ECLI:NL:RBOVE:2023:378

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
ak_22_362
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden op basis van betrouwbaarheidseisen

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel wordt het beroep van eiser tegen de weigering van toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.A.J. Brahm, had op 21 september 2021 een aanvraag ingediend bij de korpschef van politie, maar deze aanvraag werd afgewezen op basis van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). De korpschef concludeerde dat de betrouwbaarheid van eiser niet boven iedere twijfel was verheven, gezien een eerdere veroordeling voor mishandeling op 17 juni 2021. Eiser had geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze strafbeschikking, waardoor deze in rechte vaststaat. De rechtbank oordeelt dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de betrouwbaarheid van eiser niet voldoende was voor het uitvoeren van beveiligingswerkzaamheden. De rechtbank benadrukt dat aan medewerkers in de beveiligingsbranche hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in andere sectoren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst op het belang van betrouwbare beveiliging in de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/362

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J.A.J. Brahm,
en

de korpschef van politie, verweerder,

gemachtigde: M.J. Telderman.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het weigeren van toestemming om beveiligingswerkzaamheden te mogen verrichten.
SSN security te Nieuwegein heeft op 21 september 2021 op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) bij verweerder een aanvraag ingediend om toestemming als bedoeld in artikel 7, lid 2, voor eiser voor de functie van beveiliger.
Verweerder heeft eiser bij brief van 19 oktober 2021 meegedeeld voornemens te zijn de aanvraag af te wijzen. Eiser heeft hiertegen een schriftelijke zienswijze ingediend.
Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 16 november 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 februari 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn echtgenote en zijn gemachtigde, en verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijk kader
1. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het toetsingskader?
2. Toestemming voor het tewerkstellen van een persoon bij een beveiligingsorganisatie wordt op grond van de Wpbr onthouden, indien die persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. [1] Gelet op die bewoordingen heeft artikel 7, vierde lid, van de Wpbr een imperatief karakter. Dat betekent dat verweerder verplicht is om de toestemming te onthouden, indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden waaruit volgt dat een persoon niet beschikt over die bekwaamheid en betrouwbaarheid. Bij deze beoordeling bestaat – afgezien van de vraag of de hardheidsclausule kan worden toegepast – geen ruimte voor een belangenafweging.
Verweerder heeft wél beoordelingsruimte bij de beoordeling of iemand voldoende betrouwbaar is in de zin van deze bepaling.
In paragraaf 3.3 van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (beleidsregels) heeft verweerder uitgewerkt wanneer iemand niet bekwaam en/of niet betrouwbaar is. Daar staat dat iemand onder andere niet betrouwbaar wordt geacht, als diegene voorafgaande aan het moment van toetsing, dat wil zeggen de aanvraag, minder dan vier jaar geleden is veroordeeld omdat hij een misdrijf heeft gepleegd, waarbij een geldboete is opgelegd. Een strafbeschikking, opgelegd door het Openbaar Ministerie of door een opsporingsambtenaar, wordt gelijkgesteld met een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
Partijen zijn het erover eens dat eiser minder dan vier jaar geleden (op 17 juni 2021) door middel van een strafbeschikking is veroordeeld tot een geldboete van 400 euro voor mishandeling, wat een misdrijf is.
3. In de beleidsregels staat een hardheidsclausule opgenomen, inhoudende dat van de termijn van vier jaar kan worden afgeweken als toepassing daarvan voor de betreffende persoon onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang, gelet op:
- de aard van het strafbare feit,
- de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd,
- de geringe kans op recidive,
- recente persoonlijke ontwikkelingen.
Wat is het geschil en wat vinden eiser en verweerder daarvan?
4. Het geschil gaat over de vraag of eiser ondanks de veroordeling de mogelijkheid moet krijgen om werkzaamheden als beveiliger uit te voeren.
5. Eiser heeft in de stukken uiteengezet hoe (de aanloop naar) het misdrijf is verlopen. Hij was op 11 maart 2021 aan het werk als beveiliger toen een conflict met een klant (aangever) escaleerde. Eiser erkent dat hij de aangever heeft mishandeld en dat hij anders had moeten handelen, maar de aangever heeft zich voorafgaand aan het misdrijf zelf misdragen en heeft bovendien op eiser gespuugd. Op de zitting heeft eisers gemachtigde gesteld dat verweerder deze omstandigheden onvoldoende in de beoordeling heeft betrokken. Eiser en zijn collega hebben meerdere malen gebeld over het vervelende gedrag van de aangever. Bovendien was de angst voor corona op dat moment groot. Eiser heeft jarenlang in de beveiliging gewerkt zonder melding van wangedrag. Op dit moment is hij werkzaam als gastheer en ook zijn huidige werkgever is zeer tevreden over hem en is bereid eiser weer aan te nemen als beveiliger als hij weer toestemming krijgt van verweerder. Met het werk als gastheer is eisers inkomen drastisch gedaald en lopen de schulden op.
