssel, locatie Almelo € 39,60
- [omschrijving] € 125,00.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 10.000,00 gevorderd.
Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 71,84 aan proceskosten.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen vanwege de gevorderde vrijspraak.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering vanwege de bepleite vrijspraak.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiële schade
De opgevoerde schadeposten ‘reiskosten bezoek IVMV Enschede’, ‘reiskosten bezoek Trajectum Enschede’ en ‘[omschrijving]’ zijn voldoende onderbouwd en door de verdediging onvoldoende gemotiveerd betwist. Deze schadeposten kunnen worden toegewezen.
De opgevoerde schadepost ‘eigen risico zorgverzekering 2023’ is onvoldoende vast te komen staan, omdat de gestelde schade niet is onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden en de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De opgevoerde schadeposten ‘reiskosten bezoek politiebureau Enschede’, ‘reiskosten bezoek politiebureau Nijverdal’ en ‘reiskosten bezoek rechtbank Overijssel, locatie Almelo’ zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. Dit deel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
Immateriële schade
Het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen ontstaat wanneer is voldaan aan de in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) beschreven criteria. De immateriële schade in onderhavige zaak wordt verzocht op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW: aantasting van de persoon op andere wijze. Volgens vaste rechtspraak is van een dergelijke aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen.
De rechtbank overweegt dat concrete gegevens over de psychische schade en de omvang daarvan bij de benadeelde ontbreken, zodat het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden vastgesteld. De aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan brengen echter mee dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. Verdachte heeft gedurende een lange periode meerdere keren inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelde. De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat de familie van de benadeelde een negatieve gedragsverandering heeft geconstateerd bij de benadeelde gedurende de periode van de normschending. De benadeelde vertoonde prikkelbaar gedrag, werd zonder enige reden boos of was juist erg stil. De schriftelijke slachtofferverklaring bevestigt dat het feit impact op de benadeelde heeft gehad en dat zij hier nog steeds last van ondervindt. Zij voelt zich vies, ervaart spanning en angsten als personen te dichtbij haar komen en houdt tijdens het lopen haar benen strak aan elkaar.
De rechtbank stelt, op grond van het voorgaande en gelet op wat in soortgelijke zaken wordt toegekend, de omvang van de vergoeding naar billijkheid in ieder geval vast op € 2.500,00. De gevorderde immateriële schade komt daarmee gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking. Voor het resterende deel van de gevorderde immateriële schade geldt dat de omstandigheden en gevolgen van het handelen van verdachte onvoldoende zijn gesteld en onderbouwd. Het alsnog in de gelegenheid stellen dit debat te voeren is een onevenredige belasting van het strafproces, zodat de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaart. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Samengevat zal de rechtbank de gevorderde schade gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 2.694,96, bestaande uit € 194,96 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente over dat bedrag vanaf
12 april 2022.
Proceskosten
De gevorderde proceskosten zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Niet valt in te zien waarom het opvragen van medische informatie valt onder proceskosten als bedoeld in artikel 238 Wetboek van Burgerlijk rechtsvordering, nu de benadeelde partij wordt bijgestaan door een gemachtigde. De rechtbank zal de vordering dan ook voor dat deel afwijzen.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 36 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
179 (honderdnegenenzeventig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
Schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van in totaal
€ 2.694,96 (tweeduizend zeshonderd vierennegentig euro en zesennegentig cent),bestaande uit € 194,96 (honderdvierennegentig euro en zesennegentig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade. Voormeld bedrag is te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 april 2022;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 2.694,69 (zegge: tweeduizend zeshonderd vierennegentig euro en zesennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 april 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat
gijzelingvoor de duur van
36 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst af de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot een deel van de reiskosten, zijnde € 81,84;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige materiële en immateriële deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de proceskosten af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.G.J. Gehring, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en
mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A.B. Kroeze, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2024.
