ECLI:NL:RBOVE:2023:3849

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 oktober 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
08.055785.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor openlijke geweldpleging, poging tot zware mishandeling en wapenbezit

Op 2 oktober 2023 heeft de Rechtbank Overijssel een 20-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De man was beschuldigd van openlijke geweldpleging in vereniging, poging tot zware mishandeling en het dragen van twee wapens, namelijk een boksbeugel en een knuppel, in strijd met de Wet wapens en munitie. De feiten vonden plaats op 30 oktober 2022 in Steenwijk, waar de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster op de grond heeft geduwd en haar meerdere keren heeft geslagen, terwijl hij ook een andere persoon met een knuppel heeft geslagen, wat resulteerde in letsel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, waaronder bedreiging, omdat er onvoldoende bewijs was. De officier van justitie had een werkstraf geëist, en de rechtbank volgde dit advies, rekening houdend met de jeugdige leeftijd van de verdachte en het advies van de reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die in totaal € 1.103,97 bedraagt, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.055785.23 (P)
Datum vonnis: 2 oktober 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 september 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L.A. de Vroome, en van wat door de verdachte en zijn raadsman, mr. D.G. Hassink, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door mr. M.L. de Jong, advocaat in Meppel, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 18 september 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich op 30 oktober 2022 in Steenwijk schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:openlijke geweldpleging (primair) of mishandeling (subsidiair) van [slachtoffer 2] ;
feit 2:bedreiging van [slachtoffer 2] ;
feit 3:zware mishandeling (primair), poging tot zware mishandeling (subsidiair) of mishandeling (meer subsidiair) van [slachtoffer 1] ;
feit 4 en feit 5:het bij zich hebben van een boksbeugel en een knuppel.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 30 oktober 2022 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland
openlijk, te weten, aan de Oostwijkstraat te Steenwijk, in elk geval op of aan de
openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 2]
- één of meermalen tegen/op haar gezicht, althans haar lichaam, te slaan en/of te
stompen en/of stoten en/of
- één of meermalen tegen haar lichaam te trappen en/of te schoppen en/of
- één of meermalen op de grond te duwen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 oktober 2022 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2]
- één of meermalen tegen/op haar gezicht, althans haar lichaam, te slaan en/of te
stompen en/of stoten en/of
- één of meermalen op de grond te duwen;
2
hij op of omstreeks 30 oktober 2022 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik steek je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
hij op of omstreeks 30 oktober 2022 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken pols, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1]
- één of meermalen tegen zijn enkel, althans zijn lichaam, te trappen en/of te schoppen waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam en/of
- één of meermalen met een knuppel tegen zijn elleboog en/of pols, althans zijn lichaam, te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 oktober 2022 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- één of meermalen die [slachtoffer 1] tegen zijn enkel, althans zijn lichaam, heeft getrapt en/of heeft geschopt waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen en/of
- één of meermalen die [slachtoffer 1] met een knuppel tegen zijn elleboog en/of pols, althans zijn lichaam, heeft geslagen;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 oktober 2022 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
- één of meermalen tegen zijn enkel, althans zijn lichaam, te trappen en/of te schoppen waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam en/of
- één of meermalen met een knuppel tegen zijn elleboog en/of pols, althans zijn lichaam, te slaan;
4
hij op of omstreeks 30 oktober 2022 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland
een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een
boksbeugel, voorhanden heeft gehad;
5
hij op of omstreeks 30 oktober 2022 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland
een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie,
te weten een knuppel zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen
dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen
heeft gedragen.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 primair, feit 2, feit 3 meer subsidiair, feit 4 en feit 5 te bewijzen. De verklaring van aangeefster en de verklaring van de dochter van aangeefster vormen de bewijsmiddelen voor feit 2, aldus de officier van justitie.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van feit 2 moet worden vrijgesproken, omdat de verklaring van aangeefster onvoldoende wordt ondersteund door ander bewijs. Verder is de raadsman het eens met de officier van justitie.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij deel uitmaakte van een groep die de confrontatie zocht met [naam 1] . In eerste instantie heeft hij niets gedaan, maar bij scholengemeenschap [schoolnaam] heeft hij wel deelgenomen aan het geweld dat door de groep werd gebruikt. Toen aangeefster [slachtoffer 2] – de moeder van [naam 1] – arriveerde, heeft hij haar eerst op de grond geduwd en daarna tegen de auto. Daarna gingen anderen uit zijn groep zich ‘ermee bemoeien’. [2]
De aangeefster heeft hierover verklaard: [3]
dat de eerder beschreven man(de rechtbank begrijpt: de verdachte)
met een snelle pas naar mij toe kwam, ik zag dat hij door de menigte kwam. (..) Ik viel toen (..) Ik voelde dat ik door meerdere mensen geslagen (..) werd’.
