ECLI:NL:RBOVE:2023:741

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
ak_22_254
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhavingsverzoek met betrekking tot caravanstalling en tuinhuisje in Enschede

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek betreffende het zonder omgevingsvergunning bouwen van een caravanstalling en een tuinhuisje op perceel [nummer 1] in Enschede. Eiser had eerder handhavingsverzoeken ingediend tegen de bouw van deze structuren, die volgens hem niet vergunningsvrij waren. De rechtbank constateert dat de verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Enschede, in eerdere besluiten de aanvragen van eiser heeft afgewezen, maar later het handhavingsverzoek heeft toegewezen, om dit vervolgens weer in te trekken. De rechtbank heeft de zaak op 10 februari 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de verweerder.

De rechtbank oordeelt dat de caravanstalling niet vergunningsvrij is op grond van artikel 2, derde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), maar dat deze wel voldoet aan de eisen van artikel 3, eerste lid, van bijlage II van het Bor. Hierdoor is er geen omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' vereist. De rechtbank concludeert dat er geen overtreding is en dat verweerder zich terecht niet bevoegd heeft geacht om handhavend op te treden. Echter, de rechtbank oordeelt dat verweerder slechts ten dele op het handhavingsverzoek van eiser heeft beslist, met name niet op het verzoek met betrekking tot het tuinhuisje. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft het tuinhuisje en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser gegrond is, en dat verweerder het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de rechten van burgers in handhavingsprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/254

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. J.H.B. Averdijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] , uit Enschede,

(gemachtigde: R.V. Lie-A-Lien).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek betreffende het zonder omgevingsvergunning bouwen van een caravanstalling en een tuinhuisje op het perceel [adres 1] in Enschede (hierna: perceel [nummer 1] ).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 20 juli 2020 (primair besluit A) afgewezen. Dit besluit is bij besluit van 25 september 2020 (primair besluit B) ingetrokken en het handhavingsverzoek is alsnog toegewezen. Dat besluit is bij besluit van 17 februari 2021 (primair besluit C) ingetrokken en verweerder heeft het handhavings-verzoek (wederom) afgewezen.
1.2.
Eiser heeft tegen de drie primaire besluiten drie keer afzonderlijk bezwaar gemaakt. Verweerder heeft de bezwaren tegen primair besluit A en primair besluit B onder verwijzing naar artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aangemerkt als geacht mede te zijn gericht tegen primair besluit C.
1.3.
Met het bestreden besluit van 27 december 2021 op de (drie) bezwaren van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag, zoals neergelegd in primair besluit C, gebleven.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Eiser heeft nadere gronden ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door D. Gülec-Sentürk en A.H. Oude Middelkoop. [naam] (hierna: [naam] ) is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd.

