ECLI:NL:RBOVE:2024:1092

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
84-225526-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie tot belastingfraude en witwassen door ambtenaar bij de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 32-jarige vrouw, die als ambtenaar bij de Belastingdienst werkzaam was. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van drie jaren. Tevens is haar voor vijf jaren het recht ontzegd om het ambt van ambtenaar te bekleden. De verdachte was beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met belastingfraude en valsheid in geschrift, alsook van het medeplegen van witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 21 december 2020 tot en met 8 november 2022 betrokken was bij deze criminele activiteiten, waarbij zij samen met anderen onjuiste aangiften omzetbelasting indiende en geld dat uit misdrijven afkomstig was, witwaste. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een tweede tenlastelegging, omdat niet bewezen kon worden dat zij als ambtenaar geld had verduisterd of dat zij anderen had toegelaten dit te doen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door haar rol als ambtenaar het vertrouwen van de samenleving ernstig had geschaad, wat zwaar meeweegt in de strafoplegging. De uitspraak is gedaan na een proces waarin de officier van justitie en de verdediging procesafspraken hadden gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende overeenstemming was over de bewijspositie, waardoor het afdoeningsvoorstel niet werd gevolgd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84-225526-22 (P)
Datum vonnis: 29 februari 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 juli 2023 en 15 februari 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Lambregts en van wat door verdachte en haar raadsman mr. P.W. Hermens, advocaat in Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 21 december 2020 tot en met 8 november 2022 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die belastingfraude en valsheid in geschrift pleegde en zich bezig hield met (gewoonte)witwassen;
feit 2:in de periode van 1 november 2021 tot en met 19 april 2022 als ambtenaar bij de Belastingdienst (belasting)geld heeft verduisterd en/of heeft toegelaten dat (belasting)geld door anderen werd weggenomen/verduisterd;
feit 3:in de periode van 21 december 2020 tot en met heden een bedrag van € 72.670,00 heeft witgewassen en daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
zij in of omstreeks de periode van 21 december 2020 tot en met 8 november 2022 te
Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Almere en/of Apeldoorn, in elk geval in
Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, zijnde een
samenwerkingsverband tussen natuurlijke personen te weten:

1. [ [verdachte] (V-01);]

2. [naam 16] (V-02);

3. [naam 17] (V-03);

4. [naam 1] (V-04);

5. [naam 2] (V-05);

6. [naam 3] (V-06);

7. [naam 4] (V-07);

8. [naam 5] (V-08);

9. [naam 6] (V-09);

10. [naam 7] (V-10);

11. [naam 8] (V-11);

12. [naam 9] (V-12);

13. [naam 10] (V-13);

14. [medeverdachte] (V-14);

15. [naam 11] (V-15);

16. [naam 12] (V-16);

17. [naam 13] (V-17);

18. [naam 14] (V-18), en/of

19. [naam 15] (V-19),

al dan niet in wisselende samenstelling, welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van misdrijven, te weten:
a. het opzettelijk doen/en of laten indienen van een of meerdere onjuiste aangiften

omzetbelasting (artikel 69, lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen);

b. het valselijk doen en/of laten opmaken van een of meerdere aangiften

omzetbelasting (artikel 225, lid 1 Wetboek van Strafrecht); en/of

c. het plegen van (gewoonte)witwassen;
2
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks 1 november 2021 tot en met 19 april
2022 in Amsterdam, Almere en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen en/of alleen, als ambtenaar, opzettelijk
(belasting)geld dat zij in haar bediening onder zich had, heeft verduisterd en/of
heeft toegelaten dat dat (belasting)geld door anderen werd weggenomen of
verduisterd, door als ambtenaar bij de Belastingdienst werkzaam op de
administratie omzetbelasting te Amsterdam, een of meerdere (onjuiste)
teruggaven/aangiften omzetbelasting uit te doen/laten betalen en/of met
openstaande belastingschulden te doen/laten verrekenen;
3
zij in of omstreeks de periode van 21 december 2020 tot en met heden in Almere,
Den Haag, Rotterdam en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
een geldbedrag van in totaal € 72.670 aan terugontvangen en/of verrekende
omzetbelasting, in elk geval een of meer geldbedragen,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of
van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt
terwijl zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die voorwerpen –
onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
en zij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.

