Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
,in zijn hoedanigheid van (waarnemend) bewindvoerder over de goederen van de heer
[eiser 2],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
Maris Infra B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Almelo,
1.Waar gaat de zaak over?
2.De procedure
3.De feiten
Zoals gezamenlijk overeengekomen hierbij de bevestiging dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden op initiatief van de werkgever per 22-05-2023 wordt beëindigd.”
4.Het geschil
22 mei 2023 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente daarover. Daarnaast vordert [eiser 1] van Maris deugdelijke salarisspecificaties voor de nabetalingen, dat Maris verplicht wordt om te voldoen aan haar re-integratieverplichtingen en, voor zover mogelijk, dat Maris tot wedertewerkstelling van [eiser 2] overgaat. Tenslotte vordert [eiser 1] dat Maris wordt veroordeelt in de kosten en nakosten van deze procedure.
5.De beoordeling
19 juni 2023 hebben gesloten, ondanks dat daarop vermeld staat dat de arbeidsovereenkomst per 22 mei 2023 wordt beëindigd. Nu [eiser 2] in de vaststellingsovereenkomst niet op de wettelijke bedenktermijn van veertien dagen is gewezen, bedroeg de bedenktermijn volgens artikel 7:670b lid 3 BW drie weken. De advocaat van [eiser 2] heeft in de brief van 3 juli 2023 een beroep gedaan op de wettelijke bedenktermijn, dus binnen de drie weken. Als de vaststellingsovereenkomst wel gesloten zou zijn met instemming van de bewindvoerder, dan zou de vaststellingsovereenkomst door het beroep op de wettelijke bedenktermijn ontbonden zijn. Hoe dan ook is de arbeidsovereenkomst van [eiser 2] dus niet beëindigd.
5.16. Maris zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser 2] worden begroot op:
- griffierecht € 86,00
- overige verschotten