6. Verweerder vindt dat eiser vanwege de veroordeling niet beschikt over de betrouwbaarheid die nodig is om beveiligingswerk te doen. Verweerder heeft de beleidsregels toegepast. Aan medewerkers in de beveiligingsbranche dienen hogere eisen te worden gesteld dan aan medewerkers in andere betrekkingen. Verweerder ziet geen reden af te wijken van de in de beleidsregels genoemde termijnen. Het belang van verweerder is gelegen in het feit dat de beveiligingsbranche louter uit betrouwbare beveiligings-medewerkers dient te bestaan, die zich onthouden van het plegen van strafbare feiten. Beveiligers dienen zich te allen tijde te kunnen beheersen en dienen altijd de-escalerend op te treden. Met het handelen van eiser geeft hij blijk van het tegenovergestelde. Verweerder neemt op grond van de stukken in het dossier aan dat het gedrag van de aangever storend en vervelend was, maar dit kan geen rechtvaardiging vormen voor het handelen. Van spugen door de aangever op eiser is niet gebleken. Van eiser als beveiliger wordt een professionele houding verwacht en het omgaan met lastige klanten hoort bij zijn werkzaamheden. Bij strafrechtelijk ontoelaatbaar gedrag ligt het op de weg van eiser om de politie in te schakelen in plaats van de situatie op te lossen met geweld. Verweerder heeft oog voor het feit dat eiser zijn carrièreperspectief aan dient te passen, maar dit enkele feit is onvoldoende zwaarwegend om eisers persoonlijke belang te laten prevaleren boven het algemene belang van betrouwbare beveiligingszorg.
Beoordeling door de rechtbank
7.1
Het is vaste rechtspraak [2] dat aan medewerkers in de beveiligingsbranche, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen gesteld mogen worden dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat verweerder als beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moeten zijn. Verweerder maakt - los van een (eventueel) strafrechtelijk traject - een eigen afweging in het kader van zijn bevoegdheid tot het verlenen of onthouden van toestemming.
Uit het imperatieve karakter van artikel 7, vierde lid, van de Wpbr volgt dat toepassing van de hardheidsclausule er niet toe mag leiden dat iemand die niet voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid, toch te werk gesteld mag worden. Het is aan degene die een beroep doet op de hardheidsclausule om omstandigheden aan te voeren op grond waarvan voldoende aannemelijk kan worden geacht dat hij beschikt over de benodigde betrouwbaarheid voor de te verrichten werkzaamheden. [3]
7.2
Aan eiser is op 17 juni 2021 een strafbeschikking opgelegd met een geldboete van 400 euro wegens mishandeling (pleegdatum [datum] te Utrecht). Eiser heeft tegen deze strafbeschikking geen rechtsmiddelen aangewend, waardoor deze in rechte vaststaat. De opgelegde strafbeschikking valt binnen de terugkijktermijn van vier jaar. Eiser voldoet daarom niet aan de eisen van betrouwbaarheid, zoals opgenomen in paragraaf 3.3 van de beleidsregels.
In de aard van het strafbare feit heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om af te wijken van de terugkijktermijn. Mishandeling verdraagt zich naar zijn aard niet met beveiligingswerkzaamheden, omdat van een beveiligingsmedewerker in hoge mate zelfbeheersing wordt verwacht, juist omdat hij moet optreden in conflictsituaties. De rechtbank gaat ervan uit dat eiser te maken had met een lastige klant - dit blijkt wel uit het politiedossier - maar dit maakt niet dat het buitensporige geweld van eiser (zoals blijkt uit de door verweerder overgelegde beeldopnames) is gerechtvaardigd. Eiser heeft zich tijdens zijn werk als beveiliger niet weten te beheersen en heeft in plaats van de-escalerend op te treden, zelf agressief gedrag vertoond. Verweerder heeft hierbij terecht opgemerkt dat het deel uitmaakt van eisers werk als beveiliger om met lastige klanten om te gaan.
Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat uit de politiesystemen niet is gebleken dat vaker contact is geweest met de politie over de betrokken klant (aangever). Meldingen en aangiften worden in beginsel allemaal geregistreerd in het politiesysteem. Uit de processen-verbaal van bevindingen valt op te maken dat één van eisers collega’s door de klant is bespuugd. Deze beveiliger heeft daarvan aangifte gedaan. Uit de stukken en beelden valt niet op te maken dat eiser - zoals hij stelt - zelf ook is bespuugd. Dat voorbij is gegaan aan de context waarbinnen eiser heeft gehandeld, heeft hij dan ook niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft hierbij uit mogen gaan van de processen-verbaal die zijn opgesteld door verschillende opgeleide politieambtenaren en van de beelden van de beveiligingscamera’s zoals deze ook bij de rechtbank zijn overgelegd. Overigens is de rechtbank het met verweerder eens dat ook als eiser zou zijn bespuugd, dit niet maakt dat eisers gewelddadige gedrag daarmee is gerechtvaardigd.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gewenste doel van een betrouwbare veiligheidszorg niet kan worden bereikt met een minder ingrijpende maatregel dan weigering van de toestemming. De korpschef mocht een zwaarder belang hechten aan het algemeen belang dat is gediend bij een betrouwbare beveiliging dan aan het belang van eiser. De wens van eiser om in de beveiliging te kunnen blijven werken is, hoewel voorstelbaar, onvoldoende om te oordelen dat het belang van eiser zwaarder zou moeten wegen. Gelet op de hoge eisen die gesteld mogen worden aan medewerkers in de beveiliging, hoefde de korpschef aan de wens van eiser en zijn financiële belangen geen doorslaggevend gewicht toe te kennen. Overigens is het de rechtbank niet gebleken dat eiser uitsluitend werkzaam kan zijn in de beveiliging en zijn de gestelde schulden van eiser niet onderbouwd. Door de weigering van de toestemming wordt eiser niet belemmerd in het vinden van ander werk waarmee hij een inkomen kan verwerven. Dat eiser op dit moment werkzaam is als gastheer ondersteunt dit uitgangspunt. Van onevenredige gevolgen van de weigering is de rechtbank dan ook niet gebleken.