3.De procesafspraken

3.1
Inleidende opmerkingen
Op 20 juni 2023 heeft de officier van justitie de rechtbank geïnformeerd dat hij met de verdediging procesafspraken heeft gemaakt, waaronder begrepen een afdoeningsvoorstel met betrekking tot onderhavige strafzaak.
Tijdens de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting op 24 juli 2024 zijn de gemaakte procesafspraken aan verdachte voorgehouden en indringend met haar besproken.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 7 augustus 2023 voorshands geoordeeld dat niet tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde kan komen en alleen al daarom het afdoeningsvoorstel (nog) niet kan worden gevolgd. De rechtbank heeft het onderzoek heropend teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich hierover alsmede over het verdere verloop van de procedure nader te kunnen uitlaten.
Op 21 augustus 2023 heeft de rechtbank per e-mail een schriftelijke reactie van de officier van justitie ontvangen waarin hij, kort gezegd, primair het standpunt handhaaft dat conform het afdoeningsvoorstel het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat verdachte moet worden aangemerkt als functioneel dader. Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat een deelvrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde geen effect heeft op de geëiste straf.
Op 29 januari 2024 heeft de rechtbank per e-mail een schriftelijke reactie van de raadsman ontvangen waarin hij, kort gezegd, zich op het standpunt stelt dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken en dat een vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde dient te leiden tot een lagere straf.
Op 13 februari 2024 heeft de raadsman mede namens de officier van justitie een hernieuwd afdoeningsvoorstel aan de rechtbank doen toekomen. Dit nieuwe afdoeningsvoorstel houdt, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, concreet het volgende in:
Het Openbaar Ministerie vordert zodanige wijziging van de tenlastelegging dat feit 3 komt te vervallen.
De verdediging voert geen bewijsverweer ten aanzien van feit 1. Wat feit 2 betreft refereren het Openbaar Ministerie en de verdediging zich ter terechtzitting aan hun op 21 augustus 2023 respectievelijk 29 januari 2024 op schrift gestelde en aan de rechtbank toegestuurde standpunten.
Alle eventueel nog openstaande onderzoekswensen komen te vervallen.
Door ondertekening van dit afdoeningsvoorstel bekent verdachte zich schuldig te hebben gemaakt aan feit 1 oftewel het in de periode van 21 december 2020 tot en met 8 november 2022 deelnemen aan een samenwerkingsverband dat zich bezig heeft gehouden met belastingfraude, valsheid in geschrift en witwassen.
Het Openbaar Ministerie eist ter terechtzitting op basis van een bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uren te vervangen door 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en het verbod om gedurende vijf jaren als ambtenaar te werken.
De verdediging verweert zich slechts in zoverre tegen voornoemde strafeis dat zij een straf bepleit op basis van een bewezenverklaring van uitsluitend feit 1 van 200 uren taakstraf te vervangen door 100 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest en d maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van drie jaren en een verbod om gedurende vijf jaren als ambtenaar te werken.
Bij vonnis overeenkomstig deze procesafspraak doen de verdachte en het Openbaar Ministerie afstand van hoger beroep.
Deze procesafspraak – met als variabele al dan niet een bewezenverklaring van feit 2 en een daarmee samenhangende bandbreedte qua strafoplegging – vervalt indien en voor zover die niet gevolgd wordt door de rechtbank.
3.2
Inhoudelijke beoordeling van de procesafspraken
Na heropening en hervatting van het onderzoek zijn tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op de terechtzitting van 15 februari 2024 de nieuwe procesafspraken, zoals deze zijn vervat in het (opvolgend) afdoeningsvoorstel van 8 februari 2024 besproken.
