ECLI:NL:RBOVE:2023:55

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
ak_21_1617
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning gedurende drie maanden op verdenking van overtreding van de Opiumwet

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eisers tegen de last onder bestuursdwang van 7 mei 2021, die betrekking heeft op de sluiting van hun woning in Deventer gedurende drie maanden. De rechtbank constateert dat de sluiting is opgelegd vanwege de vondst van een (geladen) vuurwapen en harddrugs in de woning van eiser 1, die eerder al in aanraking was gekomen met de politie voor drugshandel. De rechtbank behandelt de argumenten van eisers, die aanvoeren dat de sluiting niet evenredig is en dat er geen gevaar meer zou zijn voor drugshandel, nu eiser 1 een gevangenisstraf van meer dan achttien maanden heeft gekregen. De rechtbank oordeelt echter dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde, en dat de gevolgen voor eisers niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen van de sluiting. De rechtbank wijst het beroep van eisers af, waardoor de sluiting van de woning voor drie maanden wordt gehandhaafd. De uitspraak benadrukt dat de aanwezigheid van minderjarige kinderen in het gezin niet automatisch leidt tot een andere beslissing, en dat de belangenafweging door verweerder zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat eisers geen procesbelang meer hebben, aangezien de sluiting inmiddels is opgeheven, maar dat de sluiting destijds gerechtvaardigd was.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/1617

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1] , [eiser 1] , [eiser 2] en [eiseres 2] uit Deventer, eisers

en

de burgemeester van Deventer, verweerder

(gemachtigde: drs. ing. R. Mensink).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Woningstichting Rentreeuit Deventer (Rentree)
(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de last onder bestuursdwang van 7 mei 2021. De last heeft betrekking op de woning aan de [adres] te Deventer en houdt in dat de woning wordt gesloten gedurende drie maanden.
Eisers hebben verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken bij uitspraak van 18 juni 2021 afgewezen. [1]
Met het bestreden besluit van 24 augustus 2021 op het bezwaar van eisers is verweerder bij het besluit van 7 mei 2021 gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiseres 1] , [eiser 1] , de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van Rentree.

