ECLI:NL:RBOVE:2023:765

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
C/08/284486 / HA ZA 22-283
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een koopovereenkomst en opheffing van beslag in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de rechtbank Overijssel te Almelo op 1 februari 2023 uitspraak gedaan in een zaak tussen [opposant] en [geopposeerde] B.V. De zaak betreft de vraag of er een koopovereenkomst is gesloten tussen partijen met betrekking tot een aandeel van [opposant] in een stuk grond. Gedaagde, [geopposeerde] B.V., stelt dat er een koopovereenkomst tot stand is gekomen, terwijl eiser, [opposant], dit betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat er inderdaad een koopovereenkomst is gesloten, waarbij de opschortende voorwaarde van opheffing van beslag op de percelen inmiddels is vervuld. De rechtbank heeft [opposant] veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst, met een dwangsom als sanctie bij niet-nakoming. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat [opposant] afstand heeft gedaan van zijn voorkeursrecht op de percelen, zoals vastgelegd in de akte van levering van 10 augustus 2007. De rechtbank heeft het verzet van [opposant] deels gegrond verklaard, maar het verstekvonnis van 29 juni 2022 in stand gelaten voor wat betreft de verklaring voor recht en de veroordelingen.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/284486 / HA ZA 22-283
Vonnis van 1 februari 2023 na verzet
in de zaak van
[opposant],
wonende te [woonplaats] ,
opposant,
hierna te noemen: [opposant] ,
advocaat: mr. R.N. Sahebdien te Enschede,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geopposeerde] B.V.,
gevestigd en zaakdoende te [vestigingsplaats] ,
geopposeerde,
hierna te noemen: [geopposeerde] B.V.,
advocaten: mrs. J. Schutrups en B.A. Heupers te Enschede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 augustus 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling op 15 november 2022. Door beide partijen zijn ter zitting spreekaantekeningen overgelegd. De griffier heeft aantekeningen bijgehouden van hetgeen ter zitting door partijen verder naar voren is gebracht.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Samenvatting van het geschil

2.1.
De eerste vraag die de rechtbank in deze procedure dient te beantwoorden is of er tussen partijen een koopovereenkomst is gesloten ter zake het aandeel van [opposant] in een stuk grond in [Plaats] . [geopposeerde] stelt zich in deze procedure op het standpunt dat dit het geval is, welke stelling door [opposant] wordt betwist. Wanneer de rechtbank tot het oordeel komt dat er een koopovereenkomst tussen partijen bestaat, komt de vervolgvraag aan de orde of [opposant] moet worden veroordeeld tot nakoming daarvan op straffe van een dwangsom. [geopposeerde] vordert verder nog een verklaring voor recht dat [opposant] afstand heeft gedaan van zijn voorkeursrecht op de percelen. Wanneer de rechtbank beslist dat er tussen [opposant] en [geopposeerde] een koopovereenkomst tot stand is gekomen, moet worden beoordeeld of de koopovereenkomst moet worden vernietigd op grond van dwaling, misbruik van omstandigheden of van bedrog. [opposant] heeft ten slotte opheffing van het door [geopposeerde] gelegde beslag op zijn aandeel in de grond verzocht.

3.De feiten

3.1.
[opposant] en [A] (hierna: [A] ) hebben samen het gezamenlijk onverdeeld eigendom van drie percelen gelegen nabij [het adres] , kadastraal bekend [gemeente] sectie [nummers] (hierna: de percelen).
3.2.
Bij notariële akte van levering van 10 augustus 2007 heeft [opposant] aan [A] verkocht en geleverd de onverdeelde helft van de percelen. In deze akte is het volgende opgenomen:
“(…) Recht van voorkeurDe comparanten zijn voorts overeengekomen als volgt:Zij verbinden zich jegens elkaar over en weer om voor het geval één hunner tot vervreemding van het door hem bij deze verkregen onverdeeld aandeel in gemelde onroerende zaak of een gedeelte daarvan zou willen overgaan, eerst de andere comparant bij voorkeur in de gelegenheid te stellen om gemeld onverdeeld aandeel aan te kopen tegen een waarde vast te stellen in onderling overleg en bij gebreke van overeenstemming tegen een waarde bindend vast te stellen door drie taxateurs, waarvan één te benoemen door degene die wenst te vervreemden, één door de wederpartij en de derde door de beide eerst benoemden en bij gebreke van benoeming ten verzoeke van de meest gerede partij te benoemen door de Kantonrechter in wiens ressort de gemelde onroerende zaak gelegen is, komende de kosten van de verkrijging ten laste van de verkrijger en de taxatiekosten ten laste van de verkrijger en de vervreemder, ieder voor de helft. De taxatiekosten komen eveneens ten laste van ieder voor de helft ingeval na taxatie besloten zou worden aan een derde te vervreemden. (…)”
3.3.
