ECLI:NL:RBOVE:2023:3999

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
C/08/294211 / HA ZA 23-120
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande kredietsom door ING Bank N.V. tegen gedaagde

In deze zaak vorderde ING Bank N.V. betaling van een openstaande kredietsom van € 56.707,88 van gedaagde, die een bankrekening had bij de bank. De kredietfaciliteit was in het verleden verhoogd van € 5.000,00 naar € 50.000,00, maar ING Bank had deze opgezegd omdat gedaagde niet meer aan zijn verplichtingen voldeed. Gedaagde voerde verweren aan, waaronder verjaring van de vordering, schending van de zorgplicht door ING Bank en rechtsverwerking. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van verjaring of rechtsverwerking en dat gedaagde onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van overkreditering. De vordering van ING Bank werd toegewezen, inclusief wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten. De rechtbank veroordeelde gedaagde tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met rente en kosten.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/294211 / HA ZA 23-120
Vonnis van 11 oktober 2023 (bij vervroeging gewezen)
in de zaak van
ING BANK N.V.,
te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: ING Bank,
advocaat: mr. P.C. Nieuwenhuizen te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. M.M. de Jong te Tilburg.

1.Samenvatting

1.1.
[gedaagde] had een bankrekening bij (de voorganger van) ING Bank met een kredietfaciliteit van € 5.000,00. Op aanbod van (de voorganger van) ING Bank is de kredietlimiet verhoogd naar € 15.000,00 en vervolgens naar € 50.000,00. Op een gegeven moment heeft ING Bank de kredietfaciliteit opgezegd, omdat [gedaagde] niet meer aan de verplichtingen op grond van de kredietovereenkomst voldeed. Zij vordert in deze procedure betaling van de openstaande kredietsom.
1.2.
[gedaagde] voert de volgende verweren aan:
1) dat de vordering van ING Bank is verjaard;
2) dat ING Bank haar bijzondere zorgplicht tegenover hem heeft geschonden waardoor overkreditering heeft plaatsgevonden en dat de als gevolg daarvan door hem geleden schade moet worden verrekend met de vordering van ING Bank, dan wel;
3) dat ING Bank haar recht heeft verwerkt om nog tot invordering over te gaan.
1.3.
De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van verjaring of rechtsverwerking en dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat overkreditering heeft plaatsgevonden en dat hij schade heeft geleden doordat ING Bank haar zorgplicht heeft geschonden. De vordering van ING Bank wordt toegewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 20 februari 2023,
- de conclusie van antwoord met producties van 7 juni 2023,
- de brief van de griffier van de rechtbank van 7 juni 2023, waarin aan partijen te kennen is gegeven dat een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte overlegging producties van ING Bank van 12 september 2023,
- de mondelinge behandeling van 12 september 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de spreekaantekeningen van de advocaat van ING Bank.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] voert sinds 9 november 2000 een eenmanszaak met de naam “[bedrijf 1]”, die zich bezighoudt met het inrichten van auto’s en het maken van ontwerpen voor auto’s.
3.2.
[gedaagde] beschikte over een bankrekening bij de Postbank – de (rechts)voorganger van ING Bank – met een kredietfaciliteit van € 5.000,00.
3.3.
Op 7 juli 2006 is de kredietlimiet op aanbod van Postbank verhoogd naar € 15.000,00 en op 7 augustus 2009 is de kredietlimiet op aanbod van ING Bank – als (rechts)opvolger van Postbank – verhoogd naar € 50.000,00.
3.4.
Op 25 maart 2013 heeft ING Bank de kredietfaciliteit opgezegd en [gedaagde] gesommeerd om de openstaande kredietsom te betalen, omdat [gedaagde] niet aan zijn verplichtingen op grond van de kredietovereenkomst voldeed. [gedaagde] heeft verzocht om handhaving van de kredietfaciliteit en opschorting van de invordering.
3.5.
Per brief van 25 mei 2016 heeft ING Bank de kredietfaciliteit nogmaals (definitief) opgezegd en [gedaagde] gesommeerd om het openstaande bedrag te betalen.
3.6.
Op 8 december 2016 heeft ING Bank een brief naar [gedaagde] gestuurd, waarin zij hem opnieuw heeft gesommeerd om het openstaande bedrag te betalen.
3.7.
Op 24 juni 2021 heeft ING Bank [gedaagde] via een sommatie-exploot gesommeerd het openstaande bedrag te betalen.

4.Het geschil

4.1.
