ECLI:NL:RBOVE:2023:4297

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
05-114630-23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met brandstichting en wederrechtelijk binnendringen

Op 31 oktober 2023 heeft de Rechtbank Overijssel in Almelo uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met brandstichting, voorbereiding van brandstichting en wederrechtelijk binnendringen in de woning van twee slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan bedreiging met brandstichting en voorbereiding van brandstichting, maar sprak hem vrij van een aantal andere beschuldigingen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 91 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren. Daarnaast werd een maatregel opgelegd die de vrijheid van de verdachte beperkt voor een periode van drie jaar, inclusief een contactverbod met de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich op 15 februari 2022 bedreigend had uitgelaten naar zijn ex-partner en haar nieuwe vriend, en dat hij op 30 april 2022 zonder toestemming hun woning was binnengedrongen met brandbare middelen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die zich ernstig bedreigd voelden. De verdachte had eerder ook al strafbare feiten gepleegd, wat meegewogen werd in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 05-114630-23 (P)
Datum vonnis: 31 oktober 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.J. Bronkhorst en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. K. Karapetyan, advocaat in Hengelo (O), naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:[slachtoffer 1] (hierna [slachtoffer 1]) en [slachtoffer 2] (hierna [slachtoffer 2]) heeft bedreigd met brandstichting;
feit 2:(primair) heeft geprobeerd om in de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] brand te stichten, dan wel (subsidiair) brandstichting in die woning heeft voorbereid, dan wel (meer subsidiair) [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met brandstichting (meer subsidiair);
feit 3:zonder toestemming is binnengedrongen in de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2];
feit 4:[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 15 februari 2022 te [plaats], gemeente [plaats], althans in
Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met brandstichting,
door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (telefonisch) dreigend de woorden toe
te voegen: "Luister, jij gaat niet met [naam] verder, zweer ik jou. Ben jij mijn vrouw of niet, ben jij dat of niet, dat maakt heel erg voor vanavond uit. Ik brand jullie dat
kankerhuis uit", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 30 april 2022 te [plaats], gemeente [plaats] ter uitvoering
van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten
in/rondom een woning gelegen aan de [adres], met dat opzet
- met aanmaakblokjes en/of een aansteker naar voornoemde woning is gegaan;
- op verschillende plekken in en/of rondom voornoemde woning meerdere
aanmaakblokje(s) op (houten) meubilair/elementen te leggen
in elk geval met dat opzet getracht heeft open vuur in aanraking te brengen met een
of meerdere aanmaakblokjes, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en de zich
in/rondom de woning bevindende goederen en/of levensgevaar voor in die woning
aanwezige personen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 april 2022 te [plaats], gemeente [plaats] ter
voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een
gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het opzettelijk brand
stichten in/rondom een woning gelegen aan de [adres], in elk geval brand te
laten ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor die woning en de zich in/rondom de
woning bevindende goederen en/of levensgevaar voor in die woning aanwezige
personen te duchten zou zijn, opzettelijk voorwerpen en/of stoffen, te weten
meerdere aanmaakblokjes en/of een aansteker, bestemd tot het begaan van dat
misdrijf, voorhanden heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 april 2022 te [plaats], gemeente [plaats] [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met brandstichting, door in de nachtelijke uren
in/rondom de woning (gelegen aan de [adres]) waar voornoemde [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 1] lagen te slapen, op verschillende plekken in en/of rondom
voornoemde woning meerdere aanmaakblokje(s) op (houten) meubilair/elementen
te leggen;
3.
hij op of omstreeks 30 april 2022 te [plaats], gemeente [plaats] in de woning
en/of het besloten erf, gelegen aan de [adres], bij een ander, te weten bij [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1], althans bij een ander of anderen dan bij
verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
4.
