ECLI:NL:RBOVE:2023:4154

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
71.321019.21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan criminele organisatie en drugshandel met gevangenisstraf en geldboete

Op 24 oktober 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in harddrugs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden en een geldboete van € 12.500,--. De zaak is behandeld in een meervoudige kamer in Zwolle, waarbij de rechtbank op basis van het afdoeningsvoorstel van de officier van justitie en de verdediging tot deze uitspraak is gekomen. De verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de export van grote hoeveelheden harddrugs, waaronder cocaïne en amfetamine, naar verschillende Europese landen, waaronder Denemarken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vrijwillig heeft ingestemd met het afdoeningsvoorstel en dat er geen redenen zijn om van dit voorstel af te wijken. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten gebaseerd op de beschikbare bewijsmiddelen en heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71.321019.21 (P)
Datum vonnis: 24 oktober 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats],
wonende aan [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 oktober 2023 en 10 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. Hofstee en mr. drs. M.R.A. IJzendoorn (hierna ook in enkelvoud aangeduid als officier van justitie) en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. S.J. Römer, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 31 mei 2022, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich (samen met anderen) schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:deelname aan een criminele (drugs)organisatie;
feit 2: de export van 58 kilogram cocaïne, 27,8 kilogram amfetamine en 219 kilo hasjiesj;
feit 3: de export van 25 kilogram cocaïne
,51 kilogram amfetamine en 100 kilo hasjiesj;
feit 4: de export van 54,6 kilogram cocaïne en 92,85 kilo hasjiesj.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Feit 1 (zaaksdossier 11b)
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 maart 2021, te Hilversum, althans (ook) elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) medeverdachte(n) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in
- artikel 10 derde, vierde, vijfde lid en/of
- artikel 10a eerste lid Opiumwet en/of
- artikel 11, derde, vierde, vijfde lid en/of
- artikel 11a Opiumwet, en/of
- artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht, en/of
- artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht
betreffende het binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen (invoeren/uitvoeren) en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van
o harddrugs, te weten cocaïne en/of speed (amfetamine) en/of mdma, althans harddrugs, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
o softdrugs, te weten hasjiesj, althans softdrugs, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
vanuit Nederland naar Zweden en/of Denemarken, althans vanuit Nederland naar verschillende Europese landen;
Feit 2 (zaaksdossier 1; 7 april 2020)
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 2 april 2020 tot en met 7 april 2020 te Hilversum en/of Hoofddorp en/of Brondby en/of Glostrup en/of Hedehusene, althans (ook) elders in Nederland en/of Denemarken, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) (telkens) opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en/of
B) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoert, en/of
C) althans in elke geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad,
-ongeveer 58 kilogram cocaïne, en/of
-ongeveer 27,8 kilogram speed, en/of
-ongeveer 219 kilo hasj(iesj),
althans in elk geval (telkens) een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde cocaïne en/of amfetamine, (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, en/of althans in elk geval een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel
als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 3 (zaaksdossier 2; 7 mei 2020)
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 4 mei 2020 tot en met 7 mei 2020 te Hilversum en/of Hoofddorp en/of Brondby en/of Glostrup en/of Hedehusene, althans (ook) elders in Nederland en/of Denemarken, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) (telkens) opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en/of
B) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoert, en/of
C) althans in elke geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad,
-ongeveer 25 kilogram cocaïne, en/of
-ongeveer 51 kilogram speed, en/of
-ongeveer 100 kilo hasj(iesj),
althans in elk geval (telkens) een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde cocaïne en/of amfetamine, (een) middel(len) als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of althans in elk geval een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 4 (zaaksdossier 3; 14 mei 2020)
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 9 mei 2020 tot en met 15 mei 2020 te Hilversum en/of Hoofddorp en/of Brondby en/of Taastrup en/of Essedal Glostrup en/of Hedehusene, althans (ook) elders in Nederland en/of Denemarken, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) (telkens) opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en/of
B) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoert, en/of
C) althans in elke geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad,
-ongeveer 54,6 kilogram cocaïne, en/of
-ongeveer 92,85 kilo hasj(iesj),
althans in elk geval (telkens) een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of althans in elk geval een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel
als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Het afdoeningsvoorstel

