ECLI:NL:RBOVE:2023:5333

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
08-993502-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen en valsheid in geschrift

Op 28 december 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van een grote hoeveelheid onveraccijnsde sigaretten en rooktabak, alsook van valsheid in geschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 31 oktober 2016 en 13 mei 2017 samen met anderen sigaretten en tabak voorhanden heeft gehad zonder dat daarover accijns was betaald. Echter, de rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk deze accijnsgoederen voorhanden had. De rechtbank heeft ook de tenlastelegging van valsheid in geschrift beoordeeld, waarbij de verdachte zou hebben gefunctioneerd als feitelijk leidinggevende bij het valselijk opmaken van een huurovereenkomst. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte niet op de hoogte was van de valsheid van de huurovereenkomst en dat hij niet bewust de aanmerkelijke kans op valsheid had aanvaard. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank gelastte tevens de teruggave van de in beslag genomen vrachtauto aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-993502-17 (P)
Datum vonnis: 28 december 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 en 25 maart 2022, 15, 16 en 23 november 2023, 23 november 2023 en 28 december 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Lambregts en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. C.T.W. van Dijk, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 15 november 2023, kort en bondig, op neer dat verdachte:
feit 1:op 31 oktober 2016 en 13 mei 2017 in Nederland samen met anderen opzettelijk sigaretten en meerdere met tabak gevulde dozen voorhanden heeft gehad zonder dat daarover accijns werd betaald;
feit 2:feitelijke leiding heeft gegeven aan het valselijk opmaken van een huurovereenkomst door [bedrijf 1] C.V. op 12 mei 2017 in [vestigingsplaats] , door in strijd met de waarheid in die overeenkomst te vermelden dat [bedrijf 2] op 12 en 13 mei 2017 een bedrijfswagen en een aanhangwagen heeft gehuurd, met het doel om dit geschrift als echt en onvervalst (door anderen) te laten gebruiken;
feit 3:op 6 september 2017 in Amsterdam opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse huurovereenkomst, door deze aan de FIOD te overhandigen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1
hij op of omstreeks 31 oktober 2016 en 13 mei 2017 te Utrecht en/of [adres 4] en/of Rotterdam en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), opzettelijk een grote hoeveelheid accijnsgoederen, in elk geval 2.760.000 sigaretten en/of meerdere dozen gevuld met tabak voorhanden heeft gehad, terwijl die accijnsgoed(eren) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken;
feit 2
[bedrijf 1] cv op of omstreeks 12 mei 2017, te [vestigingsplaats] , althans in in Nederland, een huurovereenkomst d.d. 12-05-2017 tussen [bedrijf 1] cv [bedrijf 2] (DOC-112) - zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers is valselijk op die overeenkomst vermeld dat [bedrijf 2] de bedrijfswagen [kenteken 1] en aanhangwagen [kenteken 2] op 12 en 13 mei 2017 heeft gehuurd, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken; zulks terwijl hij, verdachte, tot bovenomschreven strafbare feit(en), opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging(en);
feit 3
hij op of omstreeks 6 september 2017, te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een huurovereenkomst d.d. 12-05-2017 tussen [bedrijf 1] cv [bedrijf 2] (DOC-112), - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - , als ware die huurovereenkomst echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin, dat die huurovereenkomst op 6 september 2017 aan de FIOD is overhandigd, en bestaande die valsheid hierin, dat in strijd met de waarheid is vermeld dat [bedrijf 2] de bedrijfswagen [kenteken 1] en aanhangwagen [kenteken 2] op 12 en 13 mei 2017 heeft gehuurd.