Totstandkoming van het bestreden besluit

Feiten
2. Eiser is eigenaar/bewoner van de woning op het perceel [adres 2] in Enschede (hierna: perceel [nummer 2] ). Deze woning is een vrijstaande woning waarbij een aangebouwde garage/berging met carport op de zijdelingse perceelsgrens met perceel [nummer 1] zijn gebouwd.
[naam] is eigenaar/bewoner van de woning op perceel [nummer 1] . Dit betreft een vrijstaande woning waarbij een aantal bijgebouwen (carport, garage en vogelhok) in de zijdelingse perceelsgrens met het perceel [adres 3] is gebouwd.
3. Hemme heeft op perceel [nummer 1] , aan de zijde van perceel [nummer 2] , op korte afstand van de op perceel [nummer 2] aanwezige garage/berging/carport, een caravanstalling gebouwd. Hiervoor is geen omgevingsvergunning verleend.
Besluitvorming
4. Naar aanleiding van een klacht van eiser over deze caravanstalling heeft een toezichthouder een controle op perceel [nummer 1] uitgevoerd en de bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 2 december 2019. Hierin staat dat is geconstateerd dat [naam] een dak en een hemelwaterafvoer heeft gerealiseerd en dat hierdoor sprake is van een vergunningsvrij bijbehorend bouwwerk in de zin van artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor).
5. Bij brief van 27 mei 2020 heeft eiser verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de zonder omgevingsvergunning opgerichte caravanstalling op perceel [nummer 1] . Volgens eiser is dit bouwwerk niet vergunningsvrij op grond van artikel 2 bijlage II van het Bor. Ook heeft eiser verzocht om handhavend op te treden tegen een zonder omgevingsvergunning opgericht tuinhuisje op perceel [nummer 1] .
6. In primair besluit A heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de op perceel [nummer 1] aanwezige bebouwing voldoet aan het bepaalde in artikel 2, derde lid, van bijlage II van het Bor. Er is daarom volgens verweerder geen sprake van een overtreding waartegen handhavend kan worden opgetreden. Het handhavingsverzoek is afgewezen.
In primair besluit B heeft verweerder primair besluit A ingetrokken en het handhavings-verzoek alsnog toegewezen. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat op perceel [nummer 1] meer is gebouwd dan op grond van artikel 2, derde lid, van bijlage II van het Bor is toegestaan.
In primair besluit C heeft verweerder primair besluit B ingetrokken en het handhavings-verzoek (wederom) afgewezen. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de caravanstalling niet vergunningsvrij is op grond van artikel 2 van bijlage II van het Bor maar wel vergunningsvrij is op grond van artikel 3 van bijlage II van het Bor.
7. In het bestreden besluit heeft verweerder primair besluit C gehandhaafd. Verweerder heeft zich hierbij, onder verwijzing naar het advies van de bezwarencommissie, op de navolgende standpunten gesteld.
7.1.
De caravanstalling is niet vergunningsvrij op grond van artikel 2, derde lid, van bijlage II van het Bor. Dit omdat de oppervlakte van de op perceel [nummer 1] aanwezige bebouwing 14,6 m² groter is dan op grond van dit artikel is toegestaan.
7.2.
De caravanstalling voldoet aan de eisen, neergelegd in artikel 3, eerste lid, van bijlage II van het Bor. Hierdoor is er geen omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ vereist. Een vergunning voor het afwijken van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Eschmarke Zuid West 2010” (hierna: het bestemmingsplan) is ook niet vereist omdat de caravanstalling niet in strijd is met artikel 15.2.3 van het bestemmingsplan. De caravanstalling is immers gerealiseerd binnen het bouwvlak. Artikel 15.2.4 lid b van het bestemmingsplan ziet op erfafscheidingen en is niet van toepassing op de voorliggende caravanstalling. Voor het bouwen van de caravanstalling is daarom geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en/of c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) vereist. Er is daarom geen overtreding waartegen handhavend kan worden optreden.
7.3.
Artikel 2.5.17 van de bouwverordening, waarin staat dat er geen tussenruimte van minder dan 1 meter mag ontstaan tussen bouwwerken op aangrenzende erven, is een voorschrift van stedenbouwkundige aard. Dit artikel is niet van toepassing op de caravanstalling en biedt geen grondslag voor handhavend optreden, omdat dit artikel geen verbodsbepaling betreft.
7.4.
Er is geen sprake van een welstandsexces als bedoeld in artikel 12 van de Woningwet. Hierdoor is er geen grondslag voor handhavend optreden.
7.5.
Het standpunt van eiser dat, als de caravanstalling mag blijven staan, ergens anders op perceel [nummer 1] bouwwerken (met een gezamenlijke oppervlakte van 14,6 m²) moeten worden verwijderd, wordt niet onderschreven. Het handhavingsverzoek ziet immers op de caravanstalling en niet op de andere bouwwerken op perceel [nummer 1] .

