ECLI:NL:RBOVE:2023:3714

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
08-008188-23
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding aan verzoeker op grond van artikel 530 Sv na beëindiging van strafzaak zonder oplegging van straf

In deze zaak heeft de enkelvoudige raadkamer van de Rechtbank Overijssel op 23 augustus 2023 een beschikking gegeven op het verzoekschrift van de verzoeker, die een schadevergoeding ten laste van de Staat vroeg. Het verzoek was gebaseerd op artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en betrof kosten van rechtsbijstand in een strafzaak die was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De verzoeker, bijgestaan door mr. J.W. Stegeman, had een vergoeding van € 9.763,03 aangevraagd voor de kosten van zijn raadsman en € 680,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De raadkamer heeft vastgesteld dat de strafzaak tegen verzoeker was geseponeerd op 9 januari 2023 wegens onvoldoende bewijs. Tijdens de behandeling van het verzoek zijn zowel de verzoeker als de officier van justitie gehoord. De officier van justitie pleitte voor een matiging van de gevraagde vergoeding, omdat de bestede uren volgens hem bovenmatig waren. De raadkamer heeft de urenspecificaties en de aard van de zaak in overweging genomen en geconcludeerd dat de gevraagde vergoeding aanzienlijk gematigd moest worden. Uiteindelijk heeft de raadkamer besloten om een schadevergoeding van € 1.843,00 toe te kennen aan de verzoeker, die door de griffier moet worden betaald na het onherroepelijk worden van de beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
parketnummer: 08-008188-23
raadkamernummer: 23-001595
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het verzoekschrift op grond van artikel 530 Sv van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [woonplaats] ,
hierna te noemen: de verzoeker,
bijgestaan door mr. J.W. Stegeman, advocaat te Almelo.

1.Het verloop van de procedure

Het verzoekschrift is gedateerd 18 januari 2023. Het is ondertekend en ingediend door verzoeker, bijgestaan door mr. J.W. Stegeman.
Het verzoek strekt ertoe aan verzoeker op grond van artikel 530 Sv een vergoeding ten laste van de Staat toe te kennen voor de kosten van de raadsman in de strafzaak met het hiervoor genoemde parketnummer tot een bedrag van € 9.763,03. Daarnaast strekt het verzoek tot het op grond van artikel 530 Sv toekennen van een vergoeding van € 680,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en bijwonen van de behandeling ter zitting van het verzoekschrift.
Het verzoekschrift is behandeld op de openbare zitting van de raadkamer van 23 augustus 2023. Bij de behandeling zijn de officier van justitie, mr. L.J. Bronkhorst, verzoeker en de raadsman gehoord.
De raadkamer heeft kennis genomen van de door de officier van justitie overgelegde relevante stukken uit het dossier van de strafzaak tegen verzoeker en een schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie van 30 januari 2023.

2.De standpunten van verzoeker en de raadsman en de officier van justitie

Standpunten van de verzoeker en raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het in het verzoekschrift gevraagde bedrag aan kosten raadsman moet worden toegewezen. De raadsman heeft het verzoekschrift, waarvan de inhoud als ingelast dient te worden beschouwd, in raadkamer als volgt nader toegelicht. De raadsman heeft ter terechtzitting bij het verzoekschrift gepersisteerd. De raadsman stelt dat er geen enkele objectief aanwijsbare reden bestaat om de bestede tijd bovenmatig te achten. Op 30 mei 2022 is het bedrijfspand van verzoeker doorzocht. Op die dag is aan verzoeker medegedeeld dat hij als verdachte werd aangemerkt. Vanaf dat moment werd er rekening gehouden met strafvervolging en derhalve moest het dossier voorbereid worden. De in de conclusie aangehaalde 17 uren, die voorafgaand aan de verhoorbijstand op 1 juli 2022 zijn besteed, zien dus niet op de voorbereiding of vooroverleg op het verhoor, maar enkel op de start en verdere opbouw van het dossier. Het feit dat de strafzaak uiteindelijk niet aanhangig is gemaakt bij de rechtbank, maakt niet dat er sprake is van een bovenmatig aantal bestede uren. Het aantal pagina’s van een proces-verbaal zegt niets over de materie in het proces-verbaal en de vragen die deze materie kunnen oproepen. De raadsman stelt dat alle gedeclareerde kosten zijn gemaakt in verband met de strafzaak tegen de verzoeker en niet in verband met andere civielrechtelijke procedures.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting bij het schriftelijke standpunt gepersisteerd en stelt
dat de gevraagde vergoeding dient te worden gematigd. Uit de overgelegde urenspecificatie volgt dat in totaal 34 uren aan de zaak zijn besteed, waarvan reeds 17 uren voorafgaand aan de verhoorbijstand waren besteed. Gezien het onderhavige dossier valt niet in te zien waarom er in totaal meer dan 34 uren is besteed. Dit wijkt dermate af van hetgeen in vergelijkbare zaken wordt gezien dat van een bovenmatige vergoeding moet worden gesproken. De officier van justitie merkt op dat een aantal van de gedeclareerde kostenposten geen betrekking heeft op de strafzaak jegens verzoeker. Zo zijn er bijvoorbeeld kosten gedeclareerd voor brieven en communicatie met Enexis, terwijl verzoeker nimmer verdacht werd van de diefstal van elektriciteit. Het Openbaar Ministerie is van oordeel dat matiging op zijn plaats is en acht een matiging van de bestede uren met 7 uren dan ook niet onredelijk. Het Openbaar Ministerie merkt op dat de aldus resterende vergoeding, gelet op de aard, omvang en complexiteit van de zaak, nog altijd aan de forse kant is. Het Openbaar Ministerie concludeert dat aan verzoeker een vergoeding van € 7.763,03, alsmede een forfaitaire vergoeding voor de kosten in verband met het opstellen, indienen en behandelen van onderhavig verzoekschrift, kan worden toegekend.