hij op of omstreeks 22 december 2022 te Deventer [slachtoffer 2], heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door een e-mail te sturen naar het secretariaat van [bedrijf] (waar voornoemde
[slachtoffer 2] werkzaam is) met als onderwerp 'Next [naam]' daarbij is gevoegd een
foto met een (afgehakt) hoofd dat op straat/tegels ligt.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Het onder feit 2 primair en feit 4 ten laste gelegde kan niet wettig en overtuigend worden bewezenverklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor het onder feit 1 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wat betreft het onder feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair en feit 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. De verklaring van aangever [slachtoffer 2] komt op belangrijke punten niet overeen met de getuigenverklaring van [slachtoffer 1]. Bovendien kan op basis van het dossier het scenario dat [slachtoffer 2] zelf de aanmaakblokjes in en rondom zijn woning heeft gelegd, niet worden uitgesloten. In het geval de rechtbank hier niet in mee gaat, heeft de raadsman verzocht de zaak aan te houden om [getuige] als getuige te horen. Ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 4 heeft de raadsman vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal hieronder eerst feit 4 behandelen. Daarna zal zij gezamenlijk de feiten 1, 2 en 3 bespreken.
3.3.1
Feit 4
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 4 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij hiervan zal worden vrijgesproken.
3.3.2
Feiten 1, 2 en 3
3.3.2.1 De betrouwbaarheid van aangever [slachtoffer 2] en getuige [slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] en de verklaring van [slachtoffer 1] niet dusdanige onderlinge tegenstrijdigheden bevatten dat zij, voor zover de raadsman dit heeft willen betogen, als onvoldoende betrouwbaar zouden moeten worden aangemerkt. De rechtbank zal die verklaringen daarom gebruiken voor het bewijs.
3.3.2.2 De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft op 15 februari 2022 een geluidsfragment naar zijn ex-partner [slachtoffer 1] gestuurd. Hierin heeft hij zich bedreigend uitgelaten tegenover [slachtoffer 1] en haar partner [slachtoffer 2] door te roepen dat hij hen het huis uit zal branden. Op 30 april 2022 omstreeks 3:20 uur is verdachte naar de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gegaan en is hij via de achterdeur de woning binnengetreden. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] troffen hem in de (bij)keuken aan, waarna verdachte, na een korte worsteling met [slachtoffer 2], de woning heeft verlaten. Buiten is verdachte door de politie, die inmiddels ter plaatse was gekomen, staande gehouden. Hij haalde uit zijn zakken een aansteker, een grote marker (in de vorm van een spuitbus), een stuk papier, aanmaakblokjes en werkhandschoenen. De volgende dag troffen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onder meer in hun (bij)keuken, een aanmaakblokje aan. De aangetroffen aanmaakblokjes waren soortgelijk als de in de zakken van verdachte aangetroffen blokjes.
3.3.2.3 De overwegingen van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 ten laste gelegde bedreiging met brandstichting heeft begaan. De rechtbank komt tot bewezenverklaring van dit ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - in zoverre verdachte dit feit heeft bekend en namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 oktober 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv;
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 10 mei 2022 (pag. 3);
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 4 februari 2023 (pag. 18).
Feiten 2 en 3
De rechtbank stelt, gelet op de feiten en omstandigheden zoals onder 3.3.2.2 uiteengezet, vast dat verdachte in de nacht van 29 op 30 april 2022 naar de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is gegaan en zonder toestemming en tegen hun wil in, die woning is binnengedrongen. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wederrechtelijk is binnengedrongen in de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zoals onder feit 3 is ten laste gelegd.
De rechtbank stelt verder vast dat verdachte die nacht een aanmaakblokje in de (bij)keuken van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft neergelegd. De rechtbank overweegt hiertoe dat vlak nadat verdachte de woning is binnengedrongen, bij hem soortgelijke aanmaakblokjes zijn aangetroffen. Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario dat [slachtoffer 2] zelf degene is geweest die een aanmaakblokje in zijn keuken heeft gelegd, vindt geen enkele steun in het dossier en is daarmee niet aannemelijk geworden. In dat verband wijst de rechtbank ook op de wisselende en tegenstrijdige verklaringen van verdachte over de aanwezigheid van de aanmaakblokjes in zijn zakken. Zo heeft verdachte in eerste instantie tegenover de politie verklaard dat hij de aanmaakblokjes bij zich had omdat hij eerder die avond bij iemand had gebarbecued, terwijl hij later in zijn verhoor bij de politie heeft gezegd dat de aanmaakblokjes tijdens de schermutseling tussen hem en [slachtoffer 2] in zijn zakken terecht zijn gekomen. Ter zitting is verdachte op deze laatste verklaring teruggekomen en heeft hij verklaard dat hij de aanmaakblokjes eerder die avond had gebruikt voor het aansteken van de barbecue en vuurkorf bij de buurman van zijn vriend. De rechtbank stelt vast dat deze verklaringen van verdachte niet consistent zijn en tegenstrijdigheden bevatten, zodat deze als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven.