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het handhavingsverzoek van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
9. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
10. Een bestuursorgaan is bevoegd om handhavend op te treden door middel van het opleggen van een last onder bestuursdwang dan wel een last onder dwangsom indien er sprake is van een overtreding, zijnde een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Wat betreft verweerder volgt dit uit artikel 125 van de Gemeentewet in samenhang met de artikelen 5:4 en 5:1 van de Awb.
11. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat [naam] niet in strijd met een wettelijk voorschrift heeft gehandeld, zodat geen sprake is van een overtreding. Hierdoor is hij niet bevoegd om handhavend op te treden.
12. Eiser stelt dat verweerder wel bevoegd is om te handhaven. Volgens eiser heeft Hemme het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wabo en/of artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo overtreden.
De rechtbank zal hierna beide gestelde overtredingen beoordelen.
Overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo?
13. Eiser stelt dat artikel 3, eerste lid, van bijlage II van het Bor niet van toepassing is in deze zaak, zodat een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ is vereist. [naam] beschikt hier niet over, zodat het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is overtreden.
13.1.
Ter onderbouwing van deze beroepsgrond heeft eiser ten eerste aangevoerd dat de caravanstalling geen bijbehorend bouwwerk in de zin van bijlage II van het Bor is. De reden hiervoor is dat niet wordt voldaan aan de eis van functionele verbondenheid. Het gebruik als caravanstalling is immers in planologisch opzicht niet gerelateerd aan het gebruik van het hoofdgebouw, te weten de woning.
13.2.
Ter onderbouwing van deze beroepsgrond heeft eiser ten tweede aangevoerd dat verweerder de relatie tussen artikel 2, derde lid, en artikel 3, eerste lid, van bijlage II van het Bor niet heeft onderkend. Als een bouwwerk niet vergunningsvrij is op grond van artikel 2, derde lid, van bijlage II van het Bor, is voor het bouwen een omgevingsvergunning vereist. Eiser heeft verwezen naar de uitspraken van de Afdeling van 12 juli 2017 en 27 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2017:1876 en ECLI:NL:RVS:2021:162). In deze zaak is niet in geschil dat de caravanstalling niet voldoet aan de eisen van artikel 2, derde lid, van bijlage II van het Bor. Door toepassing te geven aan artikel 3, eerste lid, van bijlage II van het Bor, wordt in strijd met artikel 2, derde lid, van bijlage II van het Bor gehandeld. Immers, hierdoor wordt het achtererfgebied meer bebouwd dan op grond van laatstgenoemd artikel is toegestaan, aldus eiser.
14. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
14.1.
Met betrekking tot het argument over het ontbreken van functionele verbondenheid overweegt de rechtbank het volgende.
Hemme heeft desgevraagd ter zitting meegedeeld dat hij de caravanstalling gebruikt voor het stallen van zijn eigen toercaravan. Deze staat op wielen en kan worden voortbewogen door deze achter een personenauto te bevestigen. De caravan wordt gebruikt voor (eigen) vakanties en wordt niet verhuurd aan derden.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit gebruik vergelijkbaar met het stallen van een personenauto in een garage bij een woning. De caravanstalling is daarom functioneel verbonden met de woning op perceel [nummer 1] .
14.2.
Met betrekking tot het argument over de relatie tussen artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Bor overweegt de rechtbank het volgende.
14.2.1.
Indien een bouwwerk voldoet aan de eisen, neergelegd in artikel 2 van bijlage II van het Bor, is er geen omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo vereist. Ook is er geen omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo vereist. Een toetsing van het bouwwerk aan de regels van het bestemmingsplan blijft daarom achterwege. Om te voorkomen dat een erf geheel wordt volgebouwd met vergunningsvrije bouwwerken, zijn in onderdeel f van artikel 2, derde lid, hiervoor waarborgen opgenomen. Dit betreft eisen aan het percentage van een perceel dat mag worden bebouwd. Hier wordt de term ‘bebouwingsgebied’ gebruikt.
Indien een bouwwerk voldoet aan de eisen, neergelegd in artikel 3 van bijlage II van het Bor, is er geen omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ vereist. In zo verre komen beide artikelen met elkaar overeen. Het verschil tussen artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Bor is dat bij artikel 3 van bijlage II van het Bor het bouwwerk
welwordt getoetst aan de regels van het bestemmingsplan. Hierdoor wordt voorkomen dat een perceel meer wordt bebouwd dan op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. De term ‘bebouwingsgebied’ wordt hier niet gebruikt. Bij strijd met de planregels (bijvoorbeeld als er meer wordt gebouwd dan op grond van het bestemmingsplan is toegestaan) is een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ vereist.
De rechtbank oordeelt dat de door eiser veronderstelde relatie tussen artikel 2, derde lid, en artikel 3, eerste lid, van bijlage II van het Bor, niet bestaat. Als een bouwwerk niet voldoet aan artikel 2, derde lid, van bijlage II van het Bor, is het mogelijk dat dat bouwwerk wel voldoet aan artikel 3, eerste lid, van bijlage II van het Bor.
De door eiser aangehaalde uitspraken van de Afdeling zijn niet vergelijkbaar met deze zaak. In die uitspraken ging het om bouwwerken die niet vergunningsvrij waren op grond van artikel 2, derde lid, van bijlage II van het Bor. De vraag of die bouwwerken eventueel voldeden aan de eisen van artikel 3, eerste lid, van bijlage II van het Bor lag in beide zaken niet voor, mede omdat inmiddels omgevingsvergunningen waren verleend voor die bouwwerken.
14.2.2.