3.De inleiding: het strafrechtelijk onderzoek Betula

De rechtbank stelt op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Deze feiten en omstandigheden hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan.
Op 30 februari 2016 brak er brand uit in een complex aan de [adres 2] . In dit complex verbleven ten tijde van de brand elf Indonesiërs. Drie van hen hebben op
7 maart 2016 aan de politie te kennen gegeven dat zij naar Nederland waren gekomen om in een sigarettenfabriek te gaan werken. Die sigarettenfabriek zou zich bevinden in het pand aan de [adres 3] . Opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD hebben daar vervolgens onderzoek naar gedaan. Aan de buitenzijde van het pand aan de [adres 3] zijn camera’s geplaatst. Daarnaast zijn personen stelselmatig geobserveerd en is vertrouwelijke communicatie opgenomen. Dat leverde onder meer de volgende onderzoeksresultaten op.
Op 31 oktober 2016 is waargenomen dat [medeverdachte 1] en [naam] , vanuit een loodsopslag aan het [adres 4] , twaalf pallets met daarop in doorzichtig plastic verpakte bruine dozen in een door [verdachte] bestuurde vrachtwagen hebben ingeladen. De vrachtwagen, met [verdachte] als chauffeur, is vervolgens vertrokken.
Op 11 november 2016 zijn in [plaats] (een zeehaven in het Verenigd Koninkrijk) zeventien pallets met daarop in doorzichtig plastic verpakte bruine dozen met een totale inhoud van 2.760.000 sigaretten, met op het verpakkingsmateriaal het merk Superkings aangeduid, in beslag genomen. Uit forensisch onderzoek volgt dat deze sigaretten met machine 149 zijn geproduceerd. Deze machine is in de hierna beschreven sigarettenfabriek in het pand aan de [adres 3] aangetroffen.
Op 9 december 2016 heeft er een inkijkoperatie in het pand aan de [adres 3] plaatsgevonden, waarbij een complete op dat moment niet in werking zijnde sigarettenfabriek is aangetroffen. Tijdens de inkijkoperatie is geconstateerd dat hier reeds sigaretten waren geproduceerd. In de ruimte van de sigarettenfabriek is een camera opgehangen. Daarnaast zijn monsters verzameld van de in de fabriek aangetroffen sigaretten. Op 23 januari 2017 kwam de productie van sigaretten in de sigarettenfabriek weer op gang. Op 12 mei 2017 heeft wederom een inkijkoperatie in het pand aan de [adres 3] plaatsgevonden, waarbij op drie europallets die zich in het pand bevonden een baken is geplaatst.
In de periode waarin het pand aan de [adres 3] is geobserveerd, zijn [medeverdachte 3] ,
[medeverdachte 2] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 4] meermaals rondom en in het pand, waaronder in de fabrieksruimte, waargenomen. Het vliegticket voor één van de fabrieksarbeiders voor een reis van Nederland naar Zuid-Amerika in de onderzoeksperiode is geboekt en betaald door [medeverdachte 5] .
De opsporingsambtenaren hebben het pand aan de [adres 3] op 27 juni 2017 betreden. Op dit adres waren [bedrijf 3] B.V. van [medeverdachte 3] (die overigens ook de kantoorunits in het pand heeft gehuurd) en de eenmanszaak [bedrijf 4] van [medeverdachte 9] gevestigd. Op de begane grond van het pand aan de [adres 3] bevond zich een in werking zijnde sigarettenfabriek. Op de bovenverdieping van dat pand bevonden zich onder meer slaapvertrekken van personen die in de fabriek werkzaam waren. In de sigarettenfabriek zijn machines aangetroffen waarmee sigaretten kunnen worden vervaardigd, zoals een tabaksnijmachine waarmee ruwe tabak kan worden versneden en een op 12 en 16 januari 2017 door [medeverdachte 8] aangesloten compressor, evenals verpakkingsmaterialen. In de sigarettenfabriek zijn in totaal onder meer 974.697 sigaretten van, althans volgens de aanduiding op het gebruikte verpakkingsmateriaal, de merken Jim en Superkings en 1.130 kilogram versneden tabak en 3.614 kilogram nog niet versneden rooktabak in beslag genomen. Tijdens de doorzoeking zijn onder meer zeven fabriekswerkers van Zuid-Amerikaanse afkomst, [medeverdachte 6] en [medeverdachte 9] in de fabrieksruimte aangetroffen.