[A] heeft op 31 juli 2017 (onder meer per e-mail) zijn onverdeelde helft in de percelen aangeboden voor een bedrag van € 106.736,40 kosten koper. [geopposeerde] , vertegenwoordigd door haar statutair directeur [B] (hierna: [B] ), berichtte [A] op eveneens 31 juli 2017 per e-mail:
“(…) Wij zijn bereid de genoemde onverdeelde helft van het beschrevene te kopen voor de vaste prijs van € 106.736,40 k.k. Echter, onder de gebruikelijke voorwaarden dat het vrij is van beslagen en/of hypotheken etc.ENdat [opposant] tezelfdertijd de andere helft van het onverdeelde eigendom aan ons verkoopt voor een gelijke prijs. (...)"
3.4.
[A] liet aan [B] weten dat hij zelf contact met [opposant] moest opnemen, omdat [A] geen invloed had op [opposant] . [geopposeerde] nam in 2018 contact met [opposant] op, omdat [geopposeerde] ook het deel Van [opposant] wilde kopen.
3.5.
Medio 2017 rustte op de percelen een executoriaal beslag ten laste van [A] , gelegd op verzoek van Fair Play Centers B.V., een schuldeiser van [A] .
3.6.
Op 25 juni 2018 heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen [B] en [opposant] , waarbij ook de beide dochters van [opposant] ( [C] en [D] ) aanwezig waren. [B] heeft naar aanleiding van deze bijeenkomst op 25 juni 2018 een e-mailbericht gezonden naar [opposant] en zijn dochters met onder meer de volgende inhoud:
“(…) zoals afgesproken hierbij een kort verslag van hetgeen we vandaag met [opposant] besproken hebben:
1) Wij zijn akkoord met de vraagprijs van [opposant] ’s deel van € 125.000,- k.k.Tot er meer zekerheid is over de gevolgen van het beslag: vrij van beslag etc.
2) Om in de verkoopakte hetzelfde bedrag te krijgen als dat van [A] splitsen we de betaling in twee delen. De prijs waarvoor [A] het heeft aangeboden (€ 106.736,40) komt in het koopcontract, loopt via de notaris en wordt betaald door het bedrijf van [B] .De resterende deel, iets meer dan € 18.000, wordt apart betaald door onszelf.
Aan wie en welk deel wordt overgemaakt is de keuze van [opposant] .
3) Het beslag lijkt echt een groot probleem te kunnen zijn.
Als de beslaglegger executeert, zou dit erg nadelig kunnen uitpakken voor de koper.
Dit geldt ook voor [opposant] als dit gebeurt voor de verkoop.
Om hierover zekerheid te krijgen, zullen [B] en [opposant] dit bespreken met [de notaris] in Haaksbergen.
4) [opposant] overlegt of [C] en/of [D] ook bij de afspraak aanwezig willen zijn.
[B] maakt een afspraak, bij voorkeur in de week van 9 juli. (…)”
3.7.
[B] berichtte [C] [opposant] op 10 september 2018 per e-mail als volgt:
“(…) ik heb met [opposant] afgesproken mijn mail aan [de notaris] ook aan jouw e-adres te sturen. Dus hierbij. (…)”
Bij dit e-mailbericht heeft [B] zijn bericht aan [de notaris] meegezonden. In dit
e-mailbericht van eveneens 10 september 2018 van [B] aan [de notaris] staat:
(…) ik heb overleg gehad met [opposant] .
Hij is akkoord met het voorstel om een koopakte op te maken voor de beide eigenaren en
er aan te werken om tot een akkoord met (de beslaglegger van) [A] t komen.
Wij zijn met [A] de koop overeengekomen in november 2017, met als voorwaarde uiteraard “vrij van beslag”.
Hij heeft ons meerdere malen bericht dat het beslag zal worden opgeheven. Maar sinds ongeveer mei dit jaar heeft hij niet meer gereageerd op vragen hierover.
Hierbij wat gegevens:
Het betreft de percelen:
(…)
Koper is [geopposeerde] bv te [woonplaats] , (…)
(…) De koopprijs voor elke van de ongedeelde helften bedraag Euro 106.736,40 kosten koper. In totaal dus Euro 213.473,80 kk. (…)”
3.8.
