ECLI:NL:RBOVE:2023:5337

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
08-993012-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen zonder betaling van accijns

In de zaak voor de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, is op 28 december 2023 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van een grote hoeveelheid onveraccijnsde sigaretten en rooktabak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 23 januari 2017 tot en met 27 juni 2017 in Rotterdam samen met anderen opzettelijk tabak voorhanden heeft gehad zonder dat daarover accijns was betaald. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte schuldig zou worden bevonden, maar de rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend was bewezen.

De rechtbank heeft het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in overweging genomen, waarbij onder andere de verklaringen van de verdachte en de medeverdachten zijn betrokken. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de illegale activiteiten die plaatsvonden in de door hem (onder)verhuurde ruimte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen feitelijke beschikkingsmacht had over de in beslag genomen accijnsgoederen en dat hij niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er illegale sigaretten en tabak in zijn pand waren opgeslagen.

Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De overige door de verdediging aangevoerde verweren behoefden geen behandeling meer, aangezien de vrijspraak al was uitgesproken. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is op 28 december 2023 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-993012-20 (P)
Datum vonnis: 28 december 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 in [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 en 25 maart 2022, 15 en 23 november 2023 en 28 december 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Lambregts en van wat door de gemachtigde raadsman mr. H. Raza, advocaat in Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 15 november 2023, kort en bondig, op neer dat verdachte in de periode van 23 januari 2017 tot en met 27 juni 2017 in Rotterdam samen met anderen opzettelijk tabak voorhanden heeft gehad zonder dat daarover accijns werd betaald.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode vanaf 23 januari 2017 tot en met 27 juni 2017 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), opzettelijk (telkens) (een) grote hoeveelheid accijnsgoed(eren), in elk geval 3.360 kilogram tabak, voorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten en/of die tabak niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken.

