ECLI:NL:RBOVE:2023:4153

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
71.320873.21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel en gijzeling in drugszaken

Op 24 oktober 2023 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij de veroordeelde is verplicht tot betaling van € 557.000 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie, die op 24 mei 2022 het bedrag van € 1.114.102,-- had gevorderd. De rechtbank heeft de vordering behandeld op openbare zittingen op 9 en 10 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. C. Hofstee, en mr. drs. M.R.A. IJzendoorn, alsook de raadsman van de verdachte, mr. A.J. Admiraal, aanwezig waren.

Tijdens de zittingen zijn er afdoeningsafspraken gemaakt tussen de officier van justitie en de verdediging, waarbij de rechtbank niet betrokken was. De veroordeelde heeft ingestemd met het afdoeningsvoorstel, dat inhoudt dat hij een bedrag van € 557.051,-- aan de Staat zal betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het afdoeningsvoorstel recht doet aan de uitgangspunten van het Wetboek van Strafvordering en het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. De rechtbank heeft de hoogte van het te ontnemen bedrag passend geacht in verhouding tot de ernst van de zaak.

De rechtbank heeft ook bepaald dat de duur van de gijzeling maximaal 360 dagen kan zijn. De beslissing is genomen met inachtneming van de wettelijke voorschriften, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde vrijwillig en met voldoende informatie heeft ingestemd met het afdoeningsvoorstel. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71.320873.21
Datum vonnis: 24 oktober 2023
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1962 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [woonplaats] .

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft bij vordering van 24 mei 2022 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 1.114.102,--.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 9 oktober 2023 en 10 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. Hofstee en mr. drs. M.R.A. IJzendoorn (hierna ook in enkelvoud aangeduid als officier van justitie) en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. A.J. Admiraal, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

3.Het afdoeningsvoorstel

Op 3 oktober 2023 zijn door de officier van justitie en de verdediging afdoeningsafspraken gemaakt. De rechtbank is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van die afspraken. Het gezamenlijk voorstel voor afdoening van de zaak is aan de rechtbank voorgelegd.
De overeenkomst bevat, voor zover betrekking hebbend op de ontnemingsvordering, de volgende afspraken:
  • verdachte zal een bedrag van € 557.051,-- aan de Staat voldoen ter compensatie van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • verdachte doet afstand van de onroerende zaken ter voldoening van alle betalingsverplichtingen (ontneming en geldboete) in de onderhavige strafzaak;
  • zowel door de verdediging als het Openbaar Ministerie wordt afgezien van hoger beroep in deze zaak als de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken, in die zin dat niet meer of minder dan drie maanden van de eis zal worden afgeweken.
Het afdoeningsvoorstel is met de officier van justitie, de raadsman en veroordeelde besproken op de zitting van 10 oktober 2023 en zij hebben allen bevestigd achter het voorstel te staan. Veroordeelde heeft ter zitting verklaard dat hij het voorstel met zijn raadsman heeft besproken, dat hij bekend is met de inhoud van het afdoeningsvoorstel en dat hij daarmee akkoord gaat. Verdachte begrijpt wat de consequenties zijn als de rechtbank het voorstel volgt, in het bijzonder met betrekking tot zijn verdedigingsrechten. De raadsman heeft de officier van justitie nog wel verzocht wat de onderliggende reden is dat medeverdachte [medeverdachte] een bedrag van € 557.000,-- aan de Staat zal voldoen ter compensatie van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel en verdachte € 51,-- meer. De officier van justitie heeft aangegeven dat het bedrag dat verdachte dient te betalen aan de Staat gelijk dient te worden getrokken met dat van de medeverdachte en zegt akkoord te gaan met een vermindering van € 51,00 met als gevolg dat de bedragen voor beide verdachten gelijk zullen zijn.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de procesafspraken, gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op € 557.000,-- en dat aan de veroordeelde een gelijkluidende betalingsverplichting wordt opgelegd.

5.Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman

De raadsman heeft verzocht de ontnemingszaak af te doen zoals in de procesafspraken is overeengekomen.

6.De beoordeling van het afdoeningsvoorstel

6.1
Grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 24 oktober 2023 veroordeeld voor de strafbare feiten:
feit 1
het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, artikel 10a, eerste lid, artikel 11, derde, vierde en vijfde lid en artikel 11a van de Opiumwet;
feiten 2, 3 en 4
telkens het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
telkens het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
telkens het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
telkens het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
6.2.
Overwegingen en conclusies
De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of het mogelijk is de zaak conform de tussen de officier van justitie en de verdediging gemaakte procesafspraken af te doen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op de door de Hoge Raad geformuleerde aandachtspunten die de strafrechter bij de beoordeling van procesafspraken in acht moet nemen. [1] Deze houden onder meer het volgende in:
  • de rechtbank houdt een eigen verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de geldende wettelijke bepalingen, met name de artikelen 348 en 350 Sv;
  • verdachte is voorzien van rechtsbijstand;
  • de inhoud van het afdoeningsvoorstel is op de openbare terechtzitting besproken;
  • de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten.
De rechtbank is van oordeel dat, rekening houdend met de hiervoor genoemde aandachtspunten, het afdoeningsvoorstel recht doet aan de uitgangspunten van het Wetboek van Strafvordering en het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en dat de belangen van zowel verdachte als de maatschappij met dit afdoeningsvoorstel voldoende zijn gewaarborgd. De rechtbank acht de hoogte van het te ontnemen geldbedrag passend en in redelijke verhouding staan tot de ernst van de zaak en ziet geen aanleiding om van het afdoeningsvoorstel af te wijken. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat het afdoen van de zaak conform de procesafspraken bijdraagt aan het verkorten van de procedure en het efficiënter en effectiever afdoen van de zaak.
De rechtbank stelt zowel de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel als het door de veroordeelde te betalen geldbedrag vast op € 557.000,--.
De rechtbank merkt nog op dat conservatoir beslag niet in mindering dient te worden gebracht op de betalingsverplichting. Conservatoir beslag ziet op de verhaalsmogelijkheid die het openbaar ministerie heeft indien veroordeelde een betalingsverplichting opgelegd krijgt. Het conservatoir beslag en de waarde van dat beslag heeft dan ook enkel werking in de executiefase van de betalingsverplichting.

7.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 557.000,--;
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 557.000,-- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 360 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. M.J.A.L. Beljaars en
mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.K. van Haren, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2023.
Buiten staat
Mr. Huisman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252