ING Bank vordert betaling van:
I. een bedrag van € 56.707,88 (bestaande uit een bedrag van € 50.575,06 aan hoofdsom en € 6.132,82 aan rente tot en met 17 augustus 2022), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2022 tot de dag van volledige betaling;
II. een bedrag van € 1.549,71 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. een bedrag van € 1.897,23 aan beslagkosten, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. de proceskosten, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
ING Bank stelt dat [gedaagde] een kredietfaciliteit bij haar had en dat hij na 2012 niet meer aan zijn verplichtingen op grond van de kredietovereenkomst heeft voldaan. Zij heeft de kredietfaciliteit daarom (definitief) opgezegd per brief van 25 mei 2016. Volgens ING Bank is de openstaande kredietsom daarmee volledig opeisbaar geworden, welke kredietsom volgens haar op 17 augustus 2022 € 50.575,06 bedroeg.
4.3.
[gedaagde] voert de volgende verweren aan:
1) dat de vordering is verjaard;
2) dat ING Bank haar bijzondere zorgplicht tegenover hem heeft geschonden waardoor overkreditering heeft plaatsgevonden en dat de door hem als gevolg daarvan geleden schade moet worden verrekend met de vordering van ING Bank, dan wel;
3) dat ING Bank haar recht heeft verwerkt om nog tot invordering over te gaan.
[gedaagde] concludeert dan ook tot niet-ontvankelijk verklaring van ING Bank, dan wel tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van ING Bank in de proceskosten en nakosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Hoofdsom
Geen verjaring
5.1.
De vordering tot betaling van een bedrag op grond van een overeenkomst, verjaart door verloop van vijf jaren vanaf de dag nadat de vordering opeisbaar is geworden. Dat blijkt uit artikel 3:307 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De verjaring kan worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Dit staat in artikel 3:317 lid 1 BW.
5.2.
[gedaagde] voert aan dat ING Bank de verjaring van haar vordering op hem per brief van 25 mei 2016 heeft gestuit en dat er vervolgens geen stuitingshandelingen meer hebben plaatsgevonden, zodat de vordering op of rond 27 mei 2017 is verjaard. Het sommatie-exploot van 24 juni 2021 was volgens hem te laat om de verjaring te kunnen stuiten.
ING Bank betwist dat de vordering is verjaard en stelt dat zij op 8 december 2016 een sommatiebrief naar [gedaagde] heeft gestuurd, waarmee zij de verjaring heeft gestuit.
5.3.
De rechtbank oordeelt dat de verjaring inderdaad is gestuit door de sommatiebrief van 8 december 2016. [gedaagde] betwist weliswaar dat hij deze brief heeft ontvangen, maar de rechtbank volgt hem niet in dit verweer. ING Bank heeft namelijk een e-mail van [gedaagde] vader van 19 december 2016 overgelegd, waarin hij de ontvangst van deze brief bevestigd. Uit de processtukken blijkt dat het contact tussen ING Bank en [gedaagde] al langere tijd via zijn vader verliep. Bovendien heeft zijn vader in de hiervoor genoemde e‑mail laten weten dat alle zaken van [bedrijf 1] via [bedrijf 2] verlopen en verzocht om alle correspondentie via [bedrijf 2] te sturen. [gedaagde] is in de CC van deze
e-mail meegenomen. [gedaagde] mag daarom worden geacht ermee te hebben ingestemd dat zijn vader namens hem correspondeerde en ervan op de hoogte te zijn geweest dat ING Bank hem op 8 december 2016 heeft aangeschreven.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verjaring dus gestuit door de brief van 8 december 2016 en vervolgens weer (tijdig) gestuit door het sommatie-exploot van 24 juni 2021. De vordering van ING Bank is dus niet verjaard.
Bijzondere zorgplicht
5.5.
Banken hebben vanwege hun maatschappelijke functie een bijzondere zorgplicht die inhoudt dat zij moeten waken voor overkreditering. De reikwijdte van deze zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval. Zo geldt tegenover ondernemers een beperktere zorgplicht dan tegenover consumenten.
Reikwijdte zorgplicht
5.6.
[gedaagde] voert aan dat ING Bank niet aan haar bijzondere zorgplicht heeft voldaan bij het verhogen van zijn kredietlimiet. [gedaagde] is de kredietovereenkomst aangegaan vanuit zijn eenmanszaak, maar beroept zich op reflexwerking van de zorgplicht voor consumenten, omdat hij een kleine ondernemer is en hij in privé aansprakelijk is voor de kredietrekening.
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank kan [gedaagde] echter niet gelijk worden gesteld met een consument. In de kredietovereenkomst is namelijk opgenomen dat het krediet bedoeld was voor zijn eenmanszaak, [gedaagde] voerde zijn onderneming op het moment van het verhogen van het krediet al een aantal jaren, het betreft een niet complex financieel product en het is niet gebleken dat [gedaagde] het krediet voor privédoeleinden heeft gebruikt.
[gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat hij het krediet voor (de afwikkeling van) zijn echtscheiding heeft gebruikt, maar hij heeft dit op geen enkele wijze onderbouwd. Het enkele feit dat [gedaagde] privé aansprakelijk is voor de kredietrekening, maakt ook niet dat het om privékrediet gaat of dat hij met een consument gelijk moet worden gesteld.