[C] [opposant] berichtte [B] op 19 oktober 2018 per e-mail als volgt:
“(…) Na de mail van 10 september hebben we geen contact meer gehad ook niet over de reactie van [de notaris] .
Wij zouden graag, zoals besproken na ons gezamenlijk bezoek aan bovengenoemde notaris, op korte termijn de koop willen afhandelen. De Hr. [A] heeft per brief en telefonisch inmiddels afstand gedaan van zijn voorkeursrecht op koop van de grond. (…)”
3.9.
[de notaris] heeft op 19 oktober 2018 een concept koopakte opgemaakt. In deze akte staat onder meer het volgende:
JURIDISCHE LEVERING
Artikel 6
1.
Het verkochte zal worden overgedragen met alle daarbij behorende rechten en aanspraken en vrij van pandrechten, van beslagen en van inschrijvingen daarvan, het registergoed tevens met alle aanspraken uit hoofde van erfdienstbaarheden als heersend erf en met alle kwalitatieve rechten en vrij van hypotheken.
(…)
ONTBINDENDE VOORWAARDE
Artikel 16
Deze overeenkomst kan door verkoper worden ontbonden indien inzake het thans op het verkochte rustende beslag voor de juridische levering van het verkochte geen goedkeuring voor doorhaling van het beslag is verkregen van de beslaglegger.”
3.10.
[B] berichtte [C] [opposant] op 20 oktober 2018 per e-mail als volgt:
“(…) het duurt ook wat langer dan wij zouden willen,
maar er is wel voortgang bij [de notaris] .
Ik heb gistermiddag een concept van hem ontvangen en zal hem nog dit weekend antwoorden. (…)
(…) Als ik het goed begrijp, moet er eerst een gezamenlijke koopakte komen i.v.m. het beslag. Pas als die akte getekend is, kan [de notaris] aan de slag met de beslaglegger(s).
Wellicht wordt dit anders nu [A] heeft afgezien van zijn voorkeursrecht.
Zou jij die brief kunnen scannen en sturen?
Kan wat mij betreft rechtstreeks naar [de notaris] . Wel met cc-je a.u.b.
Hebben jullie nog wat vernomen over de voortgang bij [A] om het beslag er af te krijgen? (…)”
3.11.
[de notaris] berichtte [C] [opposant] op 31 oktober 2018 per e-mail als volgt:
“(…) Hierbij zend ik u het ontwerp van de koopovereenkomst tussen uw vader, de heer [A] en de heer [B] . Graag verneem ik van uw vader of hij met de inhoud van de ontwerpakte kunt instemmen.
Dank voor het toezenden van de koper van de brief aan de heer [A] . Wat mij hierbij opvalt dat uw vader zijn aandeel in de eigendom van de grond blijkbaar voor een prijs van € 135.000,00 heeft aangeboden aan de heer [A] . Volgens de gegevens die ik van de heer [B] ontving en die door mij zijn verwerkt in de koopovereenkomst, wordt de grond nu voor een lagere prijs aan de heer [B] verkocht. Daarnaast geeft de heer [A] aan dat hij, indien hij voor een “reëler prijs” kan kopen, hij wel geïnteresseerd is in aankoop. Gelet op het vorenstaande is derhalve volgens mij de brief van de heer [A] niet voldoende als een verklaring dat hij afziet van zijn recht van eerste koop.Graag heb ik hierover overleg met u en uw vader, voordat ik de heer [A] de ontwerp koopovereenkomst zend. (…)”
3.12.
[C] [opposant] berichtte [B] op 2 november 2018 per e-mail als volgt:
“(…) maar goed dat ik af en toe de spam check ..
Mijn excuus voor de late reactie.
Ik heb inmiddels zelf ook contact opgenomen met [de notaris] , omtrent het gezamenlijke koopcontract daar werd bij het vorige gesprek niet over genoemd en dit is naar ik heb begrepen alleen voor het verwerken van het beslag van de Hr. [A] . Hoever hij het daar mee heeft is mij onbekend, ik heb het officieel en netjes afgehandeld en besproken met [A] omtrent zijn voorkeursrecht, dit document ligt inmiddels ter inzage bij [de notaris] .
Hij wou vandaag een opzet naar ons sturen. Nadat wij deze gelezen hebben neem ik weer contact op. (…)”
3.13.
[C] [opposant] berichtte [B] op 12 november 2018 per e-mail als volgt:
“(…) zou jij mij kunnen bellen ivm het concept of we maken een afspraak om een en ander te bespreken. (…)”
3.14.
