ECLI:NL:RBOVE:2023:5295

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
10790910 \ CV EXPL 23-2548
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van studiekosten en buitengerechtelijke incassokosten in kort geding

In deze zaak heeft eiser, werkzaam als Leerling Helpende zorg en welzijn bij De Amanshoeve, een kort geding aangespannen tegen haar werkgever. Eiser heeft haar arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2023 opgezegd, waarna De Amanshoeve diverse bedragen heeft ingehouden op haar salaris ter zake van studiekosten. Eiser betwist deze inhoudingen en vordert in kort geding betaling van het ingehouden salaris en de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter oordeelt dat De Amanshoeve niet gerechtigd was om het salaris van eiser in te houden in verband met de studiekosten, omdat de studiekostenovereenkomst in strijd is met de Wet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden en de CAO VVT. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe, inclusief de wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten worden eveneens toegewezen aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 10790910 \ CV EXPL 23-2548
Vonnis in kort geding van 21 december 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij, hierna te noemen [eiser],
gemachtigde: mr.drs. D. Eringa-Oudijk, advocaat te Almelo,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE AMANSHOEVE ZORGVERLENING B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Manderveen,
gedaagde partij, hierna te noemen De Amanshoeve,
gemachtigde: mr. M.H.J. Booijink, advocaat te Almelo.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 november 2023 met producties,
- het e-mailbericht van 8 december 2023 met producties van De Amanshoeve,
- de mondelinge behandeling van 11 december 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Samenvatting
[eiser] werkt met ingang van 1 juli 2022 bij De Amanshoeve in de functie van Leerling Helpende zorg en welzijn op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (eerste schakel BBL-traject). [eiser] heeft de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2023 opgezegd. De Amanshoeve heeft bij de eindafrekening diverse bedragen ingehouden op het salaris ter zake verrekening studie- en opleidingskosten. [eiser] komt hier in kort geding tegen op.
De kantonrechter oordeelt dat het De Amanshoeve niet was toegestaan om salaris in te houden in verband met gemaakte studie- en opleidingskosten.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is met ingang van 1 juli 2022 in dienst getreden bij De Amanshoeve in de functie van Leerling Helpende zorg en welzijn niveau 2 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, te weten voor de duur van 16 maanden. Haar salaris bedraagt € 13,67 bruto per uur exclusief vakantietoeslag en emolumenten.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO voor de Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg (CAO VVT). In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat aan de arbeidsovereenkomst een BBL-leer-werk- praktijkovereenkomst van het ROC Almelo is gekoppeld en dat als die praktijkovereenkomst voortijdig wordt beëindigd de arbeidsovereenkomst per dezelfde datum eindigt.
2.3.
Na het sluiten van de arbeidsovereenkomst hebben partijen een studiekostenovereenkomst gesloten. In de studiekostenovereenkomst is (in de considerans) bepaald dat tot de kosten van de opleiding behoren: de lesgelden, het examengeld en de begeleidingskosten, waarbij uitgegaan moet worden van een gemiddelde van 1,5 uur per week à € 37,50 per uur, zolang de studie duurt. In artikel 3 is bepaald dat indien de beëindiging van de arbeidsovereenkomst plaatsvindt op initiatief van werknemer binnen een jaar na het behalen van het diploma of het afsluiten of (tussentijds) beëindigen (op welke wijze dan ook) van de opleiding werknemer 80% van de kosten van de opleiding aan werkgever zal terugbetalen.
2.4.
De Amanshoeve heeft op 7 december 2023 een bedrag van € 25,51 (wettelijke rente nabetaling salaris) en een bedrag van € 1.642,41 (salaris nabetaling conform loonstrook periode 12) aan [eiser] betaald, alsook de wettelijke verhoging van € 822,17.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, De Amanshoeve te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis:
I. aan [eiser] te voldoen het uit hoofde van de verrekening van de studiekosten ingehouden salaris ter grootte van € 2.198,52 netto, op grond van:
- primair de nietigheid van het studiekostenbeding op grond van artikel 7:61la BW en
- subsidiair de verplichting uit de cao om deze scholing volledig te vergoeden,
althans, meer subsidiair, op grond van 7:611 BW aan [eiser] te voldoen het uit hoofde van de
verrekening van de studiekosten ingehouden salaris ter grootte € 1.866,37 netto, althans € 1.679,50 netto althans een door de kantonrechter in redelijkheid te bepalen bedrag,
te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% althans een door de kantonrechter in redelijkheid te bepalen percentage;
II. aan [eiser] te voldoen het uit hoofde van een onjuiste inschaling van de functie van [eiser] te weinig betaalde salaris ter grootte van € 1.644,33 bruto, althans een door de kantonrechter in redelijkheid te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% althans een door de kantonrechter in redelijkheid te bepalen percentage;
III. aan [eiser] te betalen de wettelijke rente over de toegewezen bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van voornoemde bedragen tot aan de dag van algehele voldoening;
IV. aan [eiser] te betalen de buitengerechtelijke kosten conform de staffel voor buitengerechtelijke incassokosten;
V. aan [eiser] te betalen de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis en eveneens vermeerderd met nakosten, een bedrag aan salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering, kort samengevat, ten grondslag dat De Amanshoeve ten onrechte bij de eindafrekening bedragen heeft ingehouden in verband met de studiekostenovereenkomst en De Amanshoeve haar een te laag salaris heeft betaald.