5.8.
De zorgplicht van ING Bank was in dit geval dan ook beperkt, in die zin dat het niet méér inhield dan dat ING Bank een zorgvuldig onderzoek moest doen naar de kredietwaardigheid van [gedaagde] om te voorkomen dat hij hogere financiële lasten op zich zou nemen dan verantwoord was en om voldoende informatie te geven over de te verstrekken financiering en de daaraan verbonden risico’s (vgl. ECLI:NL:GHARL:2021:4708, r.o. 4.8).
Overkreditering en schade onvoldoende onderbouwd
5.9.
Volgens [gedaagde] heeft ING Bank niet aan haar bijzondere zorgplicht voldaan, doordat zij niet naar het bestedingsdoel van het krediet heeft gevraagd, geen inkomens- en vermogenstoets heeft uitgevoerd, niet heeft gevraagd of gecontroleerd hoe [gedaagde] het krediet zou gaan terugbetalen en niet heeft voldaan aan haar waarschuwingsplicht met betrekking tot de risico’s. [gedaagde] voert aan dat hierdoor overkreditering heeft plaatsgevonden en dat ING Bank aansprakelijk is voor de schade die hij daardoor lijdt.
De schade bestaat volgens hem uit het bedrag dat hij te veel heeft ontvangen, namelijk
€ 45.000,00 (dan wel € 35.000,00), en de bedragen die hij heeft ingelost of aan rente heeft betaald. Deze bedragen kunnen volgens [gedaagde] worden verrekend met de vordering van ING Bank, zodat er per saldo voor ING Bank niets meer te vorderen valt.
ING Bank betwist dat er sprake is van overkreditering en stelt daarnaast dat [gedaagde] te laat heeft geklaagd over de (vermeende) schending van de zorgplicht, aangezien het krediet veertien jaar geleden is verhoogd en hij tot aan deze procedure nooit iets over overkreditering genoemd heeft.
5.10.
Nog los van de vraag of [gedaagde] tijdig over de (vermeende) schending van de zorgplicht heeft geklaagd, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is (geweest) van overkreditering. Nergens blijkt namelijk uit dat, als ING Bank in 2006 en 2009 (meer) onderzoek had gedaan, daaruit zou zijn gebleken dat de kredietverhogingen onverantwoord waren. [gedaagde] heeft immers geen stukken overgelegd waaruit blijkt wat de financiële situatie van zijn eenmanszaak op die momenten was, zodat niet kan worden beoordeeld of en tot welk bedrag een kredietverhoging verantwoord was. Bovendien kwam er kennelijk tot 2012 omzet binnen op de rekening.
5.11.
Dat de eenmanszaak van [gedaagde] de in de kredietovereenkomst genoemde maandelijkse omzet van tenminste 25% van de hoogte van de kredietfaciliteit niet behaalde, betekent niet dat ING Bank het krediet niet had mogen verstrekken. De genoemde omzet is namelijk niet als voorwaarde voor verstrekking van het krediet opgenomen. In de overeenkomst staat slechts dat, als deze omzet niet wordt gehaald, ING Bank het recht heeft om de limiet te verlagen of het krediet op te zeggen.
5.12.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat – als al vastgesteld zou kunnen worden dat sprake is van overkreditering – [gedaagde] zijn schade onvoldoende heeft onderbouwd. Nergens blijkt namelijk uit dat de gehele verhoging boven op het aanvankelijke krediet van € 5.000,00 (dan wel boven op het krediet van € 15.000,00) onverantwoord was. Bovendien is het geleende bedrag van € 45.000,00 aan [gedaagde] ten goede gekomen, zodat dit bedrag in beginsel niet als schade kan worden aangemerkt.
5.13.
Gelet op het voorgaande zal aan het verweer van [gedaagde] dat ING Bank haar bijzondere zorgplicht heeft geschonden en dat de als gevolg daarvan door hem geleden schade verrekend moet worden met de vordering van ING Bank, voorbij worden gegaan.
Geen rechtsverwerking
5.14.
Van rechtsverwerking is sprake wanneer de schuldeiser zich heeft gedragen op een manier die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht (ECLI:NL:HR:1991:ZC0271, r.o. 3.3.1).
5.15.
[gedaagde] voert aan dat ING Bank hem heeft medegedeeld dat zij het innen van haar vordering zou staken in afwachting van de uitkomst van een procedure die [gedaagde] tegen ABN AMRO voerde. In deze procedure vorderde [gedaagde] schadevergoeding van ABN AMRO. Volgens [gedaagde] heeft ING Bank de invordering dus afhankelijk gesteld van de uitkomst van de genoemde procedure en heeft zij, nu de procedure niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd, haar recht verwerkt om nog tot invordering over te gaan.