De opsporingsambtenaren hebben op 27 juni 2017 voorts de panden aan de [adres 5] , de [adres 6] en de [adres 7] betreden. In een ruimte onder een kickboksschool in het loodsencomplex aan de [adres 5] (dat in opdracht van [medeverdachte 5] werd (onder)gehuurd van [medeverdachte 7] ) zijn in totaal 3.220.000 van, althans volgens de aanduiding op het gebruikte verpakkingsmateriaal, het merk Jim in beslag genomen, evenals 2.700 kilogram ruwe tabak, 660 kilogram versneden tabak en verpakkingsmaterialen. Op de locaties aan de [adres 6] en [adres 7] zijn in totaal 2.720.000 sigaretten van, althans volgens de aanduiding op het gebruikte verpakkingsmateriaal, de merken Jim, L&M en Toros2005 in beslag genomen. [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn tijdens de onderzoeksperiode waargenomen bij de [adres 5] .
De rechtbank stelt in verband met het voorgaande voorop dat de op 11 november 2016 in Engeland aangetroffen sigaretten en de op 27 juni 2017 in Utrecht aangetroffen sigaretten en versneden en onversneden rooktabak zijn aan te merken als accijnsgoederen in de zin van artikel 1 van de Wet op de accijns (hierna: de Wet), omdat het tabaksproducten zijn. Dit brengt met zich dat op grond van de Wet accijns is verschuldigd voor de uitslag tot verbruik van zulke accijnsgoederen. Onder uitslag tot verbruik wordt onder meer verstaan het vervaardigen en voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving. Indien dit aan de orde is, wordt op grond van artikel 51 lid 1 onder b van de Wet accijns geheven van de persoon die de accijnsgoederen produceert of voorhanden heeft en enig ander persoon die bij het produceren of voorhanden hebben ervan is betrokken.
De rechtbank stelt vast dat voor géén van de genoemde locaties een AGP-vergunning voor een accijnsgoederenplaats (AGP) was afgegeven, die is vereist om sigaretten en/of rooktabak te mogen produceren. Uit onderzoek is verder gebleken dat al de in beslag genomen tabak geschikt was om te worden gerookt en gelet daarop is aan te merken als rooktabak in de zin van het EKO-arrest (HvJEU zaak C-638/15) en dus in de zin van de Wet. De tabaksproducten zijn aangetroffen buiten een AGP en waren niet voorzien van Nederlandse accijnszegels en derhalve niet in de heffing van accijns betrokken. De rechtbank stelt op basis daarvan vast dat de in beslag genomen sigaretten en tabak niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de heffing waren betrokken. Het accijnsnadeel betreft alleen al voor de op de [adres 3] in beslag genomen tabak, daarbij de bedragen volgend die de opsporingsambtenaren per sigaret en kilo rooktabak hebben opgenomen, in totaal
€ 988.266,67. Het accijnsnadeel met betrekking tot de in november 2016 in Engeland in beslag genomen sigaretten betreft eveneens een aanzienlijk bedrag.
De rechtbank heeft de vraag te beantwoorden of en, zo ja, op welke wijze verdachte bij de illegale sigarettenfabriek betrokken is geweest.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze strafzaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De bewijsoverwegingen

