ECLI:NL:RBOVE:2023:825

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
8905381 EL 20-4
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en effectenleaseovereenkomst in Dexia-zaak

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, heeft de kantonrechter op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en Dexia Nederland B.V. De eiser had een effectenleaseovereenkomst afgesloten met Dexia, genaamd 'Overwaarde Effect', op 30 september 1999. Deze overeenkomst eindigde op 29 september 2004, waarbij een restschuld van € 23.341,20 ontstond, die door de eiser werd voldaan. Dexia had in 2012 een bedrag van € 21.386,20 aan de eiser terugbetaald. De eiser vorderde onder andere een verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig had gehandeld en verzocht om schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

De rechtbank oordeelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door de eiser als cliënt te accepteren, terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon, Spaar Select, geen vergunning had voor het geven van financieel advies. De rechtbank stelde vast dat de tussenpersoon de eiser had geadviseerd om de effectenleaseovereenkomst aan te gaan, zonder de specifieke risico's van het product te vermelden. Dit advies was gebaseerd op een inventarisatie van de persoonlijke situatie en wensen van de eiser, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van een vergunningsplichtig advies.

De rechtbank oordeelde dat Dexia aansprakelijk was voor de schade die de eiser had geleden als gevolg van deze onrechtmatige daad. De vordering van de eiser werd toegewezen, en Dexia werd veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd Dexia veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van aanbieders van financiële producten en de noodzaak voor vergunningen voor financieel advies.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Civiele kantonzaken
Locatie Almelo
Zaakgegevens: 8905381 EL 20-4
vonnis van de kantonrechter van 23 februari 2023
inzake
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces
tegen
de besloten vennootschap
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.
Partijen worden hierna [eiser] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 november 2020;
- de conclusie van antwoord, repliek en dupliek;
- de aktes van beide partijen.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland, Bank Labouchere en Legio Lease. Waar sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder begrepen.
2.2.
[eiser] is op 30 september 1999 met Dexia een effectenleaseovereenkomst aangegaan, genaamd ‘Overwaarde Effect’ (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst heeft [nummer 1] .
2.3.
De overeenkomst is geëindigd op 29 september 2004. Daarbij is een restschuld ontstaan van € 23.341,20, die door [eiser] is voldaan. Dexia heeft in 2012 een bedrag van
€ 21.386,20 aan [eiser] terugbetaald.
2.4.
De gemachtigde van [eiser] , Leaseproces, heeft bij brief van 3 januari 2007 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.
2.5.
[eiser] heeft door middel van een zogenaamde ‘opt-out verklaring’ aangegeven niet gebonden te willen zijn aan de door het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2007 algemeen verbindend verklaarde Duisenberg-regeling.

