ECLI:NL:RBOVE:2023:3437

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
C/08/291689 / HA ZA 23-53
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging en rectificatie van rapport jeugdhulpaanbieder afgewezen; geen onrechtmatig handelen van jeugdhulpaanbieder en Veilig Thuis

In deze zaak vorderde de eiseres, een moeder, vernietiging en rectificatie van een rapport van de jeugdhulpaanbieder Trias en Veilig Thuis. De rechtbank Overijssel diende te beoordelen of er aanleiding bestond voor deze vorderingen en of er sprake was van onrechtmatig handelen door de betrokken partijen. De eiseres stelde dat het rapport onrechtmatig was gepubliceerd en dat er schendingen van de norm van goed hulpverlenerschap hadden plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor vernietiging of rectificatie van het rapport. De rechtbank oordeelde dat het rapport niet voldeed aan de criteria voor onrechtmatige publicatie en dat de vorderingen tot schadevergoeding eveneens niet konden worden toegewezen. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/291689 / HA ZA 23-53
Vonnis van 23 augustus 2023
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. Y.M. Prins te Groningen,
tegen

1.STICHTING TRIAS JEUGDHULP,

te Zwolle, hierna te noemen Trias,
advocaat: mr. B.M.G. Bijnen te Rotterdam,
2.
STICHTING VEILIG THUIS IJSSELLAND,
te Zwolle, hierna te noemen Veilig Thuis,
advocaat: mr. S. Colsen te Amsterdam,
gedaagde partijen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de akte overlegging digitale producties van [eiseres] ;
- de conclusies van antwoord;
- de brief van de rechtbank van 6 april 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de aanvullende producties 42 tot en met 48 van [eiseres] ;
- de mondelinge behandeling van 6 juli 2023 en de op die zitting voorgedragen pleitnota van [eiseres] .
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
In deze zaak dient de rechtbank enerzijds te beoordelen of aanleiding bestaat tot vernietiging en rectificatie van een rapport van een jeugdhulpaanbieder. Anderzijds ligt de vraag voor of die jeugdhulpaanbieder en Veilig Thuis onrechtmatig jegens de moeder van een jeugdige hebben gehandeld en daarom schadeplichtig zijn.
2.2.
De rechtbank zal hierna tot het oordeel komen dat geen aanleiding bestaat tot vernietiging en rectificatie van het rapport en dat evenmin reden is om de vorderingen tot schadevergoeding toe te wijzen.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] heeft een relatie gehad met de heer [naam 1] (hierna te noemen: [naam 1] ). Uit die relatie is op 13 februari 2013 dochter [naam 2] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [naam 2] .
3.2.
Na de beëindiging van de relatie tussen [eiseres] en [naam 1] in 2015 verbleef [naam 2] wisselend bij [eiseres] en [naam 1] . In die periode zijn bij [eiseres] zorgen ontstaan over [naam 2] , die ertoe hebben geleid dat, via de huisarts, orthopedagoog R. [naam 7] (hierna te noemen: [naam 7] ) is ingeschakeld.
3.3.
[eiseres] heeft in april 2017 bij [naam 7] aan de hand van filmpjes en verslagen melding gemaakt van grensoverschrijdend gedrag van [naam 1] . Vervolgens heeft [naam 7] een melding gedaan bij Veilig Thuis wegens vermoedens van seksueel misbruik. [naam 7] heeft [eiseres] geadviseerd [naam 2] voorlopig niet meer naar haar vader te laten gaan.
3.4.
[naam 1] is hierna bij deze rechtbank een procedure gestart om een omgangsregeling af te dwingen. [eiseres] heeft in die procedure verzocht om een onderzoek te gelasten door de Raad van de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).
3.5.
Veilig Thuis heeft naar aanleiding van de melding van [naam 7] besloten tot het starten van een onderzoek.
3.6.
In een gesprek met twee medewerkers van Veilig Thuis, mevrouw [naam 3] (hierna te noemen: [naam 3] ) en de heer [naam 4] (hierna te noemen: [naam 4] ), heeft [eiseres] verteld dat er gedurende haar relatie met [naam 1] en met name gedurende haar zwangerschap sprake is geweest van fysiek en psychisch grensoverschrijdend gedrag van [naam 1] .
3.7.
In mei 2017 heeft Veilig Thuis op basis van psychoseksueel onderzoek van [naam 2] geconcludeerd dat geen sprake was van veiligheidsissues en heeft zij geadviseerd dat [naam 2] onder begeleiding contact kon hebben met haar vader.