Naast aanmaakblokjes heeft verdachte die nacht naar de woning ook een stuk papier, een aansteker, marker spray en werkhandschoenen meegenomen. Aanmaakblokjes en papier betreffen brandbare voorwerpen die gemakkelijk in brand zijn te steken wanneer zij in aanraking komen met open vuur. Daarnaast zijn onder verdachte werkhandschoenen, een aansteker en een marker spray aangetroffen. Met een aansteker kan vuur gemaakt worden en het laatste voorwerp kan als brandversnellend middel dienen.
De vraag die moet worden beantwoord is of het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot brandstichting (primair) of een voorbereiding van brandstichting (subsidiair) of een bedreiging met brandstichting (meer subsidiair).
Poging tot brandstichting?
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte handelingen heeft verricht die naar hun uiterlijke verschijningsvorm een begin van uitvoering inhielden, die gericht was op de voltooiing van het ten laste gelegde misdrijf, te weten het plegen van brandstichting in en/of rondom de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Uit het dossier valt namelijk niet op te maken dat, zoals ten laste is gelegd, verdachte heeft geprobeerd open vuur in aanraking te brengen met een of meerdere aanmaakblokjes, zodat de door verdachte verrichte handelingen niet als uitvoeringshandelingen kunnen worden aangemerkt. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de poging tot brandstichting, zoals hem primair is ten laste gelegd.
Voorbereiding van brandstichting?
De rechtbank stelt voorop dat voor voorbereiding van brandstichting is vereist het opzettelijk handelen van verdachte met betrekking tot voorwerpen en/of stoffen bestemd tot het begaan van dat misdrijf. Het opzet van de voorbereider moet zowel zijn gericht op brandstichting als op het in artikel 157 Wetboek van Strafrecht (Sr) omschreven gevaar, in die zin dat dit opzet betrekking moet hebben op het naar algemene ervaringsregels voorzienbare gevaar van bedoelde voorwerpen en/of stoffen voor de door artikel 157 Sr beschermde rechtsgoederen. Bij de beoordeling hiervan spelen onder meer een rol de aard van de voorwerpen en/of stoffen en de omstandigheden waaronder de verdachte deze voorhanden heeft gehad. [2]
De rechtbank overweegt, met inachtneming van het voorgaande, als volgt. Verdachte is midden in de nacht met werkhandschoenen, een aansteker, een stuk papier, aanmaakblokjes en een brand bevorderende spray naar de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gegaan. Hij is via de achterdeur de woning binnengegaan en heeft in de (bij)keuken van die woning een aanmaakblokje neergelegd. De rechtbank is van oordeel dat de voorbereidingsmiddelen die verdachte voorhanden had bestemd zijn tot het begaan van het misdrijf brandstichting en dat verdachte, door deze middelen mee te nemen en het aanmaakblokje in de keuken te leggen, de middelen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo heeft gebruikt dat het zijn doel was om hiermee brand te stichten. De rechtbank heeft bij haar oordeel ook betrokken de omstandigheden dat verdachte een aantal weken hiervoor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met het in brand steken van hun woning en dat hij de woning wederrechtelijk is binnengedrongen. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het opzet van verdachte gericht was op brandstichting in en/of rondom de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank is ook van oordeel dat het opzet van verdachte gericht was op het in artikel 157 Sr omgeschreven gevaar. Wanneer het daadwerkelijk tot een brandstichting was gekomen, was daarbij – gelet op het tijdstip waarop verdachte zich in en rondom de woning heeft begeven, de aanwezigheid van de bewoners en de in brand te steken voorwerpen – gevaar voor goederen, maar ook levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen ontstaan. Deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, maken dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een strafbare voorbereiding van brandstichting. Er volgt een bewezenverklaring voor het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde.
