ECLI:NL:RBOVE:2023:5244

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
10635360 \ CV EXPL 23-1717
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van studielening en verjaringseisen

In deze zaak vorderde de Stichting Studiefinanciering Curaçao (SSC) veroordeling van de gedaagde tot betaling van een studielening van € 10.812,48, vermeerderd met rente en proceskosten. De gedaagde verweerde zich door te stellen dat de vorderingen van SSC verjaard waren. De rechtbank Overijssel, locatie Almelo, heeft op 19 december 2023 uitspraak gedaan in deze civiele zaak.

De rechtbank heeft allereerst de rechtsmacht en het toepasselijke recht beoordeeld, gezien het interregionale karakter van de vordering. SSC is gevestigd in Curaçao en de gedaagde woont in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de Nederlandse rechter bevoegd was om van de vordering kennis te nemen, en dat het recht van Curaçao van toepassing was op de overeenkomst, aangezien de lening was verstrekt voor een studie in Curaçao.

De kantonrechter heeft vervolgens de inhoudelijke beoordeling van de vordering uitgevoerd. SSC heeft erkend dat haar vordering tot terugbetaling van de studielening verjaard is, en heeft aangegeven dat zij niet in staat was om een stuiting van de verjaring te onderbouwen. De rechtbank heeft geoordeeld dat SSC de partij is die ongelijk krijgt en heeft haar veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 924,00 zijn vastgesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Locatie Almelo
Zaaknummer: 10635360 \ CV EXPL 23-1717
Vonnis van 19 december 2023
in de zaak van
STICHTING STUDIEFINANCIERING CURAÇAO,
te Curaçao,
eisende partij,
hierna te noemen: SSC,
gemachtigde: J. Heijkoop,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. G.J. Ligtenberg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
SSC vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 10.812,48, vermeerderd met rente en proceskosten.
2.2.
SSC legt aan haar vordering ten grondslag dat zij vanaf het studiejaar 2003-2004 aan [gedaagde] een lening heeft verstrekt om haar in staat te stellen een studie in Curaçao te bekostigen. Volgens SSC verkeert [gedaagde] in verzuim met het nakomen van haar verplichting om de lening terug te betalen.
2.3.
[gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
Aangezien SSC is gevestigd te Curaçao en de vordering daarmee een interregionaal karakter draagt, zal de kantonrechter allereerst – ambtshalve – beoordelen of zij bevoegd is van de vordering kennis te nemen. Zij dient daarbij zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de bevoegdheidsbepalingen die voor haar gelden op het terrein van het internationaal privaatrecht (HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1063). Op grond van analoge toepassing van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012) (in aanmerking nemend dat de vordering na 10 januari 2015 is ingesteld en het geschil een burgerlijke zaak betreft) is de Nederlandse rechter bevoegd, nu [gedaagde] woonachtig is in Nederland.
3.2.
Aangaande het op interregionale gevallen toepasselijke recht geldt dat zoveel mogelijk aansluiting moet worden gezocht bij de regels van internationaal privaatrecht (HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0663). De onderhavige vordering heeft betrekking op een verbintenis uit overeenkomst, wat met zich brengt dat op grond van het Nederlands internationaal privaatrecht het - ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst geldende - Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: het EVO-verdrag) van toepassing is. Nu partijen, voor zover uit het overgelegde gedeelte van de algemene voorwaarden van SSC kan worden afgeleid, in de overeenkomst geen rechtskeuze hebben gemaakt, is ingevolge artikel 4 lid 1 van het EVO-verdrag het recht van toepassing van het land waarmee de overeenkomst het nauwst is verbonden. Ingevolge artikel 4 lid 2 van het EVO-verdrag wordt vermoed dat de overeenkomst het nauwst is verbonden met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten, op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar hoofdbestuur heeft. SSC was blijkens de overeenkomst van studielening ten tijde van het sluiten van die overeenkomst (en is nog steeds) op Curaçao gevestigd. Ook [gedaagde] woonde blijkens de aanhef van de overeenkomst ten tijde van het sluiten ervan op Curaçao. Er zijn naar het oordeel van de kantonrechter geen aanwijzingen dat de overeenkomst nauwer met een ander land, in het bijzonder Nederland, is verbonden. De kantonrechter komt dan ook tot het oordeel dat de overeenkomst het nauwst verbonden is met de voormalige Nederlandse Antillen. Per 10 oktober 2010 zijn de Nederlandse Antillen opgehouden te bestaan en is het eiland Curaçao een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden geworden. De voormalige civiele wetgeving van de Nederlandse Antillen van vóór 10 oktober 2010 is blijven gelden. Een en ander brengt mee dat de overeenkomst tussen partijen wordt beheerst door het recht van (voorheen de Nederlandse Antillen, thans) Curaçao.
Inhoudelijke beoordeling
3.3.
[gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van SSC, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van SSC, met veroordeling van SSC in de kosten van deze procedure. [gedaagde] heeft daartoe aangevoerd dat de vorderingen van SSC al vanaf februari 2013 zijn verjaard.
3.4.
SSC heeft in de conclusie van repliek aangegeven het beroep van [gedaagde] op verjaring te respecteren, nu ontvangst van haar brief van 1 november 2018 door [gedaagde] wordt ontkend en SSC niet in staat is een (andere) stuiting van de verjaring te onderbouwen. SSC vordert nog wel veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, omdat [gedaagde] voor aanvang van deze procedure alleen zou hebben aangegeven dat de hoofdsom niet zou kloppen en niet dat deze al verjaard zou zijn. [gedaagde] heeft in de conclusie van dupliek echter aangegeven dat de proces- en nakosten voor rekening van SSC behoren te komen, nu de vorderingen van SSC wegens verjaring stranden en SSC dus een nodeloze procedure is gestart.
3.5.
Nu SSC zich erbij neerlegt dat haar vordering tot terugbetaling van het bedrag van € 10.812,48 met bijkomende kosten verjaard is, hoeft deze vordering niet meer inhoudelijk beoordeeld te worden. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
3.6.
Het had op de weg van SSC gelegen om voordat zij deze procedure startte te beoordelen of haar vordering al dan niet is verjaard en of deze procedure kans van slagen zou hebben. Nu SSC de partij is die ongelijk krijgt, zal zij in de proceskosten worden veroordeeld. [gedaagde] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. Het hierna vastgestelde salaris dient te worden verrekend met de op grond van de Wet op de Rechtsbijstand aan de gemachtigde toegekende vergoeding.
3.7.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- salaris gemachtigde
792,00
(2,00 punten × € 396,00)
- nakosten
132,00
Totaal
924,00

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van SSC af,
4.2.
veroordeelt SSC in de proceskosten van € 924,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.E.J. Goffin en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023.