De officier van justitie en de raadsman hebben daartoe, zakelijk weergegeven, naar voren gebracht dat het Openbaar Ministerie en de verdediging weliswaar een andere bewijspositie innemen ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, maar dat weldegelijk overeenstemming is bereikt over de grenzen van het geschil en dat de rechtbank een zekere ‘manoeuvreerruimte’ wordt geboden door het opnemen van een eventuele bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde als ‘variabele’.
De rechtbank stelt voorop dat zij geen partij is bij de gemaakte procesafspraken en daaraan dus ook niet gebonden is. De rechtbank heeft een eigen verantwoordelijkheid en dat betekent dat bij de behandeling op de zitting de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) leidend is geweest. In haar overzichtsarrest inzake procesafspraken van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252) heeft de Hoge Raad aandachtspunten geformuleerd die de rechtbank bij de beoordeling van procesafspraken in acht zal nemen.
Procesafspraken zijn gebaseerd op wilsovereenstemming tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte. Het aan de rechtbank voorleggen van een gezamenlijk afdoeningsvoorstel in de vorm van een procesafspraak kan aan de orde zijn indien de officier van justitie en de verdediging tenminste overeenstemming bereiken over de bewijspositie en de bijbehorende kwalificatie en de verdediging in dat licht bereid is af te zien van bewijsrechtelijke verweren.
Naar het oordeel van de rechtbank komen in het thans voorliggende afdoeningsvoorstel essentiële discrepanties tot uitdrukking, meer specifiek in de beoordeling door partijen van een wezenlijk onderdeel van de tenlastelegging en bewezenverklaring.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat tussen partijen geen overeenstemming is bereikt over de bewijspositie en de bijbehorende kwalificatie van het onder 2 ten laste gelegde, hetgeen ook tot uiting komt in het door partijen voorgestane – en dus van elkaar afwijkende - strafvoorstel, zodat de rechtbank het afdoeningsvoorstel niet zal volgen.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De bewijsmotivering [1]
5.1
Inleiding
Op 14 en 17 januari 2022 ontvangt het Bureau Integriteit en Veiligheid (verder: BIV) van de FIOD een tweetal meldingen van een Boete- en Fraudecoördinator van de Belastingdienst waarin staat dat een medewerker van de afdeling omzetbelasting van de Belastingdienst, verdachte [verdachte] , zich samen met haar broer en neef, bezighoudt met het opmaken en indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting bij de Belastingdienst.
Naast het signaal vanuit de Belastingdienst ontvangt de FIOD op 8 februari 2022 een anonieme klikbrief waarin wordt gesteld dat verdachte [verdachte] , werkzaam als belastingambtenaar bij de Belastingdienst, samen met haar neef al jaren bezig is met belastingfraude, geld verdient met vertrouwelijke gegevens uit de systemen van de Belastingdienst en ‘ten onrechte’ geld verdient met een beauty-zaak. De meldingen en de klikbrief zijn door een medewerker van het BIV onderzocht en hebben geresulteerd in het opmaken van een proces-verbaal van verdenking.
Op 21 maart 2022 is het strafrechtelijk onderzoek ‘Louth’ gestart. Naar aanleiding van het onderzoek worden 19 personen, onder wie verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , er van verdacht dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het in georganiseerd verband plegen van belastingfraude en witwassen, waarbij verdachte voorts wordt verweten dat zij geld, dat zij in het kader van haar positie als ambtenaar bij de Belastingdienst onder zich had, heeft verduisterd.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat een kwaliteitsdelict ten laste is gelegd en dat niet kan worden bewezen dat verdachte geld of geldswaardig papier in haar bediening onder zich heeft gehad. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat verdachte niet kan worden aangemerkt als functioneel dader, zoals door de officier van justitie is betoogd.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 2