3.8.
Op 15 mei 2017 heeft de mondelinge behandeling plaatsgehad in de in r.o. 3.4 genoemde procedure. Op die zitting zijn [eiseres] en [naam 1] onder meer overeengekomen dat zij zullen deelnemen aan een mediation-traject en dat zij Veilig Thuis zullen vragen of zij de begeleiding van [naam 2] in de thuissituatie op zich kan nemen.
3.9.
Veilig Thuis heeft vervolgens Trias ingeschakeld voor de uitvoering van ambulante spoedhulp. Die spoedhulp is een intensieve en kortdurende vorm van hulpverlening in de thuissituatie die wordt ingezet in crisissituaties en waarbij de veiligheid van het kind centraal staat. De betreffende ondersteuning duurt maximaal 28 dagen.
3.10.
Als onderdeel van dit traject hebben verschillende gesprekken plaatsgehad tussen [eiseres] en een medewerker van Trias, mevrouw [naam 5] (hierna te noemen: [naam 5] ), waarvan het laatste gesprek op 13 juni 2017 plaatsvond. In dat gesprek zijn foto’s aan de orde gekomen die [eiseres] van [naam 2] had gemaakt en waaruit volgens [eiseres] zou volgen dat het niet goed ging met [naam 2] . Afgesproken is dat [eiseres] die foto’s aan [naam 5] zou verstrekken en dat [naam 5] deze samen met de gedragswetenschapper van Trias zou bekijken.
3.11.
Op 22 juni 2017 heeft vervolgens het evaluatiegesprek over de spoedhulp plaatsgehad tussen [eiseres] , [naam 1] , [naam 5] , [naam 3] en [naam 4] . In dat gesprek, dat [eiseres] heeft opgenomen, hebben de hulpverleners kenbaar gemaakt dat met [naam 2] in principe alles in orde is, maar dat er wel zorgen zijn over haar ontwikkeling door de wijze waarop [eiseres] haar benadert en bejegent en dat Veilig Thuis daarom een ‘verlengde casusregie’ zal uitvoeren. Ook hebben de hulpverleners [eiseres] (onder meer) het dringende advies gegeven om Intensieve Orthopedagogische Gezinsbehandeling (hierna te noemen: IOG) in te zetten in de thuissituatie van [naam 2] .
3.12.
In een transcriptie van laatstgenoemd gesprek is te lezen dat [naam 5] heeft gezegd dat er vanuit Trias zo snel mogelijk een rapport volgt, dat [naam 3] kenbaar heeft gemaakt dat [eiseres] en [naam 1] van Veilig Thuis een tussentijdse brief zullen ontvangen en dat [eiseres] een uitnodiging zal ontvangen voor een gesprek over het vervolgtraject.
3.13.
In verband met dat traject heeft [naam 4] [eiseres] op 12 en 13 juli 2017 geprobeerd te bellen en een e-mail gestuurd, waarna [eiseres] herhaaldelijk heeft laten weten eerst de schriftelijke motivering van de gegeven adviezen te willen ontvangen. Per e-mail van 24 juli 2017 heeft [naam 3] [eiseres] vervolgens duidelijk gemaakt met haar in gesprek te willen.
3.14.
Op 3 augustus 2017 heeft [naam 3] samen met een vertrouwensarts [eiseres] onaangekondigd thuis bezocht. [eiseres] heeft daarbij aangegeven open te staan voor een gesprek maar nog in afwachting te zijn van de verslaglegging. [naam 3] heeft vervolgens die dag per e-mail aan [eiseres] bevestigd dat [naam 4] na 14 augustus 2017 contact zal opnemen om een gesprek in te plannen.
3.15.
Per brief van 9 augustus 2017 heeft [eiseres] via het Advies- en Klachtbureau Jeugdzorg vijf klachten ingediend met betrekking tot het hulpverleningstraject. In die brief heeft [eiseres] kenbaar gemaakt met (onder meer) [naam 4] en [naam 3] in gesprek te willen om haar klachten toe te lichten.
3.16.
Op 18 augustus 2017 heeft [eiseres] in een e-mail aan Veilig Thuis aangegeven op korte termijn een gesprek te willen.
3.17.