3.De inleiding: het strafrechtelijk onderzoek Betula

De rechtbank stelt op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Deze feiten en omstandigheden hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan.
Op 30 februari 2016 brak er brand uit in een complex aan de [adres 2] . In dit complex verbleven ten tijde van de brand elf Indonesiërs. Drie van hen hebben op
7 maart 2016 aan de politie te kennen gegeven dat zij naar Nederland waren gekomen om in een sigarettenfabriek te gaan werken. Die sigarettenfabriek zou zich bevinden in het pand aan de [adres 3] . Opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD hebben daar vervolgens onderzoek naar gedaan. Aan de buitenzijde van het pand aan de [adres 3] zijn camera’s geplaatst. Daarnaast zijn personen stelselmatig geobserveerd en is vertrouwelijke communicatie opgenomen. Dat leverde onder meer de volgende onderzoeksresultaten op.
Op 31 oktober 2016 is waargenomen dat [medeverdachte 1] en [naam] , vanuit een loodsopslag aan het [adres 4] , twaalf pallets met daarop in doorzichtig plastic verpakte bruine dozen in een door [medeverdachte 2] bestuurde vrachtwagen hebben ingeladen. De vrachtwagen, met [medeverdachte 2] als chauffeur, is vervolgens vertrokken.
Op 11 november 2016 zijn in [plaats] (een zeehaven in het Verenigd Koninkrijk) zeventien pallets met daarop in doorzichtig plastic verpakte bruine dozen met een totale inhoud van 2.760.000 sigaretten, met op het verpakkingsmateriaal het merk Superkings aangeduid, in beslag genomen. Uit forensisch onderzoek volgt dat deze sigaretten met machine 149 zijn geproduceerd. Deze machine is in de hierna beschreven sigarettenfabriek in het pand aan de [adres 3] aangetroffen.
Op 9 december 2016 heeft er een inkijkoperatie in het pand aan de [adres 3] plaatsgevonden, waarbij een complete op dat moment niet in werking zijnde sigarettenfabriek is aangetroffen. Tijdens de inkijkoperatie is geconstateerd dat hier reeds sigaretten waren geproduceerd. In de ruimte van de sigarettenfabriek is een camera opgehangen. Daarnaast zijn monsters verzameld van de in de fabriek aangetroffen sigaretten. Op 23 januari 2017 kwam de productie van sigaretten in de sigarettenfabriek weer op gang. Op 12 mei 2017 heeft wederom een inkijkoperatie in het pand aan de [adres 3] plaatsgevonden, waarbij op drie europallets die zich in het pand bevonden een baken is geplaatst.
In de periode waarin het pand aan de [adres 3] is geobserveerd, zijn [medeverdachte 3] ,
[medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] meermaals rondom en in het pand, waaronder in de fabrieksruimte, waargenomen. Het vliegticket voor één van de fabrieksarbeiders voor een reis van Nederland naar Zuid-Amerika in de onderzoeksperiode is geboekt en betaald door [medeverdachte 7] .
De opsporingsambtenaren hebben het pand aan de [adres 3] op 27 juni 2017 betreden. Op dit adres waren [bedrijf 1] B.V. van [medeverdachte 3] (die overigens ook de kantoorunits in het pand heeft gehuurd) en de eenmanszaak [bedrijf 2] van [medeverdachte 5] gevestigd. Op de begane grond van het pand aan de [adres 3] bevond zich een in werking zijnde sigarettenfabriek. Op de bovenverdieping van dat pand bevonden zich onder meer slaapvertrekken van personen die in de fabriek werkzaam waren. In de sigarettenfabriek zijn machines aangetroffen waarmee sigaretten kunnen worden vervaardigd, zoals een tabaksnijmachine waarmee ruwe tabak kan worden versneden en een op 12 en 16 januari 2017 door [medeverdachte 8] aangesloten compressor, evenals verpakkingsmaterialen. In de sigarettenfabriek zijn in totaal onder meer 974.697 sigaretten van, althans volgens de aanduiding op het gebruikte verpakkingsmateriaal, de merken Jim en Superkings en 1.130 kilogram versneden tabak en 3.614 kilogram nog niet versneden rooktabak in beslag genomen. Tijdens de doorzoeking zijn onder meer zeven fabriekswerkers van Zuid-Amerikaanse afkomst, [medeverdachte 9] en [medeverdachte 5] in de fabrieksruimte aangetroffen.
De opsporingsambtenaren hebben op 27 juni 2017 voorts de panden aan de [adres 5] , de [adres 6] en de [adres 7] betreden. In een ruimte onder een kickboksschool in het loodsencomplex aan de [adres 5] (dat in opdracht van [medeverdachte 7] werd (onder)gehuurd van [verdachte] ) zijn in totaal 3.220.000 van, althans volgens de aanduiding op het gebruikte verpakkingsmateriaal, het merk Jim in beslag genomen, evenals 2.700 kilogram ruwe tabak, 660 kilogram versneden tabak en verpakkingsmaterialen. Op de locaties aan de [adres 6] en [adres 7] zijn in totaal 2.720.000 sigaretten van, althans volgens de aanduiding op het gebruikte verpakkingsmateriaal, de merken Jim, L&M en Toros2005 in beslag genomen. [medeverdachte 7] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] zijn tijdens de onderzoeksperiode waargenomen bij de [adres 5] .