De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van [getuige] als getuige. De rechtbank is allereerst van oordeel dat het belang van een goede procesorde in dit geval zwaarder moet wegen dan het belang van de verdediging om [getuige] als getuige te horen. De raadsman heeft immers voor de inhoudelijke behandeling van deze zaak voldoende gelegenheid gehad om een verzoek te doen tot het horen van deze getuige, hetgeen hij heeft nagelaten. Zo had hij voorafgaand aan of op de zitting van 12 september 2023 reeds een verzoek tot het horen van de getuige kunnen doen. Ook in de aanloop naar de zitting van 17 oktober jl. bestond nog ruim een maand gelegenheid om het horen van de getuige, eventueel ter zitting, te verzoeken. Pas bij zijn pleidooi heeft de raadsman - bij wijze van voorwaardelijk verzoek - verzocht om het horen van [getuige]. Over de reden om pas bij pleidooi dit verzoek te doen, heeft de raadsman, nadat de voorzitter hem hiernaar heeft gevraagd, geen inzicht gegeven. Van belang is voorts dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die hebben kunnen nopen tot het late tijdstip van het verzoek.
De rechtbank acht het horen van deze getuige voorts niet noodzakelijk, gelet op de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen op grond waarvan zij tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde komt. De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman tot het horen van [getuige] als getuige om deze redenen dan ook af.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen en de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks15 februari 2022 te [plaats], gemeente [plaats],
althans in
Nederland,[slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] heeft bedreigd met brandstichting,
door die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] (telefonisch) dreigend de woorden toe
te voegen: "Luister, jij gaat niet met [naam] verder, zweer ik jou. Ben jij mijn vrouw of niet, ben jij dat of niet, dat maakt heel erg voor vanavond uit. Ik brand jullie dat
kankerhuis uit"
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2. subsidiair
hij op
of omstreeks30 april 2022 te [plaats], gemeente [plaats] ter
voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een
gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het opzettelijk brand
stichten in/rondom een woning gelegen aan de [adres],
in elk geval brand te
laten ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor die woning en de zich in/rondom de
woning bevindende goederen en/of levensgevaar voor in die woning aanwezige
personen te duchten zou zijn,opzettelijk voorwerpen en/of stoffen, te weten
meerdere aanmaakblokjes en/of een aansteker, bestemd tot het begaan van dat
misdrijf, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op
of omstreeks30 april 2022 te [plaats], gemeente [plaats] in de woning
en
/ofhet besloten erf, gelegen aan de [adres], bij een ander, te weten bij [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 1]
, althans bij een ander of anderen dan bij
verdachte,in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 46, 138, 157 en 285 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: bedreiging met brandstichting;
feit 2 subsidiair
het misdrijf: voorbereiding van brandstichting;
feit 3
het misdrijf: in de woning en het besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien dagen waarvan veertien dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een vrijheidsbeperkende maatregel ingevolge artikel 38v Sr voor de duur van twee jaren, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waarbij een vervangende hechtenis voor de duur van vijf dagen wordt toegepast voor ieder keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich aan drie strafbare feiten schuldig gemaakt, namelijk bedreiging met brandstichting, voorbereiding van brandstichting en het wederrechtelijk binnendringen in een woning. Verdachte heeft op 15 februari 2022 zijn voormalige partner [slachtoffer 1] en haar vriend [slachtoffer 2] bedreigd door te roepen dat hij haar huis in