Nabetaling en vermindering van eis
3.3.
Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat De Amanshoeve het gevorderde onder II. inmiddels heeft voldaan zodat de loonvordering (het vanwege een onjuiste inschaling van de functie van [eiser] te weinig betaalde salaris ter grootte van € 1.644,33 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50%) geen bespreking meer behoeft. Wel handhaaft zij de met dit onderdeel samenhangende kostenveroordeling (buitengerechtelijke kosten en proceskosten).
3.4.
Aldus resteert ter beoordeling onderdeel I. van de vordering, dus de vraag of het De Amanshoeve was toegestaan salaris in te houden in verband met de opleidingskosten.
3.5.
De Amanshoeve voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Toetsingskader
4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
Het spoedeisend belang
4.2.
Het spoedeisend belang is in deze zaak afdoende gebleken. [eiser] dient met haar salaris in haar levensonderhoud te voorzien alsmede in het levensonderhoud van haar twee kinderen.
Inhoudingen vanwege de studiekostenovereenkomst
4.3.
[eiser] heeft gesteld dat de verrekening van de studiekosten niet, althans niet volledig, had mogen plaatsvinden. Primair baseert zij zich hierbij op de Wet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden. Subsidiair stelt zij dat op grond van de bepalingen uit de CAO VVT niet verrekend had mogen worden. En meer subsidiair stelt [eiser] dat het niet bij de aard van een BBL-overeenkomst past om begeleidingskosten bij een student in rekening te brengen. Daarbij wordt door [eiser] betwist dat zij voor 67,5 uur is begeleid en meent zij dat hiervoor niet een bedrag van € 37,50 per uur in rekening mag worden gebracht.
4.4.
[eiser] wijst erop dat de studiekosten gelet op het bepaalde in artikel 7:611a BW (Wet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden), welk artikel sinds 1 augustus 2022 onmiddellijke werking heeft, niet verrekend hadden mogen worden. In dit artikel wordt bepaald dat een werkgever een werknemer in staat moet stellen scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn functie. Wanneer de werkgever verplicht is zijn werknemers scholing te verstrekken om het werk waarvoor zij zijn aangenomen uit te voeren, wordt de scholing kosteloos aangeboden aan de werknemers. Een beding waarbij de kosten van scholing worden verhaald op of verrekend met geldelijke inkomsten uit hoofde van de dienstbetrekking van de werknemer, is nietig.
4.5.
Subsidiair stelt [eiser] dat verrekening niet is toegestaan vanwege artikel 5.2 van de CAO VVT. In dat artikel is in lid 3 bepaald dat scholing, verplicht gesteld door de werkgever, volledig wordt vergoed in tijd en geld.
4.6.
Meer subsidiair is [eiser] van mening dat verrekening niet mogelijk is, gezien de aard van de arbeidsovereenkomst. Het gaat om een arbeidsovereenkomst gesloten met een erkend leerbedrijf in het kader van een BBL-opleiding. Zij meent dat begeleidingskosten bij een erkend leerbedrijf horen. In artikel 8 lid a van de praktijkovereenkomst is bepaald dat De Amanshoeve voor voldoende opvang, introductie, plaatsing en begeleiding van de student zorgt. De wettelijk verplichte begeleidingsuren kan het erkend leerbedrijf vervolgens niet op de leerling verhalen, laat staan dat dit kan tegen een tarief dat ruim drie keer zo hoog is als wat de leerling zelf verdient. Op grond van het goed werkgeverschap ex artikel 7:611 BW dient de tijd die De Amanshoeve als erkend leerbedrijf heeft geïnvesteerd in de begeleiding van [eiser], zijnde BBL student, volledig voor rekening van De Amanshoeve te komen. In dat geval kan aan studiekosten slechts een bedrag van € 332,15 netto (80% van de kosten voor de opleiding en boeken) in rekening worden gebracht en is aldus € 1.866,37 netto te veel verrekend.
[eiser] wijst erop dat wanneer een erkend leerbedrijf begeleidingsuren voor een student met het loon van een werknemer zou mogen verrekenen, de situatie zou kunnen ontstaan dat de student gedurende het volgen van de opleiding voor 1.080 uur werken (45 weken x 24 uur per week) € 13.068 bruto verdient, waarop dan € 2.531,00 netto in mindering wordt gebracht. Dan resteert een uurloon van nog geen € 9,75 per uur, dus ver onder het minimumloon.