3.De ontvankelijkheid

Het verzoekschrift is tijdig ingediend. De raadkamer stelt vast dat het verzoekschrift ook overigens ontvankelijk is. De raadkamer heeft daarbij acht geslagen op jurisprudentie van de Hoge Raad, NJ 2013/402, bevestigd in HR 22-9-2015, NJ 2016/6. Daaruit volgt dat de in art. 591a, tweede lid, Sv (oud, nu artikel 530 lid 2 Sv) neergelegde voorwaarde voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van een raadsman dat de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan art. 9a Sr, naar de bedoeling van de wetgever niet betekent dat de zaak dient te zijn geëindigd door een rechterlijke einduitspraak in de zin van art. 348 en 350 Sv. Ook na andere wijzen van beëindiging van de zaak bestaat op de voet van art. 591a, tweede lid, Sv (oud, nu artikel 530 lid 2 Sv) de mogelijkheid tot het toekennen van een vergoeding voor de kosten van de verdediging.

4.De beoordeling

Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de raadkamer het volgende vast.
De strafzaak tegen verzoeker is blijkens een brief van 9 januari 2023 van het Openbaar Ministerie aan verzoeker geseponeerd omdat er onvoldoende bewijs was (bewijssepot). De strafzaak is dus geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr.
Het verzoek op grond van artikel 530 Sv
Ingevolge artikel 530 Sv kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor zijn ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Op grond van artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van de kosten van de raadsman in de zin van artikel 530 Sv stelt de raadkamer voorop dat de declaratie van de raadslieden niet meer is dan een uitgangspunt, dat door de raadkamer wordt betrokken in haar oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de kosten van raadslieden en zo ja, tot welk bedrag. Deze maatstaf voor het beoordelen van het verzoek brengt met zich mee dat de raadkamer geenszins gebonden is aan de door de raadslieden gedeclareerde tijd of het door hen gehanteerde uurtarief. Het is geheel en al aan een rechtzoekende een raadsman of raadsvrouw te kiezen aan wie hij de verdediging van zijn belangen toevertrouwt. In dat verband kan van een rechtzoekende niet worden verlangd zijn advocaat te selecteren op een door de rechter of het Openbaar Ministerie toegekend maximaal in rekening te brengen uurtarief in verband met de aard, omvang en complexiteit van de strafzaak.
Overigens merkt de raadkamer op dat de consequentie van de keuze van verzoeker om zich voor eigen rekening te laten bijstaan door een gekozen raadsman, in voorkomende gevallen kan zijn dat het voor zijn rekening en risico komt wanneer een door verzoeker op basis van art. 530 Sv ingediend verzoekschrift tot vergoeding van de kosten van de raadsman door de raadkamer op gronden van billijkheid al dan niet geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen.
Overwegingen
Wat betreft het aantal en de hoogte van de door de verdediging aan verzoeker in rekening gebrachte uren voor rechtsbijstand overweegt de raadkamer het volgende.
De raadkamer stelt voorop dat van raadslieden mag worden verwacht dat de urenspecificaties en declaraties in strafzaken zodanig worden ingericht dat deze, onder meer met het oog op een verzoek ex artikel 530 Sv, een helder en inzichtelijk beeld geven van de verrichte werkzaamheden.
Verzoeker heeft verzocht een vergoeding toe te kennen van € 9.763,03. Verzoeker voert aan dat deze gevraagde vergoeding is onderbouwd door middel van specificaties die nauwkeurig inzicht bieden in de verrichte werkzaamheden. Er is volgens de raadsman van verzoeker geenszins sprake van een opgevoerde tijdsbesteding die als bovenmatig is aan te merken.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding dient te worden gematigd van 34 uren naar 27 uren. Volgens de officier van justitie betreft het geen zaak van een dermate grote omvang en complexiteit dat deze zoveel tijd zou vragen.
