ECLI:NL:RBOVE:2023:4158

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
71.321047.21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan criminele organisatie en drugshandel met gevangenisstraf

Op 24 oktober 2023 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in harddrugs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De zaak is behandeld in het kader van een afdoeningsvoorstel, waarbij de verdachte en zijn raadsman, mr. J.H.L. Antonides, akkoord gingen met de voorgestelde straf. De tenlastelegging omvatte deelname aan een criminele organisatie en de export van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne en hasjiesj naar Denemarken en andere Europese landen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen deel uitmaakte van een professionele organisatie die zich bezighield met drugstransporten. De rechtbank oordeelde dat de voorgestelde straf recht doet aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De verdachte heeft afstand gedaan van zijn verdedigingsrechten en de rechtbank heeft geen redenen gezien om van het afdoeningsvoorstel af te wijken. De uitspraak is gedaan na openbare terechtzittingen op 9 en 10 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. C. Hofstee, en de verdediging betrokken waren.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71.321047.21 (P)
Datum vonnis: 24 oktober 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1955 in [geboorteplaats],
wonende aan [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 9 oktober 2023 en 10 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. Hofstee en mr. drs. M.R.A. IJzendoorn (hierna ook in enkelvoud aangeduid als officier van justitie) en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J.H.L. Antonides, advocaat in Roermond, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 31 mei 2022 en na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 Sv van 9 oktober 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich (samen met anderen) schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:deelname aan een criminele (drugs)organisatie;
feit 2: de export van 58 kilogram cocaïne, 27,8 kilogram amfetamine en 219 kilo hasjiesj
feit 3: de export van 15 kilogram cocaïne en 150 kilo hasjiesj.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Feit 1 (zaaksdossier 11 b)
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 maart 2021, te Amsterdam, althans (ook) elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) medeverdachte(n) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer andere personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in
- artikel 10 derde, vierde, vijfde lid en/of
- artikel 10a eerste lid Opiumwet en/of
- artikel 11, derde, vierde, vijfde lid en/of
- artikel 11a Opiumwet, en/of
- artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht, en/of
- artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht
betreffende het binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen (invoeren/uitvoeren) en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van
o harddrugs, te weten cocaïne en/of speed (amfetamine) en/of mdma, althans harddrugs, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
o softdrugs, te weten hasjiesj, althans softdrugs, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
vanuit Nederland naar Zweden en/of Denemarken, althans vanuit Nederland naar verschillende Europese landen;
Feit 2 (zaaksdossier 1; 7 april 2020)
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 2 april 2020 tot en met 7 april 2020 te Amsterdam en/of Hoofddorp en/of Brondby en/of Glostrup en/of Hedehusene, althans (ook) elders in Nederland en/of Denemarken, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) (telkens) opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht (als bedoeld in artikel I lid 4 van de Opiumwet), en/of
B) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoert, en/of
C) althans in elke geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad,
-ongeveer 58 kilogram cocaïne, en/of
-ongeveer 27,8 kilogram speed, en/of
-ongeveer 219 kilo hasj(iesj),
althans in elk geval (telkens) een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde cocaïne en/of amfetamine, (een) middel(len) als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, en/of althans in elk geval een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 3 (zaaksdossier 4; 8 oktober 2020)
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 7 oktober 2020 tot en met 9 oktober 2020 te Swifterbant en/of Glostrup en/of Taastrup en/of Ishoj, althans (ook) elders in Nederland en/of Denemarken, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) (telkens) opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en/of
B) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoert, en/of
C) althans in elke geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad,
-ongeveer 15 kilogram cocaïne, en/of
-ongeveer 150 kilo hasj(iesj),
althans in elk geval (telkens) een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne zijnde cocaïne, een middel als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of
althans in elk geval een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Het afdoeningsvoorstel

Op 28 september 2023 zijn door de officier van justitie en de verdediging afdoeningsafspraken gemaakt. Op 9 oktober 2023 hebben de officier van justitie en de verdediging het afdoeningsvoorstel aangepast aan de gewijzigde tenlastelegging. De rechtbank is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van die afspraken. Het gezamenlijk voorstel voor afdoening van de zaak is aan de rechtbank voorgelegd.
Het afdoeningsvoorstel houdt in een bewezenverklaring en een strafoplegging, zoals hierna omschreven:
  • bewezen verklaard kan worden feiten 1, 2 en 3;
  • de officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Verder is overeengekomen dat:
  • de verdediging geen onderzoekswensen indient en al ingediende onderzoekswensen intrekt;
  • door de verdediging geen bewijsverweren worden gevoerd;
  • verdachte geen (nadere) verklaring hoeft af te leggen;
  • verdachte afstand doet van alle in beslag genomen goederen;
  • door de verdediging geen bewijsverweren worden gevoerd in de tenuitvoerleggingsfase met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen;
  • verdachte zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken;
  • zowel door de verdediging als het Openbaar Ministerie wordt afgezien van hoger beroep in deze zaak als de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken.
Het afdoeningsvoorstel is met de officier van justitie, de raadsman en verdachte besproken op de zitting van 9 oktober 2023 en zij hebben allen bevestigd achter het voorstel te staan. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het voorstel met zijn raadsman heeft besproken, dat hij bekend is met de inhoud van het afdoeningsvoorstel en de straf die wordt voorgesteld en dat hij daarmee akkoord gaat. Verdachte begrijpt wat de consequenties zijn als de rechtbank het voorstel volgt – in het bijzonder met betrekking tot zijn verdedigingsrechten – en hij accepteert de op te leggen straf zoals die is voorgesteld.
In dit vonnis staan de overwegingen over de artikelen 348 en 350 Sv voorop.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het afdoeningsvoorstel met betrekking tot het bewijs