Op 18 september 2023 zijn door de officier van justitie en de verdediging afdoeningsafspraken gemaakt. De rechtbank is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van die afspraken. Het gezamenlijk voorstel voor afdoening van de zaak is aan de rechtbank voorgelegd.
Het afdoeningsvoorstel houdt in een bewezenverklaring en een strafoplegging, zoals hierna omschreven:
  • bewezen verklaard kan worden feiten 1, 2, 3 en 4;
  • de officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden en een geldboete van € 12.500,--.
Verder is overeengekomen dat:
  • de verdediging geen onderzoekswensen indient en al ingediende onderzoekswensen intrekt;
  • door de verdediging geen bewijsverweren worden gevoerd;
  • verdachte geen (nadere) verklaring hoeft af te leggen;
  • verdachte afstand doet van het geldbedrag van € 8.500,-- waarop conservatoir beslag ligt. Dit bedrag zal worden gebruikt voor de te betalen geldboete van
  • verdachte zich bereid en in staat verklaard om aan alle financiële verplichtingen te voldoen die voortvloeien uit het op te leggen vonnis;
  • verdachte zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken;
  • zowel door de verdediging als het Openbaar Ministerie wordt afgezien van hoger beroep in deze zaak als de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken, in die zin dat niet meer of minder dan drie maanden van de eis zal worden afgeweken.
Het Openbaar Ministerie heeft op de zitting van 9 oktober 2023 bovendien toegezegd dat zij geen nadere vervolging zal instellen voor feiten die in onderzoek Warnow zijn onderzocht of hieruit zijn voortgekomen voor zover het uit de dataset gebleken drugsdelicten betreft die betrekking hebben op het EncroChat-account [accountnaam], waaronder ook inbegrepen artikel 11b van de Opiumwet (OW) en artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), gepleegd in de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 maart 2021.
Het afdoeningsvoorstel is met de officier van justitie, de raadsman en verdachte besproken op de zitting van 9 oktober 2023 en zij hebben allen bevestigd achter het voorstel te staan.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het voorstel met zijn raadsman heeft besproken, dat hij bekend is met de inhoud van het afdoeningsvoorstel en de straf die wordt voorgesteld en dat hij daarmee akkoord gaat. Verdachte begrijpt wat de consequenties zijn als de rechtbank het voorstel volgt – in het bijzonder met betrekking tot zijn verdedigingsrechten – en hij accepteert de op te leggen straf zoals die is voorgesteld.
In dit vonnis staan de overwegingen over de artikelen 348 en 350 Sv voorop.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het afdoeningsvoorstel met betrekking tot het bewijs

De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of het mogelijk is de zaak conform de tussen de officier van justitie en de verdediging gemaakte procesafspraken af te doen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op de door de Hoge Raad geformuleerde aandachtspunten die de strafrechter bij de beoordeling van procesafspraken in acht moet nemen. [1] Deze houden onder meer het volgende in:
  • de rechtbank houdt een eigen verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de geldende wettelijke bepalingen, met name de artikelen 348 en 350 Sv;
  • verdachte is voorzien van rechtsbijstand;
  • de inhoud van het afdoeningsvoorstel is op de openbare terechtzitting besproken;
  • de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten.
De rechtbank is van oordeel dat, rekening houdend met de hiervoor genoemde aandachtspunten, het afdoeningsvoorstel recht doet aan de uitgangspunten van het Wetboek van Strafvordering en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de Fundamentele Vrijheden en dat de belangen van zowel verdachte als de maatschappij met dit afdoeningsvoorstel voldoende zijn gewaarborgd. Nu de bewezenverklaring aansluit bij de bewijsmiddelen in het dossier en er geen slachtoffers bekend zijn in de zaak, ziet de rechtbank geen aanleiding van het afdoeningsvoorstel af te wijken.

6.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in het dossier bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande:
feit 1
hij in de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 maart 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten onder andere medeverdachten
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]
en[medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
- artikel 10 vierde, vijfde lid en/of
- artikel 10a eerste lid Opiumwet en/of
- artikel 11, derde, vierde, vijfde lid en/of
- artikel 11a Opiumwet,
betreffende het buiten het grondgebied van Nederland brengen (uitvoeren) en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van
o harddrugs, te weten cocaïne en/of speed (amfetamine), zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
o softdrugs, te weten hasjiesj, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
vanuit Nederland naar Denemarken;
feit 2
hij in de periode van 2 april 2020 tot en met 7 april 2020 te Weert en/of Hoofddorp en/of Brondby en/of Glostrup en/of Hedehusene, tezamen en in vereniging met anderen,
A) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en
B) opzettelijk heeft afgeleverd en/of vervoerd,
-ongeveer 58 kilogram cocaïne, en/of
-ongeveer 27,8 kilogram speed, en/of
-ongeveer 219 kilo hasj(iesj),
zijnde cocaïne en/of amfetamine, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of zijnde hasjiesj een middel als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 3
hij in de periode van 4 mei 2020 tot en met 7 mei 2020 te Weert en/of Hoofddorp en/of Brondby en/of Glostrup en/of Hedehusene, tezamen en in vereniging met anderen,
A) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en
B) opzettelijk heeft afgeleverd en/of vervoerd,
-ongeveer 25 kilogram cocaïne, en/of
-ongeveer 51 kilogram speed, en/of
-ongeveer 100 kilo hasj(iesj),
zijnde cocaïne en/of amfetamine, middelen als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of zijnde hasjiesj een middel als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 4
hij in de periode van 9 mei 2020 tot en met 15 mei 2020 te Weert en/of Hoofddorp en/of Brondby en/of Taastrup en/of Essedal Glostrup en/of Hedehusene, tezamen en in vereniging met anderen,
A) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en
B) opzettelijk heeft afgeleverd en/of vervoerd,
-ongeveer 54,6 kilogram cocaïne, en/of
-ongeveer 92,85 kilo hasj(iesj),
zijnde cocaïne een middel als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of
zijnde hasjiesj een middel als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

7.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de bewijsmiddelen in het dossier. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op dit vonnis, dat aan het verkort vonnis wordt gehecht.