[B] bericht [C] [opposant] op 15 november 2018 per e-mail als volgt:
“(…) ik heb weer telefonisch overleg gehad met [de notaris] :
Conclusie: Het beste is als ik [A] mail over de door [de notaris] voorgestelde route.
en ik zal in dezelfde mail vragen of hij er bezwaar tegen heeft dat [de notaris] contact met hem opneemt om e.e.a. toe te lichten.
Hopelijk komt het nu goed, (…)”
3.15.
[C] [opposant] berichtte [B] op 15 november 2018 per e-mail als volgt:
“(…) Het volgende zou ik nog graag van te voren vernemen, het bedrag wat nog overblijft en wat je privé wou overboeken, onder welke noemer wil je dit doen?
Voor de duidelijkheid er is vanaf het eerste gesprek aangegeven dat wij niet op de Hr. [A] gaan wachten, dat was ook de hele opzet van ons gezamenlijk gesprek bij [de notaris] . Wij begrijpen dat dit hele gebeuren enige tijd kost gezien de ongebruikelijke situatie en we zullen het tot volgende week Vrijdag de tijd geven. Echter zoals reeds genoemd zijn er nog meer gegadigden voor de wei en deze willen zo spoedig mogelijk antwoord om met hun plannen verder te kunnen. (…)”
3.16.
[B] berichtte [C] [opposant] op 18 november 2018 per e-mail als volgt:
“(…) We hebben met [opposant] afgesproken dat hij kan aangeven hoe en aan wie het resterende bedrag door ons betaald wordt. Het spreekt voor zich dat we dit zullen betalen vóór de formele overdracht bij de notaris.
Het verbaast me dat je nú zegt niet op [A] te willen wachten.
We hebben al een koopovereenkomst met [opposant] en overeenstemming over de koopprocedure.
Het voorstel van [de notaris] om een (concept) koopakte op te stellen, waarin alle partijen genoemd worden, heb ik eerst telefonisch met [opposant] besproken. Hij was hiermee akkoord. Ik heb vervolgens op 10 september de opdrachtbevestiging hiervoor aan [de notaris] gestuurd. Zoals afgesproken met [opposant] heb ik deze opdracht ook op 10 september aan jou gemaild.
De insteek was, mede gezien de relatie tussen [A] en [opposant] , er ook met [A] netjes uit te komen en te voorkomen dat hij wordt geconfronteerd met een executie door de beslaglegger.
Hoofdonderwerp in het gesprek met de notaris was het beslag op het deel van [A] . [de notaris] heeft, in dit gesprek waar jij bij was, de koop van een ongedeelde helft waarbij op de andere helft beslag ligt ten zeerste afgeraden. Ik heb de bespreekverslagen bijgevoegd.
Overigens: [opposant] heeft een jaar de tijd genomen om uiteindelijk de beslissing te nemen zijn deel aan ons te verkopen. Dat is uiteraard zijn goed recht!!
Maar ik vind het zeer ongepast om op 14 november telefonisch te melden dat er een andere koper is en vervolgens de 15e per mail een “ultimatum” te geven met een termijn van vijf werkdagen. (…)”
3.17.
[C] [opposant] berichtte [B] op 20 november 2018 per e-mail als volgt:
“(…) het lijkt mij beter als wij deze week even bij elkaar komen.
Woensdag of Donderdag zou kunnen. (…)”
3.18.
[opposant] en zijn dochters [C] en [D] , [B] en zijn partner, zijn op 22 november 2018 bijeen gekomen. Door [B] is in onderhavige procedure een gespreksverslag overgelegd. In dit gespreksverslag is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) [C] benadrukt nogmaals dat vanaf het eerste gesprek duidelijk is geweest dat zij niet van plan zijn afhankelijk te zijn van [A] en het deel van [opposant] ook apart willen (kunnen) verkopen. Er is nu bovendien een andere potentiele koper.
Ze geeft aan dat [de notaris] in ons gezamenlijke gesprek (9 juli) heeft aangegeven dat “losse” verkoop kan. Dit is door ons bevestigd maar tevens aangegeven dat hij dit ten zeerste heeft afgeraden.
[E] heeft nog een keer aangegeven dat wij altijd gezegd hebben het geheel te willen kopen.
Een ieder bevestigt dat de verkoop aan ons de voorkeur heeft.
Uitgelegd dat het ook niet in ons voordeel is dat het zo lang duurt, maar dat de procedure zo gekozen is om er ook goed met [A] uit te komen.