de brand zal steken. Een aantal maanden later, op 30 april 2022, is verdachte midden in de nacht met een aansteker, aanmaakblokjes en brand bevorderende middelen naar de woning van [slachtoffer 2] gegaan en is hij zonder toestemming de woning, waar [slachtoffer 2] op dat moment samen met [slachtoffer 1] woonachtig was, binnengedrongen. Daar heeft hij in de keuken van die woning een aanmaakblokje neergelegd en later zijn ook rondom de woning meerdere aanmaakblokjes aangetroffen. Door het handelen van verdachte hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich niet alleen ernstig bedreigd, maar ook zeer onveilig gevoeld. Een woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Door midden in de nacht de woning binnen te gaan, voorbereidingshandelingen voor brandstichting te treffen terwijl [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in de woning lagen te slapen en daarmee uitvoering te geven aan een eerdere bedreiging, heeft verdachte een grote inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer en gevoel van veiligheid. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij met zijn handelen geheel voorbij is gegaan aan de gevoelens van en gevolgen voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en slechts oog heeft gehad voor zichzelf en het uiten van zijn eigen gevoelens van frustratie en ongenoegen, waarbij het bovendien maar zeer de vraag is wat er was gebeurd als verdachte niet door [slachtoffer 2] was gestoord in de nacht van 29 op 30 april 2022.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 18 september 2023. Hieruit blijkt dat verdachte recentelijk op
24 augustus 2023 is veroordeeld door de kantonrechter. De rechtbank zal gelet op het bepaalde in artikel 63 Sr hiermee rekening houden bij de strafoplegging. Verder blijkt uit het strafblad van verdachte dat hij eerder is veroordeeld voor (onder meer) bedreiging. Aan hem is toen een taakstraf van 80 uren opgelegd, welke niet door hem is verricht. Wel is de vervangende hechtenis ten uitvoer gelegd, zodat artikel 22b, tweede lid, Sr, het zogeheten taakstrafverbod, van toepassing is.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 8 september 2023. De reclassering ziet het psychosociaal functioneren en het middelengebruik van verdachte als delictgerelateerde factoren en als voornaamste risicofactoren. Dit geldt ook voor het leefgebied ‘relatie met partner’. Verdachte is niet is staat geweest om zijn gevoelens van frustraties, onmacht en boosheid te beheersen en hier op adequate wijze mee om te gaan. Hij verkeerde op het moment van het delict onder invloed van alcohol, wat heeft geleid tot ontremming en grensoverschrijdend gedrag. De kans op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf en een contact- en locatieverbod dat ziet op [slachtoffer 2] als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr op te leggen.
Op te leggen straf
De rechtbank houdt rekening met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en met de omstandigheid dat verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat de volgende straffen: een gevangenisstraf voor de duur van 91 dagen waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en een taakstraf van 100 uren, passend en geboden zijn. Deze forse voorwaardelijke gevangenisstraf is nodig enerzijds om de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. De rechtbank is er, gelet op het reclasseringsrapport, namelijk niet van overtuigd dat verdachte zijn frustraties en boosheid jegens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] onder controle heeft en hier nu op adequate wijze mee om kan gaan. Daarnaast vindt de rechtbank het noodzakelijk om ter voorkoming van hernieuwd strafbaar gedrag een maatregel zoals bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen. De vrijheidsbeperkende maatregel zal een contact- en locatieverbod betreffende [slachtoffer 2] (en zijn woning) inhouden. Daarbij zal de rechtbank bevelen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van vijf dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.