Mr. Jordaans is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer ONRBC22239. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 februari 2024, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik werk bij de [bedrijf] als taxichauffeur en sinds 2019 vervoer ik iedere dag dezelfde groep mensen. Ik haal hen in de ochtend op om hen naar de [bedrijf] te brengen. In de middag breng ik hen vanaf de [bedrijf] weer thuis. Ik haalde [slachtoffer] altijd als eerste op bij het huis van haar zus (de rechtbank begrijpt: in [woonplaats] ), om half zeven ’s ochtends. In februari 2022 gaf [slachtoffer] mij een zoen. Vanaf dat moment parkeerde ik mijn taxi nadat ik [slachtoffer] ’s ochtends had opgehaald. Dan konden wij elkaar een kus geven en gingen we daarna de tweede passagier ophalen. Op de terugweg van de [bedrijf] naar het huis van [slachtoffer] gebeurde dit ook, maar op een andere plek. Als we bij de taxi stonden trok [slachtoffer] haar trui en haar bh omhoog en liet ze haar borsten zien. Ik zat dan aan haar borsten. Ik heb ook een keer aan haar borsten gelikt. Zij deed mijn broek open en ik deed haar broek open. [slachtoffer] zat dan aan mijn penis. Ze stopte mijn penis in haar mond en ik kwam klaar in haar mond. Ik heb haar schaamstreek betast en een vinger in haar vagina gestopt. Op 12 april 2022 vond de laatste taxirit met [slachtoffer] plaats.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van het verhoor in de interviewruimte van 28 juli 2022 [slachtoffer] , door verbalisant [verbalisant], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 49 t/m 53):
V: Wat kom je hier vertellen [slachtoffer] ?
A: De chauffeur heeft wat gedaan bij mij. Heeft met mij gevreeën en heeft aan mijn borsten gezeten Heeft aan mijn poesje gezeten. Bij mij mijn T-shirt omhoog gedaan. Hij heeft mijn bh omhoog gedaan. En mij piemel laten zien. Dat ik niet wil.
V: Hoe heet die chauffeur?
A: [verdachte].
V: en hoe vaak is dat gebeurd [slachtoffer] ? Is dat één keer gebeurd of
A: vaker gebeurd.
V: en je zegt [verdachte] heeft met jou gevreeën. Wat is dat, vrijen?
A: Lipjes tegen mekaar.
V: En met wat ging [verdachte] aan je borsten zitten?
A: Mond ertegenaan.
A: Tegen mijn borsten aan.
A: aan de tepels sappelen.
V: En wat doe jij dan [slachtoffer] als die dat doet bij jouw tepels sabbelen?
A: Dan ga ik aan de piemel.
V: En wat doe jij dan bij de piemel?
A: Dan doet hij mij de piemel in de mond.
V: Wat moest je dan doen als de piemel in je mond was?
A: Moest ik op sabbelen.
V: en je vertelt ook nog dat [verdachte] aan je poesje heeft gezeten.
A: Ja.
A: Hij deed mijn riem los en deed die de rits naar beneden.
V: En wat ging die dan doen?
A: Aan mijn poesje zitten.
V: En met wat ging die aan je poesje zitten?
A: Met de vingers.
A: In mijn poesje.
V: En je zegt dan ging die met zijn lippen op jouw lippen. En waar bleef zijn tong dan?
A: In mijn mond.
V: En je zei die piemel die ging in je mond.
V: Blijf je dan gewoon zo zitten met de piemel in de mond of gebeurt er nog wat?
A: Dat er slijm uit komt.
A: Dat spuug ik eruit.
V: welke kleur heeft dat slijm?
A: Ik denk wit.
V: Dan zijn jullie klaar. En als jullie klaar zijn dan gaat die je naar huis brengen.
A: Ja

Voetnoten

1.HR 2 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ1188, NJ 2004/78; HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2630, NJ 2011/43
2.HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2630, NJ 2011/43
3.Proces-verbaal getuigenverklaring van [naam 1] , p. 94.
4.Proces-verbaal van aangifte van [bewindvoerder] namens [slachtoffer] , p. 41.
5.Vordering benadeelde partij van 9 februari 2024, productie 5, pagina 22.
6.HR 18 februari 1997, NJ 1997, 485; HR 22 maart 2011, LJN BP2630