Met name [D] geeft aan dat [A] het te koop heeft aangeboden en dat uiteindelijk na moet komen. Als dat niet met de beslaglegger lukt, moet het maar anders.
Volgens [C] is [A] nog steeds bezig met het beslag, maar ze wil/kan niet vertellen hoe ver dat nu is.
Aangegeven dat [de notaris] [A] heeft gesproken en het concept inmiddels heeft opgestuurd. [A] was volgens [de notaris] heel redelijk over ons, maar “niet blij” met de verkoop-procedure. [C] wist dat er contact is geweest tussen [de notaris] en [A] .
Na wat doorpraten is het volgende afgesproken:We wachten de reactie van [A] op het conceptcontract af. Komt er geen beweging in, voor medio januari 2019, dan direct contact met de beslaglegger om de verkoop overeen te komen.
[opposant] belt met [de notaris] om accoord te geven op het concept. [C] gaat hem hiermee helpen. (…)”
3.19.
Het executoriaal beslag door Fair Play Centers B.V. op het aandeel van [A] in de percelen, is op 23 september 2021 opgeheven.
3.20.
[B] heeft namens [geopposeerde] vanaf november 2021 meermaals telefonisch contact gehad met [opposant] en zijn dochters. [opposant] wenste niet langer mee te werken aan de overdacht van zijn aandeel in de percelen. [geopposeerde] heeft [opposant] hierna in rechte betrokken.
3.21.
[geopposeerde] heeft bij beslagexploot van 6 mei 2022 (conservatoir) beslag gelegd op de percelen.
3.22.
De rechtbank Overijssel heeft op 29 juni 2022 een verstekvonnis gewezen. Hierin heeft de rechtbank voor recht verklaard dat tussen [geopposeerde] en [opposant] een koopovereenkomst tot stand is gekomen ten aanzien van zijn aandeel in de percelen. Verder is [opposant] veroordeeld tot nakoming daarvan door het verlenen van medewerking aan het notarieel overdragen van de percelen aan [geopposeerde] . Tevens is de gevorderde verklaring voor recht dat [opposant] heeft ingestemd met de verkoop door [A] van diens aandeel in de eigendom van de percelen aan [B] en dat [opposant] daarmee heeft afgezien van zijn voorkeursrecht toegewezen. [opposant] heeft tegen het verstekvonnis verzet gedaan.
3.23.
Tussen [B] (alsmede zijn echtgenote) en [A] heeft ook een procedure plaatsgevonden bij deze rechtbank. Op 21 december 2022 heeft de rechtbank een eindvonnis gewezen.

4.Het geschil

De vordering
4.1.
[geopposeerde] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. voor recht verklaart dat tussen [geopposeerde] en [opposant] een bindende koopovereenkomst ten aanzien van de percelen tot stand is gekomen;
II. [opposant] veroordeelt tot nakoming van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst door het verlenen van medewerking aan het notarieel overdragen van de percelen aan [geopposeerde] , onder de tussen partijen overeengekomen voorwaarden, een en ander uiterlijk binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom ter grootte van € 500,- per kalenderdag, of een gedeelte van die kalenderdag, met een maximum van € 75.000,- althans een in goede justitie te bepalen dwangsom op het moment dat [opposant] in gebreke blijft met de nakoming van deze veroordeling, waarbij tevens wordt bepaald dat het vonnis ex artikel 301 Rv in de plaats zal treden van een tot levering van de percelen bestemde akte of een deel daarvan op het moment dat [opposant] nog niet heeft meegewerkt aan de notariële overdracht van de percelen en het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan;
Subsidiair
III. [opposant] veroordeelt tot het door onderhandelen met [geopposeerde] over de aspecten van de koopovereenkomst waarover partijen, aldus uw rechtbank, nog geen overeenstemming hadden bereikt en daarbij te bepalen dat [opposant] zich te dien aanzien van onredelijke eisen dient te onthouden, een en ander uiterlijk binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom ter grootte van € 500,- per kalenderdag, of een gedeelte van die kalenderdag, met een maximum van € 75.000,- althans een in goede justitie te bepalen dwangsom op het moment dat [opposant] in gebreke blijft met de nakoming van deze veroordeling;
In alle gevallen
IV. voor recht verklaart dat [opposant] heeft ingestemd met de verkoop van [A] aan [B] en dat [opposant] daarmee heeft afgezien van zijn recht op voorkeur;
V. [opposant] veroordeelt in de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten van € 157,-, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn van voldoening.
4.2.