Tijdens de zitting zijn beelden bekeken die door omstanders zijn gemaakt. Deze beelden maken deel uit van het dossier. Op de beelden met bestandsnaam ‘ [bestandsnaam 2] ’ heeft de rechtbank waargenomen dat de verdachte aangeefster (eerst) op de grond duwt (04:05 tot en met 04:08). Op de beelden met bestandsnaam ‘ [bestandsnaam 1] ’ heeft de rechtbank waargenomen dat de verdachte aangeefster (daarna) op de motorkap van haar auto duwt (00:03), dat aangeefster dan meerdere keren wordt geslagen (00:04 tot en met 00:12) en voor de tweede keer op de grond wordt geduwd (00:13).
Het geweld tegen aangeefster was als het ware één aanval, samen gepleegd door de groep. Niet is gebleken dat de verdachte actie heeft ondernomen om het geweld te voorkomen of te stoppen. Integendeel, de verdachte is degene die is begonnen met het toepassen van geweld tegen aangeefster. Daarmee heeft hij bijgedragen aan een sfeer van ontremming waarin anderen ook zijn overgegaan tot het plegen van geweld tegen aangeefster. Ook dat geweld kan de verdachte daarom worden toegerekend.
Met de officier van justitie en raadsman is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor de onder het tweede gedachtestreepje ten laste gelegde geweldshandelingen, te weten het trappen en/of schoppen tegen het lichaam van aangeefster. Daarom wordt de verdachte daarvan vrijgesproken.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is dat de verdachte aangeefster heeft bedreigd.
Door aangeefster is verklaard dat de man die zij eerder beschreef (de rechtbank begrijpt: de verdachte) tegen haar zei: ‘
ik laat u zo neersteken, we lopen hier met messen’ (pagina 131).
Haar dochter heeft onder meer verklaard: ‘
Ze zeiden tegen mijn moeder, als je nu niet oppast dan steek ik je neer’ (pagina 114) en op de vraag wie dat zei: ‘
dat was die jongen die opgepakt is’ (pagina 118). Op basis van haar verhoor bij de politie kan echter niet worden vastgesteld dat zij dit zelf heeft waargenomen. Niet kan worden uitgesloten dat zij dit van aangeefster heeft gehoord. De verklaring van aangeefster wordt verder niet ondersteund door ander bewijsmateriaal. Omdat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige (artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van de onder 2 ten laste gelegde bedreiging.
Feit 3
Aangever [slachtoffer 1] was ook bij scholengemeenschap [schoolnaam] . Hij heeft verklaard [4] dat hij hard is weggerend, en: ‘
nog rennend op de parkeerplaats keek ik achterom en zag ik dat de jongen(de rechtbank begrijpt: de verdachte)
een knuppel uit zijn broek haalde. (..) Ik zag dat hij de knuppel met beide handen vasthield. (..) Ik zag dat hij een slaande beweging in mijn richting maakte met de knuppel. (..) Ik voelde dat de knuppel met kracht tegen mijn linker elleboog kwam. (..) Direct hierna zag ik dat hij wederom met kracht in mijn richting sloeg met de knuppel. Ik zag dat hij in de richting van mijn hoofd sloeg. Ik heb mijn beide handen/armen voor mijn hoofd gedaan om dit te blokkeren. Ik voelde dat de knuppel met kracht tegen mijn linker pols kwam’.