Op 15 september 2017 heeft [eiseres] Van Trias het “Plan Spoedhulp” ontvangen, met daarin een uiteenzetting van het (spoed)hulpverleningstraject (hierna te noemen: het rapport). In dat rapport staat als conclusie/advies vermeld:
Het blijft bijzonder dat niemand zich herkent in wat moeder over [naam 2] vertelt. Samen met dit gegeven en een aantal casusoverleggen die de spoedhulpwerker heeft gehad met de gedragswetenschapper over het observatieverslag, de foto’s en het verloop van de spoedhulpperiode zijn er een aantal punten waar Trias zich ernstige zorgen over maakt. Ook is er geregeld overleg geweest met de betrokken hulpverleners van Veilig Thuis.
Met elkaar zijn we tot de conclusie gekomen dat er met [naam 2] niets aan de hand is. Ze ontwikkeld zich zoals een 4 jarige zich moet ontwikkelen, en op seksueel gebied is ook geconstateerd dat ze zich normaal ontwikkeld en er geen sprake is van seksueel grensoverschrijdend gedrag door wie dan ook.
De gedragswetenschapper gaf aan te schrikken van de serie foto’s waarop [naam 2] er slecht uitziet en het observatieverslag van moeder. Het geheel wekt de indruk dat moeder wil bewijzen dat zij zich grote zorgen maakt over haar dochter. De discrepantie tussen het beeld dat moeder schept en de waarnemingen van anderen is opvallend. Ook lijkt ze niet te kunnen of willen horen dat haar kind geen probleem heeft, zo blijft ze twijfelen aan de screening van VTIJ en blijft ze erop hameren dat het straks weer mis zal gaan, volgens moeder is het gedrag er nog steeds alleen veel minder frequent. De gedragswetenschapper geeft aan dat het opvallend is dat moeder deze nadruk zo legt. De vraag dringt zich op wat de reden van moeder is dat zij zo benadrukt dat het slecht gaat met haar dochter, terwijl er voldoende aanwijzingen zijn dat dit niet het geval is. Wanneer een kind op deze leeftijd gedurende een langere periode ten onrechte wordt geproblematiseerd door degenen van wie zij sterk afhankelijk is, dan heeft dat een negatief of mogelijk schadelijk effect op de verdere ontwikkeling.
Moeder lijkt niet te willen inzien dat ze zelf de oplossing is om de problemen die zij ervaart met [naam 2] op te lossen. Adviezen die daarvoor worden aangedragen weerlegt ze, is het een advies wat ze al heeft geprobeerd of gaat de discussie erover aan.
Al met al maakt dat Trias vindt dat moeder gecoached en ondersteund dient te worden in de opvoeding van [naam 2] .
3.18.
Op 20 september 2017 heeft een gesprek plaatsgehad tussen onder meer [eiseres] , [naam 4] en [naam 3] over de door [eiseres] ingediende klachten. In het verslag van dat gesprek, dat op 23 oktober 2017 aan [eiseres] is toegestuurd, staat vermeld dat de volgende afspraken zijn gemaakt:
1. Er zijn een aantal punten tussen [naam 5] en mevrouw.
Mevrouw legt contact met Trias, [naam 5] , om die punten te bespreken.
2. Opnieuw een evaluatiegesprek zonder vader nadat [naam 5] en mevrouw elkaar gesproken hebben. (…)
3. Mevrouw neemt contact op met VTIJ voor nieuwe afspraak.
Als het kan voor de herfstvakantie evaluatiegesprek.
4. Dossier inzage moet mevrouw schriftelijk aanvragen.
Na aanvraag heeft VTIJ 4 weken de tijd (wettelijke termijn) om het dossier klaar voor inzage te maken.
3.19.
Bij brief van 22 september 2017 heeft [eiseres] Trias duidelijk gemaakt dat zij zich niet kon vinden in het rapport en om een gesprek gevraagd. Trias heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met [eiseres] , waarna [eiseres] op 20 oktober 2017 nogmaals het rapport heeft ontvangen met het verzoek te tekenen voor de inhoud van dat rapport.
3.20.
Per brief van 2 november 2017 heeft Veilig Thuis [eiseres] herinnerd aan de afspraak dat zij contact met Veilig Thuis zou opnemen voor een nieuw evaluatiegesprek.
3.21.
Op 6 november 2017 heeft [eiseres] het dossier opgehaald bij Veilig Thuis.
3.22.
Bij brief van 7 november 2017 heeft [eiseres] Trias nogmaals duidelijk gemaakt dat zij het niet eens is met de inhoud van het rapport en heeft zij om een gesprek verzocht.
3.23.