[geopposeerde] legt aan haar primaire vorderingen de volgende stellingen ten grondslag. Tussen partijen is een koopovereenkomst gesloten. Zij hebben op alle essentialia overeenstemming bereikt. Partijen zijn immers ook samen naar [de notaris] geweest om de (concept)koopovereenkomst te bespreken. Slechts onduidelijk was nog wanneer er geleverd zou kunnen worden, nu dit afhankelijk is gesteld van een toekomstige gebeurtenis, namelijk die van de opheffing van het beslag. Voor zover de rechtbank niet aanneemt dat de levering afhankelijk is gesteld van de opheffing van het beslag, geldt dat bij [geopposeerde] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat tussen partijen een bindende koopovereenkomst bestond. Voor het geval de rechtbank tot het oordeel komt dat geen koopovereenkomst tot stand gekomen is, vordert [geopposeerde] veroordeling van [opposant] tot het door onderhandelen met [geopposeerde] op straffe van een dwangsom. Ten slotte vordert [geopposeerde] een verklaring voor recht dat [opposant] heeft ingestemd met de verkoop van [A] en daarmee heeft afgezien van zijn voorkeursrecht en veroordeling van [opposant] in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het verweer
4.3.
[opposant] voert verweer tegen de vorderingen van [geopposeerde] . Het verstekvonnis dient te worden vernietigd. Ook wenst [opposant] opheffing van het conservatoir beslag op de percelen dat namens [geopposeerde] is gelegd, nadat de rechtbank op 28 mei 2022 verlof heeft verleend. [opposant] concludeert dat alle vorderingen van [geopposeerde] afgewezen dienen te worden en dat het door [geopposeerde] gelegde beslag moet worden opgeheven.
4.4.
Aan zijn verweer legt [opposant] primair ten grondslag dat er geen koopovereenkomst is gesloten. [opposant] wenste zijn aandeel slechts bezwaard met beslag en binnen korte termijn te verkopen aan [geopposeerde] . Voor zover de rechtbank tot het oordeel komt dat partijen wel een koopovereenkomst hebben gesloten, doet [opposant] een beroep op dwaling. [opposant] ging er immers van uit dat [A] afstand had gedaan van zijn voorkeursrecht, terwijl dit niet het geval was. Meer subsidiair stelt [opposant] dat de overeenkomst op grond van misbruik van omstandigheden moet worden vernietigd, nu [geopposeerde] ondanks de slechte gezondheidssituatie van [opposant] hem rechtstreeks (telefonisch) gecontacteerd heeft en [opposant] daarmee tot het sluiten van de koopovereenkomst heeft bewogen. Indien niet tot vernietiging op grond van dwaling dan wel misbruik van omstandigheden wordt gekomen, geldt dat de overeenkomst tot stand gekomen is onder invloed van bedrog en om die reden moet worden vernietigd.
4.5.
Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Koopovereenkomst?
5.1.
De eerste vraag die in deze procedure voorligt is of er tussen [geopposeerde] en [opposant] een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Voor het antwoord op die vraag is van belang of partijen na een aanbod en aanvaarding, overeenstemming hebben bereikt over essentiële onderdelen van de overeenkomst. Of partijen overeenstemming hebben bereikt, is een vraag van uitleg. Het gaat er daarbij om welke betekenis partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Zie ECLI:NL:HR:1981:AG4158, (Haviltex)).
5.2.
De rechtbank overweegt ter zake als volgt. Uit de e-mail van 25 juni 2018 van [B] aan [opposant] volgt naar het oordeel van de rechtbank dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de essentiële onderdelen van de overeenkomst, zijnde de koopprijs, het (ver)koopobject en een opschortende voorwaarde. De opschortende voorwaarde bestaat eruit dat [geopposeerde] slechts wilde overgaan tot de koop van het aandeel van [A] indien de percelen vrij waren van beslag. Het voorgaande volgt ook uit de concept koopovereenkomst van [de notaris] te Haaksbergen. In samenhang gelezen met de door [geopposeerde] overgelegde en hiervoor onder de feiten opgenomen e-mailberichten vanaf 25 juni 2018, leidt dit tot de conclusie dat nog slechts onduidelijk was wanneer er door [opposant] geleverd zou kunnen worden. Bij een (koop)overeenkomst onder een opschortende voorwaarde, komt de koopovereenkomst immers eerst tot stand wanneer aan de desbetreffende voorwaarde is voldaan. Het moment van levering is daarbij door partijen afhankelijk gesteld van een toekomstige gebeurtenis, meer specifiek die van het moment van de opheffing van het op de percelen rustende beslag door Fair Play Centers.
5.3.