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 7 augustus 2023 overwogen dat voor een bewezenverklaring van onderhavig feit het antwoord op de vraag of de ambtenaar door zijn functie (feitelijk) in staat wordt gesteld om dat geld of geldswaardig papier te verduisteren dan wel de verduistering daarvan door anderen toe te laten, doorslaggevend is. Vereist is dat zijn ambt hem tot het verrichten van die gedragingen in staat stelt. De rechtbank is van oordeel dat niet van elke ambtenaar werkzaam bij de Belastingdienst kan worden gezegd dat hij of zij daardoor in staat is – feitelijk – invloed uit te oefenen op (negatieve) belastingaanslagen en vervolgens op de daaraan verbonden betalingen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte door haar functie als administratief medewerker op de afdeling Omzetbelasting van de Belastingdienst, toegang had tot de systemen van de Belastingdienst, waaronder dat van de (heffing van de) omzetbelasting, en wel in die zin dat dit haar op grond van haar functie in staat stelde te bewerkstelligen dat een negatieve aanslag zou worden opgelegd, waarna een uitbetaling zou volgen. Met andere woorden, had verdachte in de bediening van haar ambt gelden onder zich die zij kon verduisteren of heeft zij verduistering van deze gelden door de medeverdachte(n) toegelaten en heeft het ambt van verdachte haar tot de verweten strafbare gedraging in staat gesteld. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Uit het dossier volgt niet dat verdachte door gebruik te maken van haar administratieve functie bij de Belastingdienst bevoegd was te of anderszins kon bewerkstelligen dat (onjuiste negatieve) belastingaanslagen zouden worden opgelegd, waarna een uitbetaling zou volgen. De stelling dat verdachte gemakkelijker zou kunnen ingrijpen dan iemand die niet bij de Belastingdienst werkzaam is omdat zij toegang had tot collega-ambtenaren, zoals door de officier van justitie is betoogd, maakt haar naar het oordeel van de rechtbank (nog) geen functioneel dader.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde.
Feiten 1 en 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 februari 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het proces-verbaal van ambtshandeling ( [rekeningnummer 1] ) van 19 september 2022 (AMB-007);
  • het proces-verbaal van ambtshandeling ( [rekeningnummer 2] ) van 19 september 2022 (AMB-010);
  • het proces-verbaal van bevindingen, inclusief bijlage, van 3 oktober 2022 (AMB-015);
  • het proces-verbaal van ambtshandeling ( [rekeningnummer 3] ) van 9 november 2022 (AMB-048);
  • het proces-verbaal van ambtshandeling, inclusief bijlagen, (WhatsApp-berichten) van 16 november 2022 (AMB-060);
  • het proces-verbaal van ambtshandeling (aantreffen aangiften omzetbelasting) van 17 november 2022 (AMB-063).
5.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
zij in de periode van 21 december 2020 tot en met 8 november 2022 in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, zijnde een samenwerkingsverband tussen natuurlijke personen te weten:
1. [verdachte] ;
2. [naam 16] ;
3. [naam 17] ;
4. [naam 1] ;
5. [naam 2] ;
6. [naam 3] ;
7. [naam 4] ;
8. [naam 5] ;
9. [naam 6] ;
10. [naam 7] ;
11. [naam 8] ;
12. [naam 9] ;
13. [naam 10] ;
14. [medeverdachte] ;
15. [naam 11] ;
16. [naam 12] ;
17. [naam 13] ;
18. [naam 14] , en
19. [naam 15] ,
al dan niet in wisselende samenstelling, welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van misdrijven, te weten:
a. het opzettelijk doen en laten indienen van een of meerdere onjuiste aangiften
omzetbelasting;
b. het valselijk doen en/of laten opmaken van een of meerdere aangiften
omzetbelasting; en/of
c. het plegen van (gewoonte)witwassen;
3
zij in de periode van 21 december 2020 tot en met 8 november 2022 in Nederland,
een geldbedrag van in totaal € 72.670 aan terugontvangen en verrekende omzetbelasting
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt
terwijl zij wist dat die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf, en zij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 140, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 3
het misdrijf:
medeplegen van gewoontewitwassen.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering is gesteld alsook tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van drie jaren. Voorts heeft de officier van justitie als bijkomende straf gevorderd dat verdachte wordt ontzet uit het recht het ambt van ambtenaar te bekleden voor de duur van vijf jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – gelet op de door hem bepleite vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde – verzocht de door de officier van justitie geëiste taakstraf te matigen.
8.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandelingen ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, waarbinnen verschillende misdrijven werden gepleegd. Door een web van verschillende (rechts)personen te gebruiken, hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte] kennelijk willen voorkomen dat de fraude en hun eigen rol daarin ontdekt zouden worden. Het spreekt voor zich dat een dergelijke organisatie een ernstige en ontoelaatbare ondermijning van de rechtsorde betekent. Daarnaast heeft verdachte door het witwassen van geld dat uit misdrijf afkomstig is, bijgedragen aan de instandhouding van verschillende vormen van criminaliteit. Verdachte heeft zich bij het plegen van voormelde feiten slechts laten leiden door geldelijk gewin, zonder zich te bekommeren om de maatschappelijke gevolgen van haar handelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 17 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat verdachte in de bediening van haar ambt geen gelden onder zich had die zij kon verduisteren of verduistering van deze gelden door de medeverdachte(n) heeft toegelaten en dat het ambt van verdachte haar niet tot deze strafbare gedraging in staat heeft gesteld. Verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten echter wel feitelijk werkzaam als ambtenaar bij de Belastingdienst. De rechtbank tilt hier zwaar aan. De overheid en de samenleving moeten kunnen vertrouwen op de integriteit van een belastingambtenaar. Verdachte heeft het in haar, als ambtenaar, gestelde vertrouwen ernstig geschaad. Verdachte heeft in flagrante strijd met dat vertrouwen zelfs een initiërende rol gespeeld in de gepleegde fraude en in ruime mate mee gedeeld in de frauduleuze opbrengsten. De rechtbank neemt deze overweging in strafverzwarende zin mee in haar oordeel.
Hoewel de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie is de rechtbank gelet op de hiervoor overwogen strafverzwarende omstandigheid van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
De rechtbank komt, onder feit 3, tot bewezenverklaring ter zake overtreding van de artikelen 420bis en 420ter Sr. Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 420bis tot en met 420quater.1 omschreven misdrijven kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, vermelde rechten worden uitgesproken op grond van art. 420quinquies Sr. De rechtbank acht deze door de officier van justitie gevorderde bijkomende straf passend en geboden nu verdachte een ambt bekleedde bij de Belastingdienst, terwijl zij onderwijl deel uitmaakte van een criminele organisatie die onder meer tot doel had belastingfraude te plegen en gelden wit te wassen. De rechtbank zal de gevorderde ontzetting uit het recht het ambt van ambtenaar te bekleden opleggen.
8.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de inbeslaggenomen personenauto moet worden teruggegeven aan verdachte.
De raadsman heeft betoogd dat voornoemd voertuig moet worden teruggegeven aan verdachte.
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de aan haar toebehorende op de beslaglijst vermelde ‘1 STK Personenauto Mercedes A kenteken [kenteken] ’, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c en 29 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 3
het misdrijf:
medeplegen van gewoontewitwassen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
-
ontzet verdachte uit het recht het ambt van ambtenaar te bekledenvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
de in beslag genomen voorwerpen
- gelast de teruggave van 1 STK Personenauto Mercedes A kenteken [kenteken] aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter, mr. M. van Berlo en mr. J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.N. Esajas, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD met nummer 71342 / Louth. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.