8.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in:
- artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht,
- de artikelen 2, 3, 10, 11 en 11b van de Opiumwet.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, artikel 10a, eerste lid, artikel 11, derde, vierde en vijfde lid en artikel 11a van de Opiumwet;
feiten 2, 3 en 4
telkens het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
telkens het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
telkens het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
telkens het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

9.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

10.De op te leggen straf of maatregel

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – conform het afdoeningsvoorstel – gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden en een geldboete van € 12.500,--.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman verzoekt om bij de strafoplegging ermee rekening te houden dat de financiële draagkracht van verdachte niet toereikend is om een boetebedrag te kunnen voldoen dat in omvang gelijk is aan het boetebedrag dat het Openbaar Ministerie in de zaken van medeverdachten heeft voorgesteld. Daarnaast verzoekt de raadsman om opheffing van de voorlopige hechtenis.
10.3
De gronden voor een straf of maatregel
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met anderen deel uitgemaakt van een crimineel samenwerkingsverband dat zich langere tijd heeft beziggehouden met drugstransporten naar het buitenland. Het betrof een professionele organisatie waarbinnen verschillende personen functies vervulden als leverancier, chauffeur, logistiek plannen en personen die zich bezig hielden met contra-observaties en het maken van prijsafspraken. Binnen deze criminele organisatie had verdachte de rol van logistiek planner. Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het meermalen exporteren van soft- en harddrugs vanuit Nederland naar Denemarken. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs schadelijke gevolgen kan hebben voor de volksgezondheid en tot ernstige verslavingsproblematiek kan leiden met alle gevolgen van dien. Daarbij gaat drugshandel en het gebruik van drugs veelal gepaard met verschillende vormen van criminaliteit, waarvan de gevolgen vaak ernstig zijn, zo wordt geregeld in de media gemeld. Verdachte en zijn medeverdacht hebben hier geen oog voor gehad en zijn kennelijk puur gericht geweest op financieel voordeel voor zichzelf.
Verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat hij uitdrukkelijk akkoord is met het afdoeningsvoorstel, maar dat hij enige moeite heeft met het feit dat er met medeverdachte(n) afspraken zijn gemaakt die qua gevangenisstraf ongeveer gelijk zijn met de tijd die hij zal moeten gaan zitten. Ter zitting heeft het Openbaar Ministerie uitgelegd dat dat te maken heeft met het feit dat die medeverdachte(n) naast de gevangenisstraf een geldboete van € 100.000,-- dienen te betalen ter vervanging van 12 maanden gevangenisstraf. De rechtbank heeft er oog voor dat het opleggen van een dusdanig hoge geldboete niet alleen rechtsongelijkheid in de hand kan werken, maar ook kan leiden tot klassenjustitie. Immers, niet iedere justitiabele is financieel in staat een dergelijke geldboete te voldoen, waardoor scheve verhoudingen kunnen ontstaan. De rechtbank acht dan ook terughoudendheid geboden als het gaat om het opnemen van een dusdanig hoge geldboete in een afdoeningsvorstel. De rechtbank is echter van oordeel dat de in za(a)k(en) van medeverdachte(n) gemaakte procesafspraken in de onderhavige zaak niet leiden tot het oordeel dat de gemaakte procesafspraken met verdachte niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van de aan verdachte gemaakte verwijten.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de voorgestelde straf, met een verlaging van twee maanden, valt binnen de bandbreedte van de straffen die normaliter in soortgelijke zaken worden opgelegd en dat die straf recht doet aan alle betrokken belangen. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank zal daarom, overigens conform de ruimte die het afdoeningsvoorstel biedt, aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 36 maanden en een geldboete van € 12.500,--.

11.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 23, 24c en 57 Sr.

12.De beslissing

bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, artikel 10a, eerste lid, artikel 11, derde, vierde en vijfde lid en artikel 11a van de Opiumwet;
feiten 2, 3 en 4
telkens het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
telkens het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
telkens het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
telkens het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 12.500,-- (zegge: twaalfduizenden vijfhonderd euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
97 (zevenennegentig) dagen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. M.J.A.L. Beljaars en
mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.K. van Haren, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2023.
Buiten staat
Mr. Huisman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252