Bij brief van 10 november 2017 heeft [eiseres] aan Veilig Thuis kenbaar gemaakt dat vóór het nieuwe evaluatiegesprek eerst een gesprek zou plaatsvinden met Trias en dat zij al twee brieven aan Trias heeft gestuurd met het verzoek om een gesprek.
3.24.
Op 7 december 2017 heeft Veilig Thuis via een voicemailbericht aan [eiseres] laten weten de zaak voorlopig te laten rusten, omdat [naam 1] had gemeld dat er binnenkort een zitting zou plaatsvinden.
3.25.
Vanaf 15 december 2017 hebben [eiseres] en [naam 1] een mediation-traject doorlopen om tot een definitieve omgangsregeling te komen.
3.26.
Op 5 februari 2018 heeft de heer [naam 6] (hierna te noemen: [naam 6] ) namens Trias gereageerd op de brief van [eiseres] van 22 september 2017. In die brief heeft hij [eiseres] gevraagd om aan te geven welke onjuistheden het rapport volgens haar bevat, zodat men daarover het gesprek kan aangaan.
3.27.
Bij brief van 8 februari 2018 heeft Veilig Thuis [eiseres] erop gewezen dat er nog altijd geen gesprek met Trias heeft plaatsgehad, dat het proces gestagneerd is en dat zij geen redenen ziet om te twijfelen aan de bevindingen uit het spoedhulptraject en daarom de evaluatie van dat traject als uitgangspunt neemt. In die brief geeft Veilig Thuis [eiseres] (nogmaals) drie adviezen, waaronder de inzet van IOG bij [eiseres] thuis, en staat vermeld dat indien [eiseres] die adviezen niet opvolgt, Veilig Thuis een verzoek tot raadsonderzoek zal indienen bij de Raad. Veilig Thuis dringt in die brief ook aan op een gesprek met [eiseres] .
3.28.
Per brief van 22 februari 2018 heeft de advocaat van [eiseres] inhoudelijk op laatstgenoemde brief gereageerd en om nadere informatie en een reactie gevraagd.
3.29.
[naam 4] heeft vervolgens bij brief van 27 februari 2018 kenbaar gemaakt dat hij een verzoek tot raadsonderzoek gaat indienen bij de Raad.
3.30.
Op 1 maart 2018 heeft [eiseres] [naam 6] haar inhoudelijke bezwaren gestuurd tegen het rapport.
3.31.
Op 13 maart 2018 heeft Veilig Thuis het ingediende verzoek tot raadsonderzoek ter kennisneming aan [eiseres] toegestuurd. In dat verzoek staat als reden voor het onderzoek het volgende vermeld:
Veilig Thuis heeft moeder een aantal keren de gelegenheid gegeven om het gesprek aan te gaan over de zorgen die Spoedzorg en Veilig Thuis hebben over [naam 2] en de opvoedsituatie waarin zij zich bevindt. Onder andere door het aanbieden van het opnieuw voeren van een eindgesprek met Trias. Moeder blijft echter de voortgang vertragen, waardoor Veilig Thuis nu geen andere mogelijkheid meer ziet om bij de Raad voor de Kinderbescherming een melding te doen zodat zij onderzoek kunnen gaan doen.
3.32.
Op 19 maart 2018 heeft Trias [eiseres] bericht dat de in r.o. 3.30 genoemde bezwaren aan het dossier zijn toegevoegd en aan Veilig Thuis zijn toegestuurd.
3.33.
Op 24 maart 2018 is de Raad een onderzoek gestart. In de zomer van 2018 heeft de Raad besloten dat onderzoek af te sluiten zonder verder vervolg. In het door de Raad uitgebrachte rapport staat hierover het volgende te lezen:
(…) Er zijn geen signalen die er op duiden dat [naam 2] ernstig belemmerd wordt in haar ontwikkeling. Beide ouders en school hebben hieromtrent geen zorgen. Ouders hebben een moeilijke periode gehad na de echtscheiding. De zorgen die moeder toen meldde over de seksuele ontwikkeling van [naam 2] waren aanleiding om moeder naar hulpverlening te verwijzen. Hier is niets uitgekomen. Enerzijds omdat de zorgen van moeder niet bevestigd werden, anderzijds omdat het niet echt tot samenwerking met moeder is gekomen en moeders zorgen inmiddels verdwenen waren. Het traject bij de mediator heeft ertoe geleid dat ouders zich ingezet hebben om goede onderlinge afspraken te maken, zodat [naam 2] niet langer zou lijden onder de problemen van ouders. De omgangsregeling loopt goed. (…) Er is geen ondertoezichtstelling nodig voor [naam 2] . (…)
3.34.
Na afloop van het raadsonderzoek en het mediation-traject is door [eiseres] en [naam 1] een ouderschapsplan opgesteld en getekend, dat in juli 2018 door de kinderrechter is bekrachtigd. Hierna is geen sprake meer geweest van hulpverlening aan het gezin.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Trias en Veilig Thuis primair hoofdelijk en subsidiair afzonderlijk te veroordelen tot:
I. vernietiging van het rapport, inclusief alle eerdere of latere versies en varianten en Trias en Veilig Thuis te verplichten de daarin gelegen informatie te rectificeren richting alle derden aan wie dat rapport is verstrekt en daarbij ook alle derden aan wie het rapport is verstrekt te sommeren deze rapportage per direct te vernietigen;
II. het verstrekken van een overzicht aan [eiseres] van alle derden aan wie het rapport is verstrekt en het binnen veertien dagen toesturen van een schriftelijk bewijs van rectificatie, intrekking en vernietiging van de rapportage;
III. betaling van een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat niet of niet volledig aan het onder I en II gevorderde is voldaan;
IV. betaling van een bedrag van € 34.900,00 aan schadevergoeding, alsmede van de kosten van deze procedure, waaronder een bedrag van € 5.000,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
4.2.
Trias en Veilig Thuis voeren verweer. Zij concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

bezwaar aanvullende producties en pleitnota5.1. Trias en Veilig Thuis hebben vanwege het tijdstip van indiening bezwaar gemaakt tegen de aanvullende producties 42 tot en met 48 van [eiseres] . Ook hebben zij bezwaar gemaakt tegen de omvang van de pleitnota van [eiseres] . De rechtbank heeft naar aanleiding van deze bezwaren ter zitting kenbaar gemaakt dat indien dit in het kader van hoor- en wederhoor noodzakelijk wordt geacht, Trias en Veilig Thuis de gelegenheid zullen krijgen bij akte te reageren. Uit het hiernavolgende zal blijken dat deze noodzaak niet bestaat.
vernietiging en rectificatie rapport
5.2.
In deze zaak ligt ten eerste de vraag voor of aanleiding bestaat tot vernietiging en rectificatie van het rapport. Weliswaar heeft [eiseres] zich in het lichaam van de dagvaarding op het standpunt gesteld dat Trias en Veilig Thuis alle gegevens over [eiseres] en [naam 2] dienen te vernietigen, maar zij heeft daartoe geen vorderingen ingesteld, zodat de rechtbank aan dat standpunt voorbij gaat.
5.3.
[eiseres] legt aan haar vordering tot vernietiging van het rapport primair ten grondslag dat jegens haar een onrechtmatige publicatie is uitgebracht. Volgens [eiseres] is er namelijk sprake geweest van diverse schendingen van de norm van goed hulpverlenerschap en dus van onrechtmatige gedragingen die hebben gemaakt dat het rapport als onrechtmatige publicatie moet worden aangemerkt. Subsidiair legt [eiseres] aan haar vordering tot vernietiging van het rapport ten grondslag dat er geen aanmerkelijk belang (meer) is bij behoud van het rapport. Volgens [eiseres] dient Trias het rapport daarom op grond van artikel 7.3.9 Jeugdwet te vernietigen en Veilig Thuis op grond van artikel 5.4.3 Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna te noemen: Wmo) en onderdeel 10.3.7 en 10.38 van het Handelingsprotocol Veilig Thuis (hierna te noemen: het handelingsprotocol).
5.4.
Trias en Veilig Thuis menen dat de vordering tot vernietiging van het rapport moet worden afgewezen. Zij betwisten gemotiveerd dat sprake is geweest van onrechtmatige gedragingen en dus dat het rapport een onrechtmatige publicatie betreft. Ook betogen zij dat niet aan de vordering tot vernietiging kan worden voldaan omdat de toestemming van [naam 1] voor die vernietiging ontbreekt en dat het niet in het belang van [naam 2] is om het rapport te vernietigen.
5.5.
De rechtbank stelt voorop dat Trias is aan te merken als jeugdhulpaanbieder in de zin van artikel 1.1 Jeugdwet en dat Veilig Thuis een Veilig Thuis-organisatie betreft als bedoeld in artikel 4.1.1 Wmo.
5.6.
De vordering tot vernietiging van het rapport moet worden beoordeeld aan de hand van de regelgeving omtrent de verwerking van persoonsgegevens. Ten tijde van het opstellen van het rapport was de Wet Bescherming Persoonsgegevens (hierna te noemen: Wbp) nog van kracht, waarin de algemene normen voor de verwerking van persoonsgegevens waren beschreven. Inmiddels zijn deze normen te vinden in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG). De Jeugdwet en de Wmo bevatten op een aantal punten echter een concretisering van voornoemde normen, die de rechtbank hierna zal weergeven. Deze vormen dus een lex specialis ten opzichte van de AVG. De vordering tot vernietiging van het rapport dient voor wat betreft Trias dus in beginsel getoetst te worden aan de Jeugdwet en voor wat betreft VT aan de Wmo. Voor zover de beoordeling van die vordering niet in deze wetten wordt geregeld, dient de vordering te worden getoetst aan de AVG (en de Wbp waar het de verwerking van de persoonsgegevens an sich betreft).
5.7.
Artikel 7.3.8 lid 1 Jeugdwet schrijft voor dat de jeugdhulpverlener een dossier inricht met betrekking tot de verlening van jeugdhulp, waarin hij aantekening houdt van de gegevens omtrent de geconstateerde opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en de te diens aanzien uitgevoerde verrichtingen en hij andere gegevens opneemt, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan de betrokkene noodzakelijk is. Op grond van lid 3 van die bepaling dient dat dossier in beginsel 20 jaar bewaard te worden.
In artikel 7.3.9 lid 1 Jeugdwet is bepaald dat de jeugdhulpverlener de gegevens uit het dossier na een daartoe strekkend verzoek van de betrokkene vernietigt. Op grond van lid 2 van die bepaling geldt het eerste lid niet voor zover het verzoek gegevens betreft waarvan redelijkerwijs aannemelijk is dat de bewaring van aanmerkelijk belang is voor een ander dan de betrokkene, alsmede voor zover het bepaalde bij of krachtens de wet zich tegen vernietiging verzet.
5.8.
Op grond van artikel 5.1.6 Wmo is Veilig Thuis bevoegd (zonder toestemming) persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de goede vervulling van haar taken. Op grond van artikel 5.3.4 lid 2 Wmo heeft Veilig Thuis met betrekking tot de persoonsgegevens die zij onder zich heeft een bewaarplicht van 20 jaar. Ingevolge het bepaalde in artikel 5.3.5 lid 1 Wmo vernietigt Veilig Thuis de persoonsgegevens die zij met betrekking tot een betrokkene onder zich heeft binnen drie maanden na een daartoe strekkend verzoek van degene op wie de persoonsgegevens betrekking hebben. Dit geldt op grond van lid 2 van die bepaling niet voor zover het verzoek persoonsgegevens betreft waarvan redelijkerwijs aannemelijk is dat de bewaring van aanmerkelijk belang voor een ander dan de verzoeker, alsmede voor zover het bepaalde bij of krachtens de wet zich tegen vernietiging verzet.
5.9.
De rechtbank begrijpt het primaire standpunt van [eiseres] dat het rapport een onrechtmatige publicatie betreft aldus dat met het opstellen van dat rapport sprake is geweest van een onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens. [eiseres] heeft niet toegelicht op basis van welke wettelijke bepaling zij meent dat dit een grondslag kan zijn voor vernietiging van het rapport. Mogelijk heeft zij artikel 17 lid 1 sub d AVG op het oog, maar het is de vraag of [eiseres] gelet op de bijzondere bepaling in artikel 7.3.9 Jeugdwet nog wel een beroep toekomt op dat artikel. Hier komt bij dat, zoals hiervoor reeds is overwogen, ten tijde van het verwerken van de persoonsgegevens de Wbp nog van toepassing was. Een en ander kan echter in het midden blijven, omdat de rechtbank geen aanleiding ziet om aan te nemen dat met het opstellen van het rapport sprake is geweest van een onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens.
5.10.
[eiseres] voert ter onderbouwing van haar standpunt dat sprake is van een onrechtmatige publicatie onder meer aan dat aan het rapport niet, zoals artikel 7.3.8 Jeugdwet voorschrijft, een dossier ten grondslag ligt en dat evenmin is voldaan aan de verplichting uit artikel 11 Wbp om zorg te dragen voor de juistheid en nauwkeurigheid van