De rechtbank stelt in verband met het voorgaande voorop dat de op 11 november 2016 in Engeland aangetroffen sigaretten en de op 27 juni 2017 in Utrecht aangetroffen sigaretten en versneden en onversneden rooktabak zijn aan te merken als accijnsgoederen in de zin van artikel 1 van de Wet op de accijns (hierna: de Wet), omdat het tabaksproducten zijn. Dit brengt met zich dat op grond van de Wet accijns is verschuldigd voor de uitslag tot verbruik van zulke accijnsgoederen. Onder uitslag tot verbruik wordt onder meer verstaan het vervaardigen en voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving. Indien dit aan de orde is, wordt op grond van artikel 51 lid 1 onder b van de Wet accijns geheven van de persoon die de accijnsgoederen produceert of voorhanden heeft en enig ander persoon die bij het produceren of voorhanden hebben ervan is betrokken.
De rechtbank stelt vast dat voor géén van de genoemde locaties een AGP-vergunning voor een accijnsgoederenplaats (AGP) was afgegeven, die is vereist om sigaretten en/of rooktabak te mogen produceren. Uit onderzoek is verder gebleken dat al de in beslag genomen tabak geschikt was om te worden gerookt en gelet daarop is aan te merken als rooktabak in de zin van het EKO-arrest (HvJEU zaak C-638/15) en dus in de zin van de Wet. De tabaksproducten zijn aangetroffen buiten een AGP en waren niet voorzien van Nederlandse accijnszegels en derhalve niet in de heffing van accijns betrokken. De rechtbank stelt op basis daarvan vast dat de in beslag genomen sigaretten en tabak niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de heffing waren betrokken. Het accijnsnadeel betreft alleen al voor de op de [adres 3] in beslag genomen tabak, daarbij de bedragen volgend die de opsporingsambtenaren per sigaret en kilo rooktabak hebben opgenomen, in totaal
€ 988.266,67. Het accijnsnadeel met betrekking tot de in november 2016 in Engeland in beslag genomen sigaretten betreft eveneens een aanzienlijk bedrag.
De rechtbank heeft de vraag te beantwoorden of en, zo ja, op welke wijze verdachte bij de illegale sigarettenfabriek betrokken is geweest.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze strafzaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5.
De bewijsoverwegingen
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat dit niet wettig en overtuigend is bewezen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank overweegt het volgende.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij in de periode van 23 januari 2017 tot en met 27 juni 2017 in Rotterdam samen met anderen opzettelijk een grote hoeveelheid accijnsgoederen, in elk geval 3.360 kilogram tabak, voorhanden heeft gehad zonder dat daarover accijns werd betaald. De rechtbank stelt in verband daarmee voorop dat het op grond van artikel 5 lid 1 onder b van de Wet niet is toegestaan om accijnsgoederen voorhanden te hebben die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de heffing zijn betrokken. Van een zodanig voorhanden hebben is sprake als een persoon de feitelijke beschikkingsmacht heeft over zulke onveraccijnsde goederen. Dit is het geval als de persoon de hoedanigheid van de goederen kent, de daadwerkelijke toegang heeft tot die goederen en weet of redelijkerwijze moet weten dat de goederen niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in Nederland in de heffing zijn betrokken. [1] Indien de verbodsbepaling opzettelijk is overtreden, is op grond van artikel 97 van de Wet sprake van een strafbaar feit.
De rechtbank kan wat betreft het eventuele opzet van verdachte op het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid accijnsgoederen niet meer vaststellen dan dat verdachte de ruimte onder zijn kickboksschool in het loodsencomplex aan de [adres 5] , waarin deze goederen in beslag zijn genomen, heeft (onder)verhuurd en dat hij en [medeverdachte 7] , de initiatiefnemer en leidinggevende van de illegale sigarettenfabriek aan de [adres 3] , meermalen contact hebben gehad. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat de ruimte niet met een slot was afgesloten en dat hij wel eens in de ruimte heeft gekeken, maar het is de rechtbank niet gebleken op welke momenten hij in de ruimte heeft gekeken, of daar op die momenten onveraccijnsde tabaksgoederen waren opgeslagen, en zo ja, of de hoedanigheid van die goederen voor verdachte op die momenten waarneembaar is geweest of hem anderszins (redelijkerwijs) bekend was. De rechtbank kan aldus niet vaststellen dat verdachte op enig moment (ten minste) bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in zijn loodsencomplex illegale sigaretten en tabak waren opgeslagen of soortgelijke misdrijven werden gepleegd. Het wettig en overtuigend bewijs daartoe ontbreekt.
De rechtbank zal verdachte van het ten laste gelegde vrijspreken. Dit brengt met zich dat de overige door de verdediging gevoerde verweren geen behandeling behoeven.
6.
De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en
mr. H. Manuel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 december 2023.
Buiten staat
Mr. Van Berlo is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 2 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3699 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 maart 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1054.