De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of het mogelijk is de zaak conform de tussen de officier van justitie en de verdediging gemaakte procesafspraken af te doen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op de door de Hoge Raad geformuleerde aandachtspunten die de strafrechter bij de beoordeling van procesafspraken in acht moet nemen. [1] Deze houden onder meer het volgende in:
  • de rechtbank houdt een eigen verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de geldende wettelijke bepalingen, met name de artikelen 348 en 350 Sv;
  • verdachte is voorzien van rechtsbijstand;
  • de inhoud van het afdoeningsvoorstel is op de openbare terechtzitting besproken;
  • de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten.
De rechtbank is van oordeel dat, rekening houdend met de hiervoor genoemde aandachtspunten, het afdoeningsvoorstel recht doet aan de uitgangspunten van het Wetboek van Strafvordering en het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en dat de belangen van zowel verdachte als de maatschappij met dit afdoeningsvoorstel voldoende zijn gewaarborgd. Nu de bewezenverklaring aansluit bij de bewijsmiddelen in het dossier en er geen slachtoffers bekend zijn in de zaak, ziet de rechtbank geen aanleiding van het afdoeningsvoorstel af te wijken.

6.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in het dossier bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande:
feit 1
hij in de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 maart 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten onder andere medeverdachten
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
- artikel 10 vierde, vijfde lid en/of
- artikel 10a eerste lid Opiumwet en/of
- artikel 11, derde, vierde, vijfde lid en/of
- artikel 11a Opiumwet,
betreffende het buiten het grondgebied van Nederland brengen (uitvoeren) en/of afleveren en/of vervoeren van
o harddrugs, te weten cocaïne en/of speed (amfetamine), zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
o softdrugs, te weten hasjiesj, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
vanuit Nederland naar Denemarken;
feit 2
hij in de periode van 2 april 2020 tot en met 7 april 2020 te Weert en/of Hoofddorp en/of Brondby en/of Glostrup en/of Hedehusene, tezamen en in vereniging met anderen,
A) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en
B) opzettelijk heeft afgeleverd en/of vervoerd,
-ongeveer 58 kilogram cocaïne, en/of
-ongeveer 27,8 kilogram speed, en/of
-ongeveer 219 kilo hasj(iesj),
zijnde cocaïne en/of amfetamine, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of zijnde hasjiesj een middel als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 3
hij in de periode van 7 oktober 2020 tot en met 9 oktober 2020 te Swifterbant en/of Glostrup en/of Taastrup en/of Ishoj tezamen en in vereniging met anderen,
A) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en
B) opzettelijk heeft afgeleverd en/of vervoerd,
-ongeveer 15 kilogram cocaïne, en/of
-ongeveer 150 kilo hasj(iesj),
zijnde cocaïne, een middel als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of
zijnde hasjiesj, een middel als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

7.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de bewijsmiddelen in het dossier. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op dit vonnis, dat aan het verkort vonnis wordt gehecht.

8.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in:
- artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr),
- de artikelen 2, 3, 10, 11 en 11b van de Opiumwet.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, artikel 10a, eerste lid, artikel 11, derde, vierde en vijfde lid en artikel 11a van de Opiumwet;
feiten 2 en 3
telkens het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
telkens het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
telkens het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
telkens het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

9.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

10.De op te leggen straf of maatregel

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – conform het afdoeningsvoorstel – gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een straf conform het afdoeningsvoorstel op te leggen. Daarnaast verzoekt de raadsman de voorlopige hechtenis op te heffen.
10.3
De gronden voor een straf of maatregel
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met anderen deel uitgemaakt van een crimineel samenwerkingsverband dat zich langere tijd heeft bezig gehouden met drugstransporten naar het buitenland. Het betrof een professionele organisatie waarbinnen verschillende personen functies vervulden als leverancier, chauffeur, logistiek planner en personen die zich bezig hielden met contra-observatie en het maken van prijsafspraken. Binnen deze criminele organisatie is verdachte ingezet om bij transporten contra-observaties te verrichten. Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het meermalen exporteren van soft- en harddrugs vanuit Nederland naar Denemarken. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs schadelijke gevolgen kan hebben voor de volksgezondheid en tot ernstige verslavingsproblematiek kan leiden met alle gevolgen van dien. Daarbij gaat drugshandel en het gebruik van drugs veelal gepaard met verschillende vormen van criminaliteit, waarvan de gevolgen vaak ernstig zijn, zo valt geregeld in de media te lezen. Verdachte en zijn medeverdachten hebben hier geen oog voor gehad en zijn kennelijk puur gericht geweest op financieel voordeel voor zichzelf.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de voorgestelde straf valt binnen de bandbreedte van de straffen die normaliter in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de voorgestelde straf recht doet aan alle betrokken belangen. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank zal de straf dan ook opleggen conform het afdoeningsvoorstel.

11.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 Sr.

12.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, artikel 10a, eerste lid, artikel 11, derde, vierde en vijfde lid en artikel 11a van de Opiumwet;
feiten 2 en 3
telkens het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
telkens het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
telkens het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
telkens het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
22 (tweeëntwintig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
8 (acht) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. M.J.A.L. Beljaars en
mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.K. van Haren, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2023.
Buiten staat
Mr. Huisman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252