Totstandkoming van het besluit

Eisers huurden de woning aan de [adres] van Rentree. [eiser 1] is de vader van het gezin en [eiseres 1] de moeder. [eiser 2] is de meerderjarige zoon van het gezin en [eiseres 2] de meerderjarige dochter. Een meerderjarige dochter en twee minderjarige dochters woonden ook in deze woning.
De heer [eiser 1] is meerdere malen in aanraking geweest met de politie op verdenking van overtreding van de Opiumwet. Op 5 juni 2020 heeft verweerder een last onder dwangsom aan de heer [eiser 1] opgelegd wegens het verhandelen van harddrugs op de openbare weg. Deze last onder dwangsom is onherroepelijk. Nadat is geconstateerd dat de last onder dwangsom is overtreden door de heer [eiser 1] heeft verweerder de dwangsom van € 5.000,- ingevorderd. Ook deze invordering is onherroepelijk.
3. Van oktober 2020 tot januari 2021 is een aantal anonieme meldingen bij de politie binnengekomen, waarin wordt aangegeven dat de heer [eiser 1] in en nabij zijn woning handelt in drugs. Vervolgens is de politie een onderzoek gestart. Op 23 maart 2021 is de heer [eiser 1] aangehouden, waarna de woning is doorzocht. Hierbij zijn onder andere een (geladen) vuurwapen en een hoeveelheid harddrugs gevonden en in beslag genomen.
4. Verweerder heeft vervolgens besloten om de woning te sluiten. Verweerder heeft daarbij verwezen naar artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en naar de Beleidsregels handhavingsprotocol artikel 13b Opiumwet. Omdat zowel een vuurwapen als harddrugs zijn gevonden, heeft verweerder gelast om de woning voor de duur van drie maanden te sluiten. Gelet op de ernst van de situatie is een ander middel niet toereikend. Verweerder heeft daarbij betrokken dat er sprake is van overlast en dat er door de handel in drugsgevoelens van onveiligheid heersen in de wijk met gevolgen voor het woon- en leefklimaat in de (kwetsbare) woonwijk. Ook heeft verweerder betrokken dat een hoge kans op herhaling bestaat, omdat [eiser 1] niet lijkt te leren van de eerder opgelegde last onder dwangsom. Volgens verweerder is ook niet aannemelijk dat de overige gezinsleden niet op de hoogte waren of redelijkerwijs op de hoogte konden zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen harddrugs. Er is daarmee een risico dat onschuldige mensen, waaronder de minderjarige kinderen van het gezin, worden geconfronteerd met criminele activiteiten en de gevaren die daarbij horen.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
Is er sprake van procesbelang?
6. De rechtbank constateert allereerst dat de woning op 22 juni 2021 is gesloten en deze sluiting op 22 september 2021 is opgeheven. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of eisers nog procesbelang hebben bij de inhoudelijke behandeling van hun beroep.
7. De rechtbank is van oordeel dat eisers procesbelang hebben. Hoewel de periode van de sluiting van de woning inmiddels is verstreken, hebben eisers door de sluiting niet in de woning kunnen verblijven, is de huurovereenkomst ontbonden en zijn zij uiteindelijk verhuisd naar een andere woning, waarvoor zij kosten hebben moeten maken. De rechtbank acht dit voldoende om aan te nemen dat eisers belang hebben bij de beoordeling van het beroep.
Is de sluiting van de woning noodzakelijk of in strijd met het evenredigheidsbeginsel?
8. Eisers voeren aan dat de sluiting niet evenredig is en strijdig is met de conclusie van AdvocatenGeneraal Wattel en Widdershoven van 7 juli 2021. [2] Volgens eisers was de sluiting allereerst niet noodzakelijk. Eisers wijzen erop dat [eiser 1] onherroepelijk veroordeeld is tot een gevangenisstraf van meer dan achttien maanden. Daarmee is de verkoop van drugs direct gestaakt en is er geen gevaar meer voor terugkeer van de verkoop van drugs, omdat [eiser 1] heeft uitgesproken dat hij niet meer zal handelen in drugs. Verder is in het bestreden besluit ten onrechte opgenomen dat de woning in een kwetsbare wijk ligt. Volgens eisers is geen sprake van een kwetsbare wijk. Ter onderbouwing hebben eisers gegevens van het CBS overgelegd. Volgens eisers was de sluiting ook niet evenredig. De sluiting heeft mede tot gevolg gehad dat de huurovereenkomst is ontbonden door Rentree, waarbij geen rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden en de belangen van de kinderen. Bovendien was volgens eisers geen sprake van onrust in de wijk. Eisers wijzen op een verklaring van een buurtbewoner en op twee krantenartikelen. Verder heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat eisers graag geziene buurtbewoners zijn en dat de buurt hen graag ziet terugkeren. Ook is geen rekening gehouden met de “
blacklisting” die een gevolg is van de woningsluiting.
9. De rechtbank constateert dat niet in geschil is dat verweerder bevoegd was om de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. In geschil is of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. Daarbij dient op grond van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Daarnaast moet worden beoordeeld of de sluiting evenredig is. Voor de beoordeling van de evenredigheid acht de Afdeling de volgende omstandigheden van belang: de verwijtbaarheid, de gevolgen van de sluiting en de aanwezigheid van minderjarige kinderen. [3]