In deze zaak is niet in geschil dat de caravanstalling niet voldoet aan de eisen van artikel 2, derde lid, van bijlage II van het Bor. Verweerder heeft terecht onderzocht of de caravanstalling voldoet aan de eisen van artikel 3, eerste lid, van bijlage II van het Bor.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de caravanstalling voldoet aan deze eisen omdat de caravanstalling is gelegen in het achtererfgebied, lager is dan 5 meter en dit bouwwerk is gelegen op een afstand van meer dan 1 meter vanaf openbaar toegankelijk gebied. Eiser heeft dit niet bestreden. Ook de rechtbank is van oordeel dat aan deze eisen wordt voldaan, gelet op de gedingstukken.
14.3.
Gelet hierop is, voor wat betreft de caravanstalling, voor de activiteit ‘bouwen’ geen omgevingsvergunning nodig. Het verbod, neergelegd in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is daarom niet overtreden. Verweerder heeft zich in zo verre terecht niet bevoegd geacht om handhavend op te treden.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo?
15. Eiser stelt dat een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ is vereist. [naam] beschikt hier niet over, zodat het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is overtreden.
Ter onderbouwing van deze beroepsgrond heeft eiser aangevoerd dat op grond van artikel 15.2.3 van de planregels bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mogen worden opgericht met een maximale oppervlakte van 30 m². Uit de door verweerder opgestelde “Oppervlakte berekening” volgt dat buiten het bouwvlak bijbehorende bouwwerken staan met een oppervlakte van 33,1 m². Dat betreft een vogelhok van 25,7 m², een afdak van 1,8 m² en een tuinhuisje van 5,6 m². Dit resulteert al in een overschrijding met 3,1 m². Verder vallen volgens eiser ook delen van de garage en bijkeuken (met een oppervlakte van 4,36 m²) buiten dit bouwvlak, zodat de totale overschrijding 7,36 m² bedraagt. Deze overschrijding is niet geheel met een omgevingsvergunning gelegaliseerd, zodat verweerder op deze grond handhavend had moeten optreden.
16. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Tussen partijen is niet in geschil dat de caravanstalling geheel is gelegen binnen het bouwvlak. Hierdoor wordt de oppervlakte van de caravanstalling niet meegeteld bij de maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken, zoals neergelegd in artikel 15.2.3, onder a, van de planregels. Reeds hierom kan het bouwen van de caravanstalling niet in strijd zijn met dit artikel, zodat voor het bouwen van de caravanstalling geen omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ is vereist.
Dat een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo eventueel wel is vereist voor het legaliseren van andere bijbehorende bouwwerken op perceel 32, staat los van het handhavingsverzoek voor zover dit betrekking heeft op de caravanstalling.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Overige beroepsgronden
17. Eiser heeft nog aangevoerd dat, als komt vast te staan dat voor het bouwen van de caravanstalling een omgevingsververgunning nodig is, deze vergunning niet kan worden verleend. Volgens eiser moet deze omgevingsvergunning worden geweigerd wegens strijd met artikel 2.5.17 van de bouwverordening en artikel 15.2.2, zevende lid, van het bestemmingsplan, waarin staat dat per bouwkavel maximaal één erftoegang mag worden gerealiseerd.
18. De rechtbank overweegt hierover dat in deze zaak de vraag voorligt of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen overtredingen zijn aan te wijzen, zodat hij niet bevoegd is om te handhaven. In deze zaak ligt niet het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van de caravanstalling voor. De rechtbank zal daarom deze beroepsgronden niet bespreken.
Tussenconclusie
19. Gelet op vorenstaande oordeelt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat door het bouwen van de caravanstalling geen omgevingsvergunningen voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’ zijn vereist. Hemme heeft daarom niet in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a en/of c, van de Wabo gehandeld. Er is geen sprake van een overtreding, zodat verweerder zich terecht niet bevoegd heeft geacht om hiertegen handhavend op te treden.
In zo verre is het beroep van eiser ongegrond.
Is op het gehele handhavingsverzoek beslist?
20. In het beroepschrift staat in voetnoot 9 dat het handhavingsverzoek niet alleen ziet op de caravanstalling, maar ook ziet op de overige bijbehorende bouwwerken.
21. De rechtbank is het ten dele hiermee eens. In het handhavingsverzoek van 27 mei 2020 heeft eiser verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de caravanstalling en het tuinhuisje. Dat eiser in de bezwaarfase heeft aangegeven dat, als de caravanstalling mag blijven staan, dit betekent dat ergens anders op perceel [nummer 1] bijbehorende bouwwerken tot een oppervlakte van 14,6 m² moeten worden verwijderd, betekent niet dat zijn handhavingsverzoek tevens op andere bijbehorende bouwwerken dan de genoemde caravanstalling en het tuinhuisje ziet. Immers, volgens vaste rechtspraak kan de reikwijdte van een handhavingsverzoek worden uitgebreid totdat het primaire besluit is genomen. Een uitbreiding nadat het primaire besluit is genomen is juridisch niet mogelijk. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2422.
22. De rechtbank heeft dit ter zitting aan partijen voorgehouden.
22.1.
Eiser heeft desgevraagd meegedeeld dat zijn handhavingsverzoek met name ziet op de caravanstalling en in mindere mate op het tuinhuisje. Zijn handhavingsverzoek ziet inderdaad niet op de overige bouwwerken op perceel [nummer 1] . Eiser heeft het handhavings-verzoek voor zover dat ziet op het tuinhuisje, ter zitting
nietingetrokken.
22.2.
Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat de hele discussie in deze procedure was gericht op de caravanstalling. Daardoor is het tuinhuisje ‘uit beeld verdwenen’ en is er geen expliciete beslissing genomen op het handhavingsverzoek, voor zover dat ziet op het tuinhuisje. Verweerder kon ter zitting niet aangeven of het tuinhuisje in het verleden al dan niet is vergund.
23. De rechtbank oordeelt dat verweerder slechts ten dele op het handhavingsverzoek van eiser heeft beslist. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