De stelling van [opposant] dat hij zijn aandeel in de percelen enkel bezwaard en op korte termijn heeft willen verkopen (zoals die ook is verwoord door [opposant] en zijn dochters in hun verklaring van 27 april 2022), volgt de rechtbank niet. In deze procedure is uit niets gebleken dat [opposant] dit als voorwaarde heeft gesteld. Deze stelling van [opposant] vindt daarnaast geen steun in wat door [de notaris] is opgenomen in de concept koopovereenkomst, noch in het e-mailbericht van [de notaris] aan [C] [opposant] van 31 oktober 2018 (productie 2 bij de verzetdagvaarding). Dat, zoals [opposant] heeft aangevoerd, er slechts sprake is van een (niet ondertekende) concept koopovereenkomst en dat voor het overige niet voldaan zou zijn aan de belangrijke voorwaarden zoals [opposant] die via zijn dochters heeft gesteld, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de essentiële onderdelen van de overeenkomst, nu niet vast is komen te staan dat [opposant] deze voorwaarde daadwerkelijk heeft gesteld. Ook uit het e-mailbericht van 19 oktober 2018 valt dat, anders dan [C] [opposant] als gevolmachtigde ter zitting heeft betoogd, niet af te leiden.
5.4.
De conclusie uit wat hiervoor is overwogen is dat naar het oordeel van de rechtbank tussen [geopposeerde] en [opposant] afspraken zijn gemaakt over de essentiële onderdelen van de overeenkomst, namelijk over de prijs, het (ver)koopobject en een opschortende voorwaarde. Daarmee is tussen partijen een (bindende) koopovereenkomst tot stand gekomen.
Nakoming van de koopovereenkomst?
5.5.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden, of partijen gehouden zijn tot nakoming van hun verplichtingen uit de koopovereenkomst. Voor het antwoord op deze vraag is van belang of de, zoals hiervoor reeds overwogen, tussen partijen overeengekomen opschortende voorwaarde van opheffing van het beslag vervuld is.
5.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat het door Fair Play Centers gelegde beslag op de percelen in 2021 reeds is opgeheven. Dit leidt aldus tot de conclusie dat aan de tussen partijen overeengekomen opschortende voorwaarde is voldaan, zodat het aandeel in de percelen van [opposant] op grond van de koopovereenkomst in beginsel - afgezien van het beroep van [opposant] op de vernietiging van de overeenkomst op de hierna te bespreken gronden - geleverd dient te worden.
Dwaling, misbruik van omstandigheden of bedrog?
5.7.
[opposant] heeft als verweer tegen de vorderingen van [geopposeerde] voorts aangevoerd dat hij, indien de rechtbank tot het oordeel zou komen dat er een koopovereenkomst tot stand is gekomen, een beroep doet op vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling, misbruik van omstandigheden dan wel bedrog. [geopposeerde] betwist, kort gezegd, dat hiervan sprake is.
5.8.
Op grond van artikel 6:228 lid 1 BW is een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar indien:
de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten;
indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten;
indien de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden.
Daarnaast bepaalt lid 2 van voormeld artikel dat de vernietiging niet kan worden gegrond op een dwaling die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft of die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven.
5.9.
De rechtbank zal het beroep van [opposant] op dwaling verwerpen. Dat [opposant] bij een juiste voorstelling van zaken (zijnde het feit dat [A] geen afstand heeft gedaan van zijn voorkeursrecht) de overeenkomst niet zou hebben gesloten en dat dit te wijten is aan een inlichting van [geopposeerde] , het nalaten om [opposant] in te lichten of van wederzijdse dwaling, is door [opposant] in het geheel niet toegelicht of onderbouwd, noch in deze procedure anderszins gebleken. Als hiervan al sprake zou zijn, is de rechtbank met [geopposeerde] van oordeel dat die dwaling op grond van 6:228 lid 2 BW voor rekening van [opposant] zou dienen te blijven. Voor zover [opposant] daarnaast heeft bedoeld aan te voeren dat er sprake is van bedrog, hetgeen lijkt te volgen uit de verzetdagvaarding, zie de regel tussen randnummer 10 en randnummer 11
“Communicatie met [opposant] : dwaling, bedrog, misbruik van omstandigheden”, geldt dat ook deze stelling moet worden verworpen. [opposant] heeft niet nader toegelicht of onderbouwd waarom er sprake zou zijn van bedrog. Dat er sprake is geweest van een opzettelijke onjuiste inlichting of verzwijgen zoals bedoeld in artikel 3:44 lid 3 BW, is de rechtbank voor het overige ook niet gebleken.