Wettelijk kader
4.7.
Ingevolge artikel 7:611a lid 2 BW wordt, wanneer de werkgever op grond van toepasselijk Unierecht, toepasselijk nationale recht, een collectieve arbeidsovereenkomst, of een regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan verplicht is zijn werknemers scholing te verstrekken om het werk waarvoor zij zijn aangenomen uit te voeren, de in lid 1 bedoelde scholing kosteloos aangeboden aan de werknemers, beschouwd als arbeidstijd en, indien mogelijk, vindt deze plaats tijdens de tijdstippen waarop arbeid verricht moet worden.
Ingevolge artikel 7:611a lid 4 BW is een beding waarbij de kosten van scholing als bedoeld in lid 2 worden verhaald op of verrekend met geldelijke inkomsten uit hoofde van de dienstbetrekking van de werknemer, nietig.
De CAO-bepaling
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de CAO VVT van toepassing is.
In artikel 5.2 “
Jouw scholing/ontwikkeling – per 1 juli 2022” van de CAO VVT is onder lid 3 opgenomen:

Functiegerichte scholing en scholing verplicht gesteld door je werkgever worden volledig vergoed in tijd en geld.”
4.9.
De kantonrechter overweegt dat tussen partijen vaststaat dat De Amanshoeve de opleiding die [eiser] volgde verplicht heeft gesteld. Daarmee wordt voldaan aan het criterium zoals is opgenomen in artikel 5.2 van de CAO VVT. Dit brengt met zich dat het De Amanshoeve niet was toegestaan om ter zake studiekosten salaris in te houden.
4.10.
De kantonrechter volgt De Amanshoeve niet in haar betoog dat het verbod om studiekosten te verrekenen enkel tijdens het dienstverband geldt en dat verrekening bij het einde van het dienstverband wel is toegestaan.
4.11.
Volgens vaste rechtspraak geldt voor de uitleg van een bepaling van een cao de zogeheten cao-norm. Deze houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (aldus rechtsoverweging 3.7 in het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 augustus 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:7302).
4.12.
De kantonrechter overweegt dat de tekst van artikel 5.2 van de CAO VVT duidelijk is. In deze bepaling staat dat functiegerichte scholing en scholing verplicht gesteld door de werkgever volledig worden vergoed in tijd en geld. Tussen partijen staat vast dat sprake is van functiegerichte scholing die door De Amanshoeve verplicht is gesteld. Nu bepalingen van een cao objectief dienen te worden uitgelegd komt aan de bewoordingen van de bepaling doorslaggevende betekenis toe. Deze uitleg laat geen ruimte voor de door De Amanshoeve voorgestane uitleg dat verrekening van de studiekosten van [eiser] bij het einde van het dienstverband wel is toegestaan. Dit zou immers een uitzondering inhouden op de regel dat de studiekosten door de werkgever worden vergoed en die uitzondering kent de cao niet.
4.13.
Het door [eiser] onder I. gevorderde zal daarom worden toegewezen waarbij de wettelijke verhoging zal worden vastgesteld op 25%. De vordering van [eiser] zal worden toegewezen op de subsidiaire grondslag zodat de primaire grondslag geen beoordeling meer behoeft.
4.14.
Ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn toewijsbaar. Deze worden berekend over de bij dagvaarding gevorderde hoofdsom van € 3.842,85 (€ 2.198,52 en € 1.644,33). De nabetaling van 7 december 2023 door De Amanshoeve maakt niet dat bij de berekening van de buitengerechtelijke incassokosten van een lager bedrag moet worden uitgegaan. Immers is bepalend de hoogte van de vordering op het moment dat de vordering uit handen wordt gegeven. Dit maakt dat een bedrag van € 616,23 aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
4.17.
De wettelijke rente over het achterstallig salaris en de wettelijke verhoging zal met ingang van 1 november 2023 worden toegewezen, omdat een correcte eindafrekening en uitbetaling met de loonronde van eind oktober 2023 had behoren plaats te vinden.
4.18.
De Amanshoeve dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten. Ook de gevorderde nakosten zijn toewijsbaar. De proceskosten worden begroot op € 747,00 in totaal (griffierecht € 86,00, salaris gemachtigde € 529,00 en nakosten van € 132,00, ½ punt liquidatietarief en maximaal € 132,00), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na vandaag.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt De Amanshoeve om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen € 2.198,52 netto ter zake inhouding studiekosten, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 25% over dit bedrag, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2023 tot de dag van de betaling;
5.2.
veroordeelt De Amanshoeve om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 616,23;
5.3.
veroordeelt De Amanshoeve in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 747,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na vandaag tot de dag van de betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2023.