De verklaring van de aangever is gedetailleerd en de rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat zijn verklaring niet klopt. Daarbij komt dat het letsel van de aangever (een breuk in zijn spaakbeen en ellepijp van zijn linker onderarm) meer past bij de verklaring van de aangever, dan bij het scenario van de verdachte dat de aangever is gevallen doordat de verdachte hem tackelde en daardoor het letsel heeft opgelopen. Verder wordt de verklaring van de aangever in voldoende mate ondersteund door getuige [getuige] . Zij heeft verklaard dat ze zag dat de jongen (de rechtbank begrijpt: de verdachte) de aangever aanviel met een hamer, en hem raakte op een van zijn armen. [5] Dat [getuige] de knuppel kennelijk voor een hamer heeft aangezien is geen reden haar verklaring niet voor het bewijs te gebruiken. Uit de camerabeelden, in het bijzonder die met bestandsnaam ‘ [bestandsnaam 1] ’, blijkt immers dat omstanders dit slaan van tientallen meters afstand moeten hebben waargenomen, omdat de aangever en de verdachte hard van de groep weg renden. En ook de aangever heeft de knuppel voordat hij ermee werd geslagen voor een hamer aangezien (pagina 139), hetgeen op basis van de camerabeelden met bestandsnaam ‘ [bestandsnaam 1] ’ kan worden vastgesteld. Daarop is te zien dat de verdachte een (vrij korte) knuppel uit zijn broek haalt en in zijn hand vasthoudt (00:21 tot en met 00:24).
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de verdachte de aangever twee keer met een knuppel heeft geslagen.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of het letsel van de aangever in juridische zin als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Dat kan volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1051) het geval zijn als sprake is van een ‘zodanige fractuur dat operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist’. Bij de aangever is geen sprake geweest van een operatieve ingreep. Verder zijn ook de aard van het letsel en het uitzicht op herstel ontoereikend om het letsel van de aangever als zwaar lichamelijk letsel aan te merken. Van het primair ten laste gelegde wordt de verdachte daarom vrijgesproken.
Wel is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Nadat de verdachte de aangever ten val had gebracht, heeft hij de aangever immers twee keer met een houten knuppel geslagen. Eén van deze slagen was gericht op het hoofd van de aangever. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd kwetsbare delen bevat, en dat een slag met een houten knuppel op het hoofd kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Dat de aangever niet op zijn hoofd is geraakt, maar ‘slechts’ op zijn pols is te danken aan zijn afweerreactie en niet aan de verdachte. Het slaan met een houten knuppel in de richting van het hoofd van de aangever is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Daarom is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd de aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een knuppel te slaan.
Dat geldt niet voor het ten val brengen van de aangever, omdat door die handeling geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond. Van dit gedeelte van de tenlastelegging wordt de verdachte daarom vrijgesproken.
Feit 4
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – omdat de verdachte heeft bekend en door de verdediging geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn:
  • de verklaring van de verdachte op de zitting van 18 september 2023;
  • het proces-verbaal onderzoek wapen, pagina 365 tot en met 368.
Feit 5
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – omdat de verdachte heeft bekend en door de verdediging geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn:
  • de verklaring van de verdachte op de zitting van 18 september 2023;
  • het proces-verbaal onderzoek wapen, pagina 369 tot en met 372.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair)
hij op 30 oktober 2022 te Steenwijk,
openlijk, te weten aan de Oostwijkstraat te Steenwijk, ,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 2]
- meermalen tegen haar lichaam te slaan en
- meermalen op de grond te duwen;
3 ( subsidiair)
hij op 30 oktober 2022 te Steenwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer 1] met een knuppel tegen zijn pols, heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
hij op 30 oktober 2022 te Steenwijk,
een wapen van categorie I, onder 3°, van de Wet wapens en munitie,
te weten een boksbeugel,
voorhanden heeft gehad;
5
hij op 30 oktober 2022 te Steenwijk,
een wapen van categorie IV, onder 7, van de Wet wapens en munitie,
te weten een knuppel,
zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen,
heeft gedragen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 141, 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 13, 27, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie (WWM). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
feit 3 subsidiair
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling
feit 4
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
feit 5
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
5. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat de verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte volgens het jeugdstrafrecht moet worden berecht. Zij heeft een werkstraf van 200 uren geëist, waarvan 100 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Als bijzondere voorwaarden moet de verdachte meewerken met de jeugdreclassering en een ambulante (gezins)behandeling volgen, aldus de officier van justitie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is het eens met de door de officier van justitie geëiste straf.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De verdachte heeft zich op 30 oktober 2022 schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Hij is die dag naar Steenwijk gegaan omdat zijn zusje daar met haar vriendinnen de confrontatie zou gaan zoeken met een meisje en haar vrienden. De verdachte – die een paar jaar ouder was dan de anderen – heeft een houten knuppel en boksbeugel meegenomen. In eerste instantie heeft de verdachte niet actief deelgenomen, maar nadat de moeder van het meisje haar dochter te hulp wilde schieten heeft de verdachte haar op de grond en toen hard op de motorkap van haar auto gegooid. Daarna is de moeder van het meisje meerdere keren geslagen en weer op de grond gegooid. De verdachte was op dat moment zelf in gevecht geraakt met een vriend van het meisje. De verdachte heeft hem getackeld, en toen hij op de grond lag hem twee keer geslagen met de knuppel. Eén van deze slagen was gericht op het hoofd van de jongen. Door de afweerreactie van de jongen heeft de verdachte de jongen 'slechts’ op zijn pols geraakt, die daardoor een breuk in zijn spaakbeen en ellepijp van zijn linker onderarm heeft opgelopen. Dat heeft veel impact op hem gehad, heeft het slachtoffer tijdens de zitting verteld.
De verdachte was meerderjarig ten tijde van het plegen van de strafbare feiten. Dat betekent dat hij in beginsel als volwassene wordt berecht. Maar de reclassering adviseert in dit geval om het jeugdstrafrecht toe te passen. Dat heeft een pedagogisch karakter, met als algemeen uitgangspunt het voorkomen dat de jongere opnieuw in de fout gaat, leert van zijn fouten en een nieuwe kans moet krijgen. Het strafproces wordt daarom gezien als aangrijpingspunt om een keerpunt bij de jongere te bewerkstelligen. De reclassering vindt dat dat in het geval van de verdachte aan de orde is. Volgens hen is er noodzaak tot aansturing en kan het geweldsrisico daarmee worden teruggebracht naar ‘laag’. De officier van justitie, de verdediging en ook de rechtbank zijn het eens met het advies van de reclassering. De rechtbank zal dus het jeugdstrafrecht toepassen.
Bij het bepalen van het soort straf en de hoogte daarvan, heeft de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en met de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
De verdachte is niet eerder bestraft voor een strafbaar feit en heeft tijdens de zitting verklaard dat hij veel spijt heeft van wat op 30 oktober 2022 is gebeurd.
De officier van justitie heeft de (voor een jongere) maximale werkstraf van 200 uren geëist, waarvan 100 uren voorwaardelijk, begeleiding door de jeugdreclassering en ambulante (gezins)behandeling als bijzondere voorwaarden en met een proeftijd van twee jaren. Met ook de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dat een passende straf is, die recht doet aan alle belangen en in overeenstemming is met de uitgangspunten van het jeugdstrafrecht. Daarom zal zij die straf aan de verdachte opleggen.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vordering van benadeelde partij [naam 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De rechtbank stelt vast dat de vordering betrekking heeft op een feit dat niet aan de verdachte ten laste is gelegd. Omdat (daarmee) evident is dat geen rechtstreeks verband bestaat tussen de gevorderde schade en het bewezen verklaarde, zal de rechtbank benadeelde partij [naam 2] kennelijk niet-ontvankelijk verklaren zoals bedoeld in artikel 333 Sv. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7.2
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert de verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.223,04, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- € 29,04 voor reiskosten;
- € 100,-- voor eigen risico voor de autoschade;
- € 94,-- voor aanschaf beveiligingscamera’s.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 1.000,-- gevorderd.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wat betreft de gemaakte reiskosten naar de huisarts (€ 0,60), SHN bij het politiebureau in Steenwijk (€ 0,60), SHN in Zwolle (€ 25,44) en SHN bij het gemeentehuis in Steenwijk (€ 0,60) voor toewijzing vatbaar zijn. Ook het eigen risico voor de autoschade is voor toewijzing vatbaar. De officier van justitie heeft gevraagd de verdachte te veroordelen tot betaling van de helft van deze bedragen, omdat ook het zusje van de verdachte voor dit feit wordt vervolgd en de officier van justitie in de zaak van de verdachte niet om hoofdelijke toewijzing vraagt. De vordering van de benadeelde partij moet volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover deze ziet op de aanschaf van beveiligingscamera’s, omdat onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde.