7.De schade van de benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 2.500,- wegens immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering gedeeltelijk moet worden toegewezen, namelijk tot een bedrag van € 500,-.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen vanwege de bepleite vrijspraak.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen ontstaat, gelet op artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door het schaden van eer of goede naam of op andere wijze. Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij heeft echter geen enkele onderbouwing gegeven van mogelijk geestelijk letsel, waardoor dit gestelde geestelijk letsel niet door de rechtbank kan worden vastgesteld. Bovendien kan niet zonder meer vastgesteld worden dat vanwege de aard en ernst van de normschending aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Gezien het voorgaande zal de rechtbank de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 38w en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
afwijzing voorwaardelijk verzoek
- wijst af het voorwaardelijk verzoek van de verdediging om [getuige] als getuige te horen;
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair en feit 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders onder feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf: bedreiging met brandstichting;
feit 2 subsidiair, het misdrijf: voorbereiding van brandstichting;
feit 3, het misdrijf: in de woning en het besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
91 (eenennegentig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte
van 90 (negentig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
100 (honderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;
maatregel
- legt aan verdachte op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidals
bedoeld in artikel 38v Sr voor de duur van
3 (drie) jaren;
- beveelt dat verdachte gedurende 3 (drie) jaren op geen enkele wijze – direct of
indirect – contact op zal nemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2];
- beveelt dat verdachte zich gedurende 3 (drie) jaren niet bevindt binnen een straal van 500 meter rondom de woning van [slachtoffer 2], gelegen aan de [adres] in [plaats];
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel per overtreding wordt vervangen door
5 (vijf) dagenhechtenis en bepaalt daarbij dat de maximale hechtenis
6 (zes) maandenbedraagt;
- toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feiten 2 en 3): in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. L.J.C. Hangx en
mr. D. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Kuiper griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2023.
Mr. E. Venekatte is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2022204120. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
T.a.v. feit 2 subsidiair en feit 3:
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], van 10 mei 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, p. 3 tot en met 5, en de bijgevoegde foto’s, pag. 8 en 9:
Ik woon aan de [adres] in [plaats]. Op 30 april 2022 omstreeks 3:25 uur werd ik wakker van het geblaf van mijn hond beneden. Mijn vriendin werd ook wakker. Ze zei: [verdachte] is in de tuin. Mijn vriendin [slachtoffer 1] had in december 2021 de relatie lastig verbroken met [verdachte] . Ik heb nog een geluidsfragment van 15 februari 2022 waarop [verdachte] mijn vriendin en mij bedreigd. In dit geluidsfragment zei [verdachte]: ‘Ik brand jullie dat kankerhuis uit’. Daarmee bedoelde [verdachte] mijn woning. Ik ben naar beneden gelopen en ik zag links door de open deur dat [verdachte] in de bijkeuken stond en de deur weer uitliep. Even later kwam ik [verdachte] in mijn tuin tegen. Er werd over en weer geduwd en aan elkaar getrokken. De volgende morgen zag ik diverse aanmaakblokjes liggen, onder meer op de keukenvloer. Ik heb de angst dat [verdachte] zijn bedreiging waar gaat maken. Hierdoor slaap ik slecht.
[Afbeelding] [Afbeelding]
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van 14 mei 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, p. 15, en de bijgevoegde foto,
p. 17:
Op 30 april 2022 kregen wij omstreeks 3:29 uur een melding dat de ex van meldster bij de woning van haar nieuwe vriend [slachtoffer 2] gelegen aan de [adres] in [plaats] was gekomen. Ter plaatse troffen wij op de oprit [verdachte] aan. [verdachte] heeft zijn zakken leeggemaakt. Het bleek dat [verdachte] werkhandschoenen, aanmaakblokjes, aansteker, stuk papier en een grote permanent marker in zijn jaszak had.
[Afbeelding]
3.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 5 februari 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, p. 20:
Ik heb telefonisch contact gehad met getuige [slachtoffer 1]. Ik vroeg haar of zij het incident van 30 april 2022 omstreeks 03:30 uur met [verdachte] nog kon herinneren en daarover een verklaring wilde afleggen. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] verklaarde dat zij op die dag, datum en tijdstip lag te slapen in de woning gelegen aan de [adres] te [plaats]. Dat zij rond die tijd wakker werd door het geblaf van de hond van haar toenmalige vriend, aangever [naam] [slachtoffer 2]. Beneden aangekomen, zag zij dat er in de keuken een worsteling gaande was tussen [verdachte] en [naam]. De achterdeur stond open en [verdachte] en [naam] waren aan het duwen en trekken. De volgende dag pas zag ik dat er op meerdere plekken in en om de woning aanmaakblokjes lagen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2022204120. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.HR 5 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4230