Conclusie

8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank kunnen concluderen dat de betrouwbaarheid van eiser om beveiligingswerkzaamheden te verrichten niet boven iedere twijfel is verheven. Verweerder heeft de gevraagde toestemming om beveiligingswerkzaamheden te mogen verrichten dan ook kunnen weigeren. Van onevenredige gevolgen van dit besluit is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Ham-Kolk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Bijzondere wet
Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
Artikel 7
1) Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau aan welke een vergunning is verleend stelt geen personen te werk die belast zullen worden met de leiding van de organisatie of het bureau, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van Onze Minister.
2) Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indien de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee. (…)
4) De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Indien de desbetreffende persoon een ambtenaar is als bedoeld in artikel 5, derde lid, wordt de toestemming slechts onthouden indien deze persoon niet beschikt over de benodigde bekwaamheid. Voor de tewerkstelling van de overige opsporingsambtenaren wordt de toestemming slechts verleend na het overleggen van de ontheffing, bedoeld in artikel 5, vierde lid, en indien de desbetreffende persoon beschikt over de benodigde bekwaamheid.
Beleidsregel
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019
3.3.
Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
Ad a. (veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken)
De persoon waarvoor toestemming wordt gevraagd mag op het moment van de aanvraag niet:
1) binnen acht jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd of,
2) binnen vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete of een taakstraf is opgelegd.
(..) Een transactie met het Openbaar Ministerie en een strafbeschikking, opgelegd door het Openbaar Ministerie of door een opsporingsambtenaar, worden gelijk gesteld met een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
(…) De korpschef, de Commandant van de Koninklijke Marechaussee, of de Minister van Justitie en Veiligheid, in het geval van een leidinggevende of een organisatie of recherchebureau zonder vestiging in Nederland, kan van de hiervoor onder 1 en 2 bepaalde termijnen afwijken indien, gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing daarvan een voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang.

Voetnoten

1.Artikel 7, vierde lid, van de Wpbr.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 februari 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:RVS:2022:502.
3.Uitspraak van de Afdeling van 8 december 2021, gepubliceerd onder ECLI:NL:RVS:2021:2750.