Voor immateriële schade is een bedrag van € 300,-- passend, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de gijzeling op 0 dagen te stellen.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor zover deze ziet op materiële schade. De reiskosten en het eigen risico voor de autoschade zijn onvoldoende onderbouwd, en er is geen rechtstreeks verband tussen het bewezen verklaarde en de aanschaf van beveiligingscamera’s. Als vergoeding voor immateriële schade is een bedrag van € 200,-- tot € 300,-- passend, aldus de raadsman.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Door de bewijsmiddelen en de zitting is komen vast te staan dat de verdachte door het onder 1 primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiële schade
Door de benadeelde partij is alleen gesteld dat zij schade heeft geleden door gemaakte reiskosten voor bezoeken aan de huisarts en SHN, maar dit is niet nader onderbouwd. Niet kan worden vastgesteld dat deze bezoeken daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Verder staat op de ter onderbouwing van de autoschade overgelegde facturen (bijlage 2 bij de vordering) als omschrijving ‘links voor’, maar blijkt niet welke autoschade is gerepareerd. Daarom kan niet worden vastgesteld dat er een rechtstreeks verband is met het onder 1 primair bewezen verklaarde, en deze gerepareerde schade. Voor de aanschaf van de beveiligingscamera – waarvan de factuur bovendien is geadresseerd aan een ander (adres en tenaamgestelde) dan de benadeelde – geldt dat dit zonder nadere onderbouwing niet als rechtstreekse schade kan worden aangemerkt.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Gelet op de aard en de ernst van de lichamelijke en psychische gevolgen voor de benadeelde, is een vergoeding voor immateriële schade op zijn plaats. Toen de benadeelde haar dochter – die door een groep werd mishandeld – te hulp wilde schieten, heeft de verdachte het initiatief genomen (ook) tegen haar geweld te plegen, zoals blijkt uit de bewijsoverwegingen. Onder die omstandigheden acht de rechtbank de vordering (ten aanzien van de verdachte) toewijsbaar tot een bedrag van € 500,--. De rechtbank zal dit bedrag vermeerderen met de wettelijke rente en de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
7.2.4
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht.
Nu de verdachte als minderjarige wordt berecht, zal de rechtbank, overeenkomstig de uitgangspunten van het LOVS, geen gijzeling opleggen.
7.3
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert de verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 4.306,71, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- € 11,70 voor parkeerkosten;
- € 225,88 voor reiskosten;
- € 450,-- voor zelfredzaamheid/mantelzorg;
- € 365,-- voor begeleiding (in tijd) voor behandeling, ziekenhuis, etc.
- € 624,18 voor verlies verdienvermogen;
- € 129,95 voor kapotte trui ‘In gold we trust’.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 2.500,-- gevorderd.
7.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen rechtstreeks verband is tussen de gevorderde reiskosten na 11 mei 2023 (toen de benadeelde partij opnieuw op zijn pols is gevallen) en het bewezen verklaarde. Wel toewijsbaar zijn de reiskosten naar het Isala in Zwolle (€ 48,51), de GGZ-praktijkondersteuner (€ 12,96), de huisarts in Meppel (€ 9,66), het Isala ziekenhuis in Meppel (€ 30,92) en de politie (€ 1,92). Die overige reiskosten moeten niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat geldt ook voor de schadeposten ‘zelfredzaamheid/mantelzorg’ en ‘de kapotte trui van ‘In gold we trust’, want die posten zijn allebei onvoldoende onderbouwd, en de schadepost ‘begeleiding (in tijd) voor behandeling, ziekenhuis, etc.’, die is te ingewikkeld. De officier van justitie vindt het verlies in verdienvermogen voor toewijzing vatbaar.
Voor immateriële schade is een bedrag van € 1.250,-- passend, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de gijzeling op 0 dagen te stellen.