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd, omdat dit niet wettig en overtuigend is bewezen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte integraal van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat dit niet wettig en overtuigend is bewezen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde: vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte, zoals onder feit 1 ten laste is gelegd, samen met anderen opzettelijk illegale sigaretten en tabak voorhanden heeft gehad. De rechtbank overweegt het volgende.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op 31 oktober 2016 en 13 mei 2017 in Nederland samen met anderen opzettelijk een grote hoeveelheid accijnsgoederen, in elk geval 2.760.000 sigaretten en meerdere met tabak gevulde dozen, voorhanden heeft gehad zonder dat daarover accijns werd betaald. De rechtbank stelt in verband daarmee voorop dat het op grond van artikel 5 lid 1 onder b van de Wet niet is toegestaan om accijnsgoederen voorhanden te hebben die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de heffing zijn betrokken. Van een zodanig voorhanden hebben is sprake als een persoon de feitelijke beschikkingsmacht heeft over zulke onveraccijnsde goederen. Dit is het geval als de persoon de hoedanigheid van de goederen kent, de daadwerkelijke toegang heeft tot die goederen en weet of redelijkerwijze moet weten dat de goederen niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in Nederland in de heffing zijn betrokken. [1] Indien de verbodsbepaling opzettelijk is overtreden, is op grond van artikel 97 van de Wet sprake van een strafbaar feit.
De rechtbank kan niet meer vaststellen dan dat op 31 oktober 2016 vanuit een loodsopslag aan het [adres 4] twaalf pallets met daarop in doorzichtig plastic verpakte bruine dozen, met als inhoud sigaretten, in een door verdachte bestuurde (en verhuurde) vrachtwagen (met kenteken [kenteken 1] ) zijn ingeladen en verdachte vervolgens met deze vrachtwagen is vertrokken en dat hij ook op 13 mei 2017 met deze vrachtwagen bij het loodsencomplex aan de [adres 5] is geweest. [medeverdachte 1] , die de pallets samen met [naam] uit de loods aan het [adres 4] heeft gehaald en in de vrachtwagen van verdachte heeft geladen, heeft tijdens zijn eerste verhoor verklaard dat het in een loods waar hij opruimwerkzaamheden heeft verricht muf rook en dat hij pulp van de grond heeft geveegd waarvan hij dacht dat het tabak was, maar nu [medeverdachte 1] dit heeft verklaard in het kader van een door hem benoemde klus in
Utrechtkan de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat [medeverdachte 1] hiermee de loods in
[adres 4]op
31 oktober 2016heeft bedoeld. Daarnaast volgt uit het dossier niet dat [verdachte] op die datum in de loods is geweest. De rechtbank kan evenmin vaststellen dat de aard/hoedanigheid van goederen anderszins voor verdachte waarneembaar is geweest, nog daargelaten de vraag of verdachte wist of redelijkerwijze moest weten dat sprake was van onveraccijnsde accijnsgoederen. De rechtbank kan aldus niet vaststellen dat verdachte op enig moment (ten minste) bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij illegale sigaretten en tabak of soortgelijke contrabande vervoerde. Het wettig en overtuigend bewijs daartoe ontbreekt.
De rechtbank zal verdachte van het onder feit 1 ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde: vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte, zoals onder feit 2 ten laste is gelegd, zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift. De rechtbank overweegt het volgende.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij feitelijke leiding heeft gegeven aan het valselijk opmaken van een huurovereenkomst door [bedrijf 1] C.V. op 12 mei 2017 in Amsterdam, door in strijd met de waarheid in die overeenkomst te vermelden dat [bedrijf 2] op 12 en 13 mei 2017 een bedrijfswagen en een aanhangwagen heeft gehuurd, met het doel om dit geschrift als echt en onvervalst (door anderen) te laten gebruiken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 12 mei 2017 namens [bedrijf 1] C.V. een huurcontract met ‘ [bedrijf 2] ’ als huurder heeft opgemaakt met betrekking tot de verhuur van een bedrijfswagen (met kenteken [kenteken 1] ) en een aanhangwagen (met kenteken [kenteken 2] ) op 12 en 13 mei 2017, maar dat ‘ [bedrijf 2] ’ niet de werkelijke huurder is geweest. De vraag die de rechtbank vervolgens heeft te beantwoorden is of verdachte (ten minste) de aanmerkelijke kans op de valsheid van de huurovereenkomst heeft aanvaard. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte wist dat de werkelijke huurder een valse naam opgaf. Verdachte heeft weliswaar onzorgvuldig gehandeld nu hij de door de huurder opgegeven gegevens, die verdachte vervolgens in het huurcontract heeft opgenomen, niet op juistheid heeft gecontroleerd, maar dat maakt (nog) niet dat hij bewust de aanmerkelijke kans op de valsheid van de huurovereenkomst heeft aanvaard, laat staan dat verdachte het oogmerk had om deze overeenkomst als echt en onvervalst (door anderen) te laten gebruiken.
De rechtbank zal verdachte van het onder feit 2 ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde: vrijspraak
Omdat verdachte van de onder feit 2 ten laste gelegde valsheid in geschrift wordt vrijgesproken, is evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van dit geschrift, als ware die huurovereenkomst echt en onvervalst, door de huurovereenkomst op 6 september 2017 aan de FIOD te overhandigen.
De rechtbank zal verdachte van het onder feit 3 ten laste gelegde vrijspreken.
Nu verdachte volledig van het aan hem ten laste gelegde wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de overige verweren – waaronder het standpunt van de verdediging dat de vordering van de huurovereenkomst onrechtmatig was, hetgeen volgens de verdediging tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden – onbesproken laten.

6.Het in beslag genomen voorwerp

De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder verdachte in beslag genomen vrachtauto (met kenteken [kenteken 1] ) aan verdachte wordt teruggegeven.
De verdediging heeft ten aanzien van het beslag geen verweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen vrachtauto – en voor zover daarop nog beslag rust: de aanhanger – niet voor onttrekking aan het verkeer of verbeurdverklaring vatbaar is/zijn. Omdat de overige gronden voor inbeslagneming uit artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering niet langer aan de orde zijn en het belang van strafvordering zich dus niet tegen teruggave verzet, gelast de rechtbank de teruggave van de in beslag genomen vrachtauto – en voor zover daarop nog beslag rust: de aanhanger – aan de rechthebbende (verdachte).

7.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
het in beslag genomen voorwerp
- gelast de
teruggave aan verdachtevan de in beslag genomen
vrachtauto (met kenteken [kenteken 1] ) en voor zover nodig de aanhanger (met kenteken [kenteken 2] ).
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en
mr. H. Manuel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 december 2023.
Buiten staat
Mr. Van Berlo is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 2 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3699 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 maart 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1054.