5.16.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in zijn verweer dat er sprake is van rechtsverwerking. Zoals ING Bank terecht heeft aangevoerd en ook blijkt uit de stukken, heeft de vader van [gedaagde] haar namelijk zelf verzocht om de procedure tegen ABN AMRO af te wachten. Volgens hem kon [gedaagde] de vordering van ING Bank op dat moment namelijk niet betalen, maar als hij een schadevergoeding zou ontvangen (mogelijk) wel.
Dat ING Bank zo coulant is geweest om de procedure af te wachten, betekent niet dat [gedaagde] erop mocht vertrouwen dat zij van invordering af zou zien als hij geen schadevergoeding zou ontvangen uit de procedure tegen ABN AMRO. In haar brief van 25 maart 2016 heeft ING Bank ook aangegeven dat zij het verzoek van [gedaagde] vader om de vordering geheel of gedeeltelijk te kwijten of de rente stop te zetten, afwijst. En in een brief van 9 augustus 2016 heeft ING Bank te kennen gegeven dat [gedaagde] vader nogmaals had verzocht om de procedure tegen ABN AMRO af te wachten, maar dat zij niet bereid was om verder uitstel te geven.
5.17.
Gezien deze omstandigheden kan dan ook niet worden geconcludeerd dat ING Bank haar recht om de vordering op [gedaagde] te innen, heeft verwerkt.
Conclusie
5.18.
Nu [gedaagde] niet heeft betwist dat er nog een bedrag van € 50.575,06 openstaat vanuit zijn kredietrekening bij ING Bank, zal de rechtbank dit bedrag toewijzen.
Wettelijke rente
5.19.
ING Bank vordert vergoeding van een bedrag van € 6.132,82 aan wettelijke rente over de hoofdsom van € 50.575,06 tot en met 17 augustus 2022 en vordert vergoeding van de wettelijke rente over het bedrag van € 56.707,88 (de hoofdsom inclusief rente) vanaf 18 augustus 2022 tot de dag van volledige betaling.
5.20.
De rechtbank zal de wettelijke rente van artikel 6:119 BW toewijzen, omdat ING Bank niet heeft vermeld dat zij bedoelt de wettelijke rente van artikel 6:119a BW te vorderen.
5.21.
ING Bank vordert rente over rente. Uit artikel 6:119 lid 2 BW blijkt echter dat alleen over de verschenen rente
over een vol jaarrente in rekening kan worden gebracht. De verschenen rente wordt dus telkens pas
na afloop van een jaaraan de hoofdsom toegevoegd. Aangezien [gedaagde] sinds 7 juli 2016 in verzuim is, wordt het rentebedrag over de periode tussen 7 juli 2022 en 18 augustus 2022 dus pas aan de hoofdsom toegevoegd op 7 juli 2023 (want dan is weer een heel jaar afgelopen). Er is vanaf 18 augustus 2022 dus nog geen rente verschuldigd over het volledige bedrag van € 56.707,88. Nu ING Bank niet heeft gespecificeerd welk rentebedrag op 7 juli 2022 verschuldigd was (oftewel over welk deel van het rentebedrag rente kan worden berekend), zal de rechtbank geen los bedrag aan wettelijke rente toewijzen, maar de (samengestelde) wettelijke rente toewijzen over de hoofdsom van € 50.575,06 vanaf 7 juli 2016 tot de dag van volledige betaling.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.22.
ING Bank vordert vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan.
Het gevorderde bedrag van € 1.549,71 inclusief btw komt overeen met het tarief dat in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is bepaald en zal daarom worden toegewezen.
5.23.
De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten is op de wet gegrond en niet weersproken en zal dan ook worden toegewezen.
Beslagkosten
5.24.
ING Bank vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 658,23 aan kosten deurwaardersexploten, € 676,00 aan griffierecht en € 563,00 aan salaris advocaat. In totaal zal dus een bedrag van € 1.897,23 aan beslagkosten worden toegewezen.
5.25.
De gevorderde rente over de beslagkosten is op de wet gegrond en niet weersproken en zal dan ook worden toegewezen.
Proceskosten
5.26.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van ING Bank als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
128,31
- griffierecht
2.161,00
- salaris advocaat
2.366,00
(2,00 punten × € 1.183,00)
totaal
4.655,31
5.27.
De gevorderde rente over de proceskosten is op de wet gegrond en niet weersproken en zal dan ook worden toegewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan ING Bank te betalen een bedrag van € 50.575,06, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 7 juli 2016 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan ING Bank te betalen een bedrag van € 1.549,71 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan ING Bank te betalen een bedrag van € 1.897,23 aan beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van ING Bank tot dit vonnis vastgesteld op € 4.655,31, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is bij vervroeging gewezen door mr. A.A. Smit en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023.