De raadkamer is van oordeel dat na kennisneming en bestudering van het integrale dossier wel heel veel tijd genomen is voor de bestudering van de stukken en de voorbereiding van een eventuele strafzaak tegen verzoeker. De raadkamer heeft hierbij in aanmerking genomen de omvang van het dossier en de aard van het verwijt aan verdachte. Het gaat om een strafzaak van beperkte omvang en geringe complexiteit. Het procesdossier bestaat uit 88 pagina’s. Een aanzienlijk aantal pagina’s van het dossier betreffen bovendien foto’s. In deze strafzaak is verzoeker eenmaal als verdachte gehoord. Verzoeker heeft in het verhoor op 1 juli 2022 ontkend betrokken te zijn geweest bij een hennepkwekerij. Verzoeker had zijn pand verhuurd aan een zekere [naam] . Deze [naam] heeft verklaard dat hij het pand van verzoeker had gehuurd in verband met zijn handel in meubels. Verzoeker wist niet dat de huurder in werkelijkheid een hennepkwekerij had ingericht. Tegen verzoeker lagen er geen belastende verklaringen of omstandigheden anders dan dat hij eigenaar was van het pand waarin de kwekerij op 30 mei 2022 werd aangetroffen. De conclusie na kennisneming van de stukken kon dan ook geen andere zijn dan dat verzoeker voor overtreding van de Opiumwet niet veroordeeld kon worden bij gebrek aan wettig bewijs. Het Openbaar Ministerie is ook tot die conclusie gekomen en heeft verzoeker op 9 januari 2023 laten weten dat hij niet langer als verdachte wordt aangemerkt en dat de zaak wordt geseponeerd.
Vooropgesteld wordt dat de raadkamer er zonder meer vanuit gaat dat de raadsman zijn cliënt niet meer uren in rekening heeft gebracht dan hij daadwerkelijk aan de zaak heeft besteed.
De vraag is evenwel of deze kosten ook noodzakelijk zijn gemaakt in het belang van de verdediging van verzoeker.
De werkzaamheden van de raadsman hebben naast aanwezigheid bij het beperkte verhoor op 1 juli 2022 onder meer betrekking op een bespreking met verzoeker en het voeren van correspondentie met verzoeker, de politie, het OM en Enexis. Ook heeft de raadsman jurisprudentie bestudeerd.
Gelet op het ontbreken van enig wettig bewijs tegen verzoeker, behoudens dat hij eigenaar was van het pand waar de kwekerij werd aangetroffen, meent de raadkamer dat veel van de door de raadsman verrichte werkzaamheden niet nodig waren.
Conclusie
De raadkamer acht met inachtneming van het vorenstaande en alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om de gevraagde vergoeding aanzienlijk te matigen. De raadkamer overweegt daartoe het volgende.
Zoals hiervoor is opgemerkt, is de declaratie van een raadsman niet meer dan een uitgangspunt dat door de raadkamer wordt betrokken in haar oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de kosten van raadslieden en zo ja, tot welk bedrag. De rechter heeft de ruimte daarvan af te wijken indien en voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn. Die gronden van billijkheid kunnen bijvoorbeeld zijn gelegen in de mate waarin de verzoeker aan zichzelf te wijten heeft dat hij de desbetreffende kosten heeft gemaakt, maar ook kunnen zijn gelegen in de bovenmatigheid van de declaratie. Het moet in dat laatste geval wel gaan om bovenmatigheid die in meer of mindere mate in het oog springt (vgl. Gerechtshof Amsterdam 28 mei 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2466). Daarvan is naar het oordeel van de raadkamer in het onderhavige verzoekschrift sprake.
Zoals hiervoor overwogen acht de raadkamer 34 uur voor een eenvoudige zaak volstrekt bovenmatig.
De raadkamer heeft geconstateerd dat de raadsman op 1 juli 2022 aanwezig was bij het verhoor van de verzoeker. De raadkamer zal daarvoor 2,5 uur in aanmerking nemen voor vergoeding van kosten van rechtsbijstand. Voor de bestudering van de stukken en de voorbereiding van het verhoor van de verzoeker acht de raadkamer een tijdsbeslag van 1,5 uur billijk.
De raadkamer zal het aantal te vergoeden uren aan rechtsbijstand daarom matigen van 34 uur naar 4 uur tegen een uurtarief van € 230,00 te vermeerderen met 4% kantoorkosten en 21% BTW.
De raadkamer kent daarnaast een vergoeding toe voor de kosten voor het opmaken en indienen van het verzoekschrift en het bijwonen van de behandeling ter zitting van het verzoekschrift, volgens de normbedragen zoals die voor dit soort verzoeken door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zijn vastgesteld, zijnde een bedrag van € 680,00.

5.De beslissing

De raadkamer:
  • kent op grond van artikel 530 Sv aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 1.843,=;
  • beveelt dat na het onherroepelijk worden van deze beschikking de schadevergoeding door de griffier betaald wordt door overboeking van het bedrag op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Daniels Huisman Advocaten;
  • wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, in tegenwoordigheid van B. Kleinlugtenbeld, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023.