7.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor zover deze ziet op de materiële schade, omdat al deze schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. Als vergoeding voor immateriële schade is een bedrag van
€ 1.000,-- passend, aldus de raadsman.
7.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Door de bewijsmiddelen en de zitting is komen vast te staan dat de verdachte door het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiele schade
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat toewijsbaar zijn de reiskosten die door de benadeelde zijn gemaakt voor bezoek(en) vóór 11 mei 2023 (toen een nieuwe schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden) aan het Isala in Zwolle (€ 48,51), de GGZ-praktijkondersteuner (€ 12,96), de huisarts in Meppel (€ 9,66) (dat de moeder van de benadeelde op hetzelfde moment als de benadeelde ook zelf met eigen vervoer naar de huisartsenpost is gereden kan niet als schade worden aangemerkt), het Isala ziekenhuis in Meppel (€ 30,92) en de politie (€ 1,92). Voor het overige is onvoldoende onderbouwd dat de reiskosten een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezen verklaarde. De schadepost ‘reiskosten’ zal dus worden toegewezen tot een (totaal)bedrag van € 103,97 en worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2022, nu deze datum in het midden ligt van de data waarop de reiskosten zijn gemaakt en de schade dus door de benadeelde is geleden. Voor het overige zal de vordering ten aanzien van de reiskosten niet-ontvankelijk worden verklaard.
De gevorderde parkeerkosten hebben betrekking op ziekenhuisbezoeken na 11 mei 2023, derhalve na de nieuwe schadeveroorzakende gebeurtenis, en om die reden zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
De gevorderde kosten voor zelfredzaamheid/mantelzorg, de ‘begeleiding (in tijd) voor behandeling, ziekenhuis, etc.’, verlies van verdienvermogen en de trui zijn onvoldoende onderbouwd, waaardoor niet kan worden vastgesteld dat deze schade daadwerkelijk is geleden. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Gelet op de aard en de ernst van de lichamelijke en psychische gevolgen voor de benadeelde, is een vergoeding voor immateriële schade op zijn plaats. De rechtbank acht een bedrag van € 1.000,-- toewijsbaar. De rechtbank zal dit bedrag vermeerderen met de wettelijke rente en de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
7.3.4
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht.
Nu de verdachte als minderjarige wordt berecht, zal de rechtbank, overeenkomstig de uitgangspunten van het LOVS, geen gijzeling opleggen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 36f, 57, 77c, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 3 subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
feit 3 subsidiair
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling
feit 4
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
feit 5
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstraf van
200 (tweehonderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat per dag doorgebracht in verzekering twee uren aftrek plaatsvindt;
- bepaalt dat van deze werkstraf een gedeelte van
100 uren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende bijzondere voorwaarden
niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat de verdachte:
- zich ambulant laat behandelen door de GGZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering. Een aanbod voor gezinshulp middels MDFT en/of MST kan daar onderdeel van zijn. De behandeling duurt maximaal de hele proeftijd, dat is ter beoordeling aan de jeugdreclassering. De verdachte houdt zich aan de huisregels en aanwijzing die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- draagt jeugdreclassering Regiecentrum bescherming en veiligheid op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
schadevergoeding
benadeelde partij [naam 2]
- bepaalt dat de benadeelde partij kennelijk niet-ontvankelijk is (zoals bedoeld in artikel 333 Sv), en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
benadeelde partij [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 500,-- (bestaande uit
immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2022;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten die zien op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 500,-- (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2023, ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1.103,97 (bestaande uit € 103,97 voor materiële schade en € 1.000,-- voor immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.103,97, te vermeerderen met de wettelijke rente:
- € 103,97 vanaf 1 december 2022, en
- € 1.000,-- vanaf 30 oktober 2022;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten die zien op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.103,97,-- (zegge: één duizend honderddrie euro en zevenennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente:
- € 103,97 vanaf 1 december 2022, en
- € 1.000,-- vanaf 30 oktober 2022;
ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J. Sangers-de Jong, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. C.H. Dijkstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2023.
Buiten staat
Mr. C.H. Dijkstra en mr. J.P. Ponsteen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2022504803. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Verklaring van de verdachte tijdens de zitting van 18 september 2023.
3.Pagina 131.
4.Pagina 139.
5.Pagina 155.