ECLI:NL:RBOVE:2023:5197

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
AK_22_2296
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invordering van verbeurde dwangsom na overtreding van last onder dwangsom op minicamping

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eisers tegen de invordering van een dwangsom van € 1.000,00. De invordering is gebaseerd op een controle die op 25 juni 2021 heeft plaatsgevonden, waarbij is geconstateerd dat op de minicamping van eisers twee kampeermiddelen buiten de aangewezen standplaatsen waren geplaatst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgelegde last onder dwangsom voldoende duidelijk en concreet was geformuleerd, waardoor eisers wisten wat er van hen verwacht werd om in overeenstemming met de regelgeving te handelen. De rechtbank oordeelt dat de last niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.

Eisers hebben aangevoerd dat zij de last onder dwangsom niet hebben overtreden, maar de rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat er sprake was van een overtreding. De rechtbank heeft de rapportage van de toezichthouder, die de controle op de minicamping heeft uitgevoerd, als voldoende bewijs beschouwd. De rechtbank komt tot de conclusie dat de invordering van de dwangsom rechtmatig is en verklaart het beroep van eisers ongegrond. Dit betekent dat de verbeurde dwangsom van € 1.000,00 kan worden ingevorderd en dat eisers geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/2296

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit [woonplaats 1], eisers

(gemachtigde: M.B. de Jong),
en

het college van burgemeester en wethouders van Raalte, verweerder

(gemachtigde: C. van de Weijer).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde] uit [woonplaats 2]

(gemachtigde: mr. D. Pool).

Inleiding

1 In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de invordering van een dwangsom van € 1.000,00. Verweerder heeft met een besluit van 29 juni 2022 (het primaire besluit) deze dwangsom ingevorderd.
1.1.
Met een besluit van 8 november 2022 op het bezwaar van eisers tegen het invorderingsbesluit (het bestreden besluit) is verweerder bij de invordering van de dwangsom van € 1.000,00 gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De derde partij heeft schriftelijk op de beroepsgronden gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en hun gemachtigde en de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door J. Kreeft (toezichthouder). De derde-partij is - met mededeling - niet verschenen.

Samenvatting

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht overgaat tot invordering van de verbeurde dwangsom van € 1.000,00 naar aanleiding van een controle op 25 juni 2021. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht overgaat tot invordering van de verbeurde dwangsom.
2.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Beoordeling door de rechtbank

De feiten
3. Eisers exploiteren een recreatiebedrijf, genaamd ‘[bedrijf]’ aan de [adres]. Onderdeel van het recreatiebedrijf is een mini-camping. Voor het perceel van de minicamping geldt het bestemmingsplan “Buitengebied Raalte”. Op grond van het bestemmingsplan waren voor de minicamping maximaal 15 kampeermiddelen toegestaan. Met een besluit van 18 juli 2016 heeft verweerder aan eisers een omgevingsvergunning verleend voor het hebben van een mini-camping met 25 kampeerplaatsen.
3.1.
Met een besluit van 13 september 2016 heeft verweerder aan eisers een last onder dwangsom opgelegd, met vier lastonderdelen. Met het besluit op het bezwaar van eisers gericht tegen de last van 31 juli 2017 heeft verweerder als vijfde lastonderdeel daar aan toegevoegd: “Indien wij moeten constateren dat op het terrein van Recreatiebedrijf [bedrijf] meer dan het toegelaten aantal standplaatsen (25) is ingericht, en/of in gebruik is genomen, verbeurt u per geconstateerde overschrijding een dwangsom van € 1.000,-- zulks tot een maximum van € 10.000,--. Wij verwijzen hierbij nadrukkelijk naar de voorwaarden van ons besluit van 18 juli 2016, OGV 2016-146 en het bij dit besluit behorende beplantingsplan waarop de 25 standplaatsen zijn aangegeven (zie bijlage)’. Het besluit van 31 juli 2017 staat in rechte vast.
3.2.
Met het invorderingsbesluit van 29 juni 2022 heeft verweerder eisers medegedeeld dat hij overgaat tot invordering van de verbeurde dwangsom van € 1.000,-- in verband met het vijfde lastonderdeel, omdat tijdens een controle op 25 juni 2021 is geconstateerd dat op de minicamping twee kampeermiddelen buiten de aangewezen 25 standplaatsen waren geplaatst.
Is de opgelegde last voldoende duidelijk en concreet geformuleerd?
4. Volgens eisers is op grond van de last niet duidelijk dat alleen op bepaalde, vastgelegde, standplaatsen kampeermiddelen mogen worden opgesteld. De last is daarom in strijd met de rechtszekerheid.
4.1.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) vereist het rechtszekerheidsbeginsel dat een last zo duidelijk en concreet wordt geformuleerd, dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten over wat gedaan of nagelaten moet worden om de overtreding te beëindigen of beëindigd te houden [1] .
4.2.
De rechtbank stelt vast dat in de last wordt gesproken over een maximaal toegelaten aantal standplaatsen (25), niet over kampeermiddelen. In de last wordt verder nadrukkelijk verwezen naar de voorwaarden van het besluit tot vergunningverlening van 18 juli 2016 en het bij dat besluit behorende beplantingsplan, waarop de 25 standplaatsen zijn aangegeven.
4.3.
De rechtbank is gelet op de heldere formulering in de last onder dwangsom van oordeel dat de last voldoende duidelijk en concreet is geformuleerd en wel zodanig dat eisers niet in het duister hoefden te tasten over wat gedaan of nagelaten moest worden om niet in overtreding te zijn. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is geen sprake.
4.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eisers de last onder dwangsom hebben overtreden?
5. Eisers voeren aan dat zij de last onder dwangsom niet hebben overtreden. Uit het controlerapport van 25 juni 2021 blijkt immers dat op die datum op de minicamping niet méér kampeermiddelen aanwezig waren dan het toegestane aantal van 25.
5.1.
Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling moet aan een invorderingsbesluit een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag liggen. Dit betekent dat de vastgestelde of waargenomen feiten en omstandigheden op een duidelijke wijze moeten zijn vastgelegd. Dat kan in een schriftelijke rapportage, maar in bepaalde gevallen ook met foto’s of ander bewijsmateriaal. Duidelijk moet zijn waar, wanneer en door wie de feiten en omstandigheden zijn vastgesteld of waargenomen en welke werkwijze daarbij is gebruikt. [2]
5.2.
Naar oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht vastgesteld dat eisers op 25 juni 2021 de last onder dwangsom hebben overtreden. Het dossier bevat een rapportage van toezichthouder over de door hem gedane waarnemingen tijdens zijn controlebezoek op 25 juni 2021. Kreeft heeft die dag geconstateerd dat op de minicamping 25 kampeermiddelen (caravans, campers, tenten) aanwezig waren. In de rapportage staat bij de conclusies op pagina 4, onder 2: ‘
Op de minicamping zijn meerdere kampeermiddelen buiten de standplaatsen geplaatst, waardoor officiële plekken vrij blijven. (..) Door de te veel aan kampeermiddelen en het plaatsen hiervan buiten de standplaatsen wordt niet voldaan aan de omgevingsvergunning OGV 2016-146.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder door de verwijzing naar de inhoud van deze rapportage van 25 juni 2021 aan het invorderingsbesluit een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag heeft gelegd.
5.4.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verbeurde dwangsom van € 1.000,00 kan worden ingevorderd. Eisers krijgen het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
De rechter, mr. A. Oosterveld, is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1316, r.o. 4.1.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1265, r.o. 4.1.