5.10.
Ook het beroep op misbruik van omstandigheden kan [opposant] niet baten. Met [geopposeerde] is de rechtbank van oordeel dat de transcripties van de telefoongesprekken tussen [geopposeerde] en [opposant] , die allen dateren uit de periode november 2021 tot en met april 2022, daartoe niet beslissend zijn. Dat de rechtbank tot het oordeel komt dat partijen een (bindende) koopovereenkomst hebben gesloten, wordt immers gebaseerd op wat partijen omstreeks 2018 met elkaar over de essentiële onderdelen van de overeenkomst zijn overeengekomen. Of [opposant] geestelijk in staat was om inhoudelijk telefoongesprekken met [B] te voeren in de hierboven genoemde periode, kan daarom in het midden blijven. Dit betekent ook dat niet geoordeeld kan worden, dat de koopovereenkomst is gesloten als gevolg van misbruik van omstandigheden.
5.11.
De door [geopposeerde] gevorderde verklaring voor recht dat er tussen partijen een (bindende) koopovereenkomst tot stand is gekomen en de gevorderde veroordeling van [opposant] tot, kort gezegd, nakoming zullen door de rechtbank dan ook worden toegewezen. De gevorderde dwangsom bij de vordering tot nakoming zal, om dezelfde reden als verwoord in rechtsoverweging 2.1. van het verstekvonnis dat op 29 juni 2022 tussen partijen is gewezen, worden afgewezen.
Nu de rechtbank het primair gevorderde zal toewijzen, komt de rechtbank niet toe aan het subsidiair gevorderde en zal daarom dit laatste onbesproken laten.
Afstand gedaan van voorkeursrecht?
5.12.
[geopposeerde] heeft voorts gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat [opposant] heeft ingestemd met de verkoop van [A] aan [B] en dat [opposant] daarmee heeft afgezien van zijn recht op voorkeur, zoals volgt uit de akte van levering van 10 augustus 2007 (zie ook rechtsoverweging 3.2.). In deze akte zijn [opposant] en [A] een voorkeursrecht overeengekomen. Hier kan door [opposant] of [A] slechts afstand van zijn gedaan, indien beide hiervoor genoemde personen daartoe een overeenkomst hebben gesloten (zie artikel 6:160 BW).
5.13.
De rechtbank overweegt ter zake als volgt. Het voorkeursrecht zoals opgenomen in de leveringsakte geldt tussen [opposant] en [A] . Het voorkeursrecht is immers niet overeengekomen tussen [geopposeerde] , [opposant] en/of [A] gezamenlijk. Dat [opposant] hier expliciet afstand van heeft gedaan door het sluiten van een overeenkomst met [A] is in deze procedure niet vast komen te staan. Dit leidt tot de conclusie dat de gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen.
Proceskosten
5.14.
[opposant] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten worden aan de zijde van [geopposeerde] vastgesteld op een bedrag van € 598,00 (1 punt voor de mondelinge behandeling x tarief van € 598,00).
5.15.
De proceskosten zullen voorts worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na het vonnis tot aan de voldoening. Voorts zal de rechtbank de gevorderde nakosten toewijzen. Aangezien de rechtbank van oordeel is dat deze nakosten niet tweemaal toegewezen dienen te worden, zal de rechtbank de veroordeling van [opposant] in de nakosten, zoals verwoord in rechtsoverweging 3.5. van het tussen partijen op 29 juni 2022 gewezen verstekvonnis, vernietigen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verklaart het verzet deels gegrond;
6.2.
bepaalt dat het verstekvonnis met zaaknummer: C/08/281693 / HA ZA 22-186 dat op 29 juni 2022 tussen partijen is gewezen in stand blijft voor wat betreft:
- de verklaring voor recht, verwoord in onderdeel 3.1.;
- de veroordelingen, verwoord in de onderdelen 3.2. en 3.4.;
6.3.
vernietigt het tussen partijen gewezen verstekvonnis van 29 juni 2022 voor het overige;
6.4.
veroordeelt [opposant] in de proceskosten, aan de zijde van [geopposeerde] begroot op € 598,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de dag van dit vonnis tot aan de algehele voldoening;
6.5.
veroordeelt [opposant] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [opposant] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de algehele voldoening;
6.6.
verklaart de onderdelen 6.2., voor zover het de onderdelen 3.2. en 3.4. betreffen van het verstekvonnis van 29 juni 2022, en de onderdelen 6.4. en 6.5. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Margadant en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2023. (TD)