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sluiting van de woning noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat het gaat om een ernstige overtreding, nu bij de huiszoeking zowel een (geladen) vuurwapen als 28,15 gram harddrugs zijn aangetroffen. Ook heeft verweerder, gelet op de uitkomsten van het politieonderzoek, mogen aannemen dat sprake was van een loop naar de woning en dat de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. De stelling van eisers dat geen sprake is van een kwetsbare wijk, wat daar ook van zij, doet er niet aan af dat verweerder de sluiting noodzakelijk heeft mogen vinden ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning. Verweerder heeft hierbij ook mogen betrekken dat sprake is van recidive, omdat [eiser 1] eerder in aanraking is geweest met de politie en aan hem eerder een last onder dwangsom is opgelegd en dit niet heeft geleid tot gedragsverandering. Dat [eiser 1] anderhalf jaar in detentie heeft gezeten en heeft uitgesproken niet meer te zullen handelen in drugs, maakt ook niet dat de sluiting niet meer noodzakelijk is. De sluiting van de woning is immers een herstelsanctie, die tot doel heeft om de bekendheid van de woning als drugspand weg te nemen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ook op het standpunt mogen stellen dat de voor eisers nadelige gevolgen van de woningsluiting niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de sluiting te dienen doelen, namelijk het verbreken van de relatie van de woning met het criminele milieu en het herstel van de openbare orde. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
12. Voor sluiting van een woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist. Maar als een bewoner niet op de hoogte kon zijn van de in zijn woning aangetroffen drugs, kan een bewoner geen verwijt van de overtreding worden gemaakt. [4] De rechtbank is van oordeel dat daar in dit geval geen sprake van is. Eisers hebben erkend dat [eiser 1] heeft gehandeld in drugs, maar ontkennen de betrokkenheid van de overige gezinsleden. De rechtbank acht het echter, gelet op de inhoud van de meldingen en de verslagen van de getapte gesprekken door de politie, niet aannemelijk dat de overige volwassen gezinsleden niet van de aanwezigheid van drugs in de woning hebben geweten dan wel konden weten en hen dus geen enkel verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank volgt eisers ook niet in hun stelling dat geen sprake was van onrust in de wijk, nu uit de uitkomsten van het politieonderzoek juist blijkt van meerdere (anonieme) meldingen over overlast vanwege de drugshandel rondom de woning van eisers.
13. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat verweerder bij zijn belangenafweging heeft betrokken dat minderjarige kinderen aanwezig zijn in het gezin. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder moet afzien van een sluiting. Verweerder heeft in die omstandigheid wel aanleiding gezien om een sluiting van drie maanden in plaats van zes maanden te gelasten. Bovendien heeft verweerder in het bestreden besluit aan eisers meegegeven dat zij contact op kunnen nemen met Iriszorg wanneer zij zelf geen (tijdelijke) vervangende woonruimte kunnen vinden. Ter zitting is gebleken dat eisers hiervan geen gebruik hebben gemaakt en dat zij inmiddels een andere (huur)woning hebben waar zij met hun oudste dochter en minderjarige kinderen wonen. Dat doet er echter niet aan af dat verweerder hen wel een mogelijkheid voor tijdelijke opvang heeft geboden.
14. Ten aanzien van de gevolgen van de sluiting overweegt de rechtbank dat de gevolgen voor eisers ingrijpend zijn, omdat zij door de ontbinding van de huurovereenkomst met Rentree hun woning zijn kwijtgeraakt waar zij lange tijd hebben gewoond. Dat maakt echter niet dat de belangenafweging die verweerder heeft gemaakt onevenredig is. Rentree heeft ter zitting toegelicht dat eisers niet op een zwarte lijst zijn geplaatst, maar dat de ouders gedurende drie jaar niet in aanmerking komen voor een verhuurdersverklaring. Ook heeft Rentree toegelicht dat in verband met de drugsvondst in de woning – ook als het was gebleven bij een waarschuwing door verweerder en de woning niet zou zijn gesloten – een ontbindingsprocedure in gang zou worden gezet. De ontbindingsprocedure is dus geen direct gevolg van het bestreden besluit, maar is het gevolg van het handelen van eisers zelf. Ook dat heeft verweerder bij zijn afweging van belangen mogen betrekken.
15. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de sluiting van de woning door verweerder niet onevenredig is. De beroepsgronden slagen daarom niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de woning van eisers voor drie maanden heeft mogen sluiten. Eisers krijgen dus geen gelijk. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummers AWB 21/825, 21/826, 21/827 en 21/828.
3.Zie de uitspraken van 2 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, en van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1911.
4.Zie de uitspraak van 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2856.