24. Het beroep is gegrond omdat verweerder slechts ten dele op het handhavingsverzoek van eiser heeft beslist. Dit betreft een zorgvuldigheidsgebrek. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, maar enkel voor zover daarbij niet is beslist op het handhavingsverzoek met betrekking tot het tuinhuisje. Het bestreden besluit blijft voor het overige in stand.
25. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw (feitelijk: een aanvullend) besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. In dit nieuwe besluit moet verweerder alsnog een beslissing nemen op het handhavingsverzoek met betrekking tot het tuinhuisje op perceel [nummer 1] . De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
26. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten aangevoerd die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 27 december 2021, voor zover daarbij niet is beslist op het handhavingsverzoek met betrekking tot het tuinhuisje;
- bepaalt dat het besluit van 27 december 2021 voor het overige in stand blijft;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing te nemen op het handhavingsverzoek betreffende het tuinhuisje;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…),
Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht
Artikel 1
1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
achtererfgebied: erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
Artikel 3
Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:
1. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m,
b. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn,
(…),
Bestemmingsplan “Eschmarke Zuid West 2010”
1.16
bijbehorend bouwwerk:
een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouwen of ander bouwwerk met een dak.
15.2.3
Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat achter de voorgevelrooilijn buiten het bouwvlak maximaal 30 m² aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan;
(…).