3.3. De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert (samengevat) dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
2. Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser] van al datgene dat [eiser] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
3. Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser] ,
4. Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.4. De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 á 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser] .
4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:11363.30). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak
een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser] heeft schade geleden, bestaande uit verschuldigde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring4.4. Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser] in verband met een schending van artikel 41 NR 1999 inmiddels verjaard is. Dit verweer kan niet worden gevolgd. In de uitspraken van diverse rechtbanken in het recente verleden zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op onder andere verjaring. Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigde van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat het verweer omtrent de verjaring doel treft.
tussenpersoon
4.5.
[eiser] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaar Select. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI :NL:HR:2022:862) is opnieuw geoordeeld dat indien de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, tevens – naar de aanbieder wist of behoorde te weten- als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven, daarmee vaststaat dat de aanbieder heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999, dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995. De Hoge Raad heeft daarbij, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn.
Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.6.
Dexia stelt dat op basis van de door de Hoge Raad tot uitgangspunt genomen wet- en regelgeving, de vraag of een aanbeveling die een tussenpersoon als geschikt voor een afnemer heeft voorgesteld niet los kan worden gezien van het door de tussenpersoon verrichte onderzoek naar de financiële positie, kennis en ervaring en de beleggingsdoelstellingen. Dexia gaat er daarmee ten onrechte van uit dat het genoemde arrest van de Hoge Raad meebrengt, dat een afnemer dient aan te tonen dat de tussenpersoon een geschiktheidsonderzoek heeft uitgevoerd en op basis daarvan de betreffende overeenkomst als geschikt aan de afnemer heeft voorgesteld. Deze lezing van het arrest wordt niet gevolgd. Er kan immers, volgens het arrest, ook sprake zijn van een gepersonaliseerde aanbeveling als de aanbeveling is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer zonder dat deze berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden. Zelfs als in het geheel geen afweging is gemaakt, kan onder omstandigheden sprake zijn van een aanbeveling die - wellicht geheel ten onrechte – door de tussenpersoon is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer (het verkooppraatje).
4.7.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser] . Dat is immers degene die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia en de vergunningplichtige advisering beroept. De door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee, dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser] in 2007 - weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.8.
[eiser] stelt hierover het volgende:
[eiser] is door een medewerker van Spaar Select benaderd. De reden hiervoor is dat de
desbetreffende adviseur bij familieleden financieel advies had gegeven en door hun was
doorverwezen naar [eiser] . De medewerker stelde aan [eiser] voor om een huisbezoek in te plannen om zijn financiële situatie en mogelijkheden te bespreken. [eiser] was hierin wel geïnteresseerd en heeft hiermee ingestemd. De adviseur van Spaar Select, [A] heeft [eiser] drie keer thuis bezocht. Eenmalig is ook [B] bij [eiser] langsgekomen, toen de [A] zelf verhinderd was. De echtgenote van [eiser] was ook bij deze gesprekken aanwezig.
Tijdens het eerste gesprek op 16 juni 1999 heeft de adviseur van Spaar Select
geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [eiser] . Met de adviseur is erover
gesproken dat [eiser] graag vermogen zou willen opbouwen ter aanvulling van zijn
pensioen. Bovendien hadden [eiser] en zijn echtgenote de wens om beide op hun 58ste
te stoppen met werken. Vervolgens is met de adviseur de hypothecaire situatie van
[eiser] besproken. De adviseur gaf aan dat dat sparen voor deze doelstelling mogelijk
was en adviseerde [eiser] om een Overwaarde Effect product van Bank Labouchere af te
sluiten. Volgens de adviseur zou [eiser] op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen,
waardoor [eiser] zeker zijn doelstellingen kon bewerkstelligen. De adviseur ondersteunde
dit standpunt met een rekenvoorbeelden over het product. Deze hielden geenszins
rekening met tegenvallende resultaten.
De adviseur adviseerde [eiser] om een deel van de overwaarde van zijn woning te
gebruiken als inleg voor het Overwaarde Effect product. [eiser] zou door middel van een
hypothecaire lening namelijk een deel van zijn overwaarde kunnen benutten. De adviseur zou het een en ander op papier gaan zetten. De adviseur heeft de aanbevolen constructie toen verwerkt in een Persoonlijk Financieel Plan. Deze kwam de adviseur vervolgens in een tweede gesprek toelichten.
De adviseur kwam op 20 juli 1999 nogmaals langs om het Persoonlijk Financieel Plan toe te lichten. In het Persoonlijk Financieel Plan werd [eiser] aangeraden om een hypotheek af te sluiten van fl 100.000.00 Een bedrag van ongeveer fl 96.000,00 zou hiervan worden gebruikt als inleg voor het Overwaarde Effect product. De overige fl 4.000,00 zou worden gebruikt om de kosten van het opnemen van de hypotheek te dekken. Volgens de adviseur zou de opbrengst van het Overwaarde Effect na vijf jaar een bedrag opleveren van fl 76.000,00. De adviseur adviseerde vervolgens om dit bedrag opnieuw te gebruiken voor een Overwaarde Effect product en de opbrengst weg te zetten in een depot. Uiteindelijk zou [eiser] op 58jarige leeftijd een doelvermogen hebben opgebouwd van fl 180.000,00. Van dat vermogen zou dan een direct ingaande, gesaldeerde lijfrente worden aangekocht die recht zou geven op een jaarlijkse uitkering van fl 38.000,00. Bovendien zou [eiser] volgens de adviseur door deze constructie ook maandelijks zo’n fl 150,00 netto per maand ontvangen aan dividenden. Deze constructie zou daarom volgens de adviseur zeer geschikt zijn om de doelstellingen van [eiser] te bewerkstelligen.
Vervolgens is de adviseur nog op 10 augustus langsgekomen om de laatste vragen van
[eiser] over het product te beantwoorden. De adviseur heeft toen het aanvraagformulier
ingevuld en [eiser] heeft dit ondertekend. Op 15 september is de adviseur [B]
langsgekomen, aangezien [A] verhinderd was. De overeenkomst is toen door [eiser] en zijn echtgenote ondertekend. Ten aanzien van de producten vertelde de adviseur dat dit geschikte producten waren om op een veilige manier vermogen op te bouwen, aangezien er zou worden belegd in zeer solide, doch goed renderende aandelenfondsen.
De adviseur heeft [eiser] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet
op gewezen dat met de inleg de rentelasten voor een lening (de effectenleasecontracten)
werden betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan, een restschuld kon ontstaan uit hoofde van het effectenleasecontract, en dat de hypotheek niet afgelost kon worden.
[eiser] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en
heeft het advies van de adviseur opgevolgd. [eiser] heeft voor het Overwaarde Effect
product ruim fl 96.000,00 vooruitbetaald. Toen [eiser] zich in 2002 bewust werd van de gevolgen van het afsluiten van de effectenlease overeenkomst heeft hij Spaar Select aangeschreven met een officiële klacht. Hij ontving hier op 19 november 2002 een reactie op. In deze brief bevestigt Spaar Select de feiten en omstandigheden zoals hierboven beschreven.
4.9.
[eiser] heeft zijn stellingen onderbouwd met de volgende stukken:
- een kopie van de overeenkomst d.d. 30 september 1999 met betrekking tot het Overwaarde Effect product met [nummer 1] , voorzien van adviseursnummer [nummer 2] – Spaar Select B.V;
- een kopie van een stuk met als opschrift ‘Persoonlijk Financieel Plan’. Het stuk is voorzien van het logo van Spaar Select. In het stuk is beschreven de ‘Huidige situatie’ van [eiser] : “
woont in een koopwoning met een vrije verkoopwaarde van f. 600.000,- in [woonplaats] waarop nog slechts een aflossingsvrije hypotheek van f 50.000,- rust. Voor de studie van [C] en [D] is een belastingvrij spaarplan afgesloten van elk f. 500,- per maand. [eiser] heeft door zijn arbeidsverleden 2 keer pensioenbreuk geleden. Het pensioen van [mevrouw] is volledig”, zijn ‘Wensen’: “
Dhr. en [mevr.] zouden graag op 58-jarige leeftijd willen stoppen met werken en een aanzuivering op het pensioen willen van [eiser] .” en vervolgens een uitwerking van hoe deze doelstelling kan worden bereikt:

Spaar Select Advies

Door een stuk overwaarde van f 100.000,- uit de woning vrij te maken, kan er een Overwaarde Effect worden aangekocht van f. 96.000,-. Hiermee kan over vijf jaar worden beschikt over een belastingvrij kapitaal van f. 76.000,- waarna de overwaarde voor nogeens een periode van 5 jaar aan het werk gezet kan worden. De f. 76.000,- opbrengst wordt weggezet in een depot (tegen een rekenrente van 7%), waardoor er op 58-jarige leeftijd van [eiser] een bedrag vrijkomt van nogeens f. 76.000,- uit het Overwaarde Effect en
f. 104.000,- uit het depot, in totaal f. 180.000,- doelvermogen op 58-jarige leeftijd. Van dit doelvermogen wordt een direct ingaande, gesaldeerde lijfrente aangekocht, die recht geeft op een jaarlijkse uitkering van f. 38.000,- netto van 58 tot 63 jaar. Op 58-jarige leeftijd wordt de overwaarde nogeens 5 jaar aan het werk gezet, zodat er op 63-jarige leeftijd nogeens
f. 76.000,- vrijkomt. Hiervan kunnen de resterende 2 jaren tot aan het pensioen overbrugt worden met een uitkering van nogeens f. 38.000,- netto per jaar. Door de unieke dividendconstructie van dit Overwaarde Effect levert dit ook al elke maand vanaf het moment dat het Overwaarde Effect in werking treedt omgerekend zo’n f. 150,- netto op. Een en ander wordt nader toegelicht door de adviseur.
(…)
Conclusie
(…)
Dit advies kwam tot stand door een combinatie van de volgende financiële producten:
  • Postbank hypotheek;
  • Overwaarde Effect van Bank Labouchere;
  • Lijfrente van Levob;”;
- een kopie van een brief d.d. 19 november 2002 met als onderwerp ‘reactie op uw schrijven d.d. 19 september 2002’. De brief is voorzien van het logo van Spaar Select en de handtekening van [E] . De brief bevat onder meer de volgende tekst:

Geachte [eiser] ,
In uw brief van 19 september jl. geeft u aan dat u ontevreden bent over de gang van zaken met betrekking tot uw effectenleasecontract van Bank Labouchere. (…). Onze voormalige Accountmanager de heer [A] , is op 16 juni 1999 voor het eerst bij u op bezoek geweest. Tijdens dit bezoek heeft hij uw persoonlijke financiële situatie geïnventariseerd. U maakte bij deze inventarisatie uw wensen op het gebied van pensioen en vrijetijdsbesteding kenbaar.
Na deze inventarisatie gaf u te kennen verdere uitleg over uw mogelijkheden te wensen. De heer [A] heeft u met onze presentatiemap een uitgebreide uitleg gegeven over de lijfrente van Levob en een effectenlease van Bank Labouchere. Hij presenteerde u het Overwaarde Effect zonder herbelegging, waarbij u gebruik kon maken van overwaarde van uw woning.
(…)
Met vriendelijke groet,
Spaar Select Zwolle B.V.
(…)
[E]
Regionaal Servicemanager”.
4.10.
Met deze stukken heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat sprake is geweest van een specifiek op de persoon van [eiser] gericht financieel advies van de adviseur van de tussenpersoon om een specifiek effectenleaseproduct met Dexia overeen te komen.
Vast staat dat sprake is geweest van meerdere huisbezoeken door de tussenpersoon. Aan de hand van een inventarisatie van de persoonlijke situatie en wensen van [eiser] heeft de tussenpersoon geadviseerd het product aan te schaffen.
Tegenover de concreet toegelichte stellingen van [eiser] heeft Dexia, gelet op de hiervoor genoemde motiveringseisen, haar verweer onvoldoende onderbouwd. Daarmee heeft zij niet voldaan aan de motiveringsplicht. Hieruit volgt dat als vaststaand wordt aangenomen dat van een vergunningsplichtig advies door de tussenpersoon sprake is geweest. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
Hetgeen Dexia in dit verband heeft aangevoerd maakt het voorgaande niet anders.
wetenschap Dexia
4.11.
[eiser] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [eiser] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. In diverse uitspraken van verschillende rechtbanken is overwogen en beslist dat in zijn algemeenheid uit de door Leaseproces in vele procedures overgelegde stukken het beeld naar voren komt, dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. Er bestaat geen aanleiding om in de huidige procedure anders te oordelen, te minder nu [eiser] genoegzaam heeft aangetoond dat de tussenpersoon zich in haar algemene naar buiten toe gerichte publicaties (zoals haar website) profileerde als persoonlijk adviseur op maat.
4.12.
Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser] , had het, gelet op wat hiervoor is overwogen, op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van een leaseovereenkomst, zoals in dit geval de overeenkomst met [eiser] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met [eiser] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [eiser] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.13. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. (zie de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7). Deze lijn is nadien bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935. Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van [eiser] te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vordering van [eiser]4.14. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.15.
De als gevolg hiervan door [eiser] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. Zoals in de vele uitspraken in soortgelijke zaken is geoordeeld, bestaat de voor vergoeding in aanmerking komende schade uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus (dividend)uitkeringen) en het niet vergoede gedeelte van de eventueel betaalde (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten, één en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [eiser] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Ook dient een eventueel eerder betaalde schadevergoeding in aanmerking te worden genomen. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). De wettelijke rente wordt, als onvoldoende bestreden, toegewezen over het bedrag aan schadevergoeding voor zover deze nog door Dexia verschuldigd is. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.16.
Gelet op het voorgaande behoeven eventuele andere door [eiser] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
proceskosten
4.17.
Nu Dexia grotendeels in het ongelijk gesteld wordt zal zij worden veroordeeld in de proceskosten, zoals hierna te melden.
4.18.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Dexia niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [eiser] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Daarbij wordt overwogen dat Dexia, indien deze door de aanschrijving van [eiser] pas kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen worden vastgesteld op € 132,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat Spaar Select [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar hem tevens persoonlijk had geadviseerd en Spaar Select geen vergunning daarvoor bezat,
5.2.
veroordeelt Dexia om aan Afnemer te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.15.,
5.3.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op:
a. kosten dagvaarding € 100,89
b. griffierecht € 499,00
c. salaris gemachtigde
€ 660,00
€ 1.259,89
5.4.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door Afnemer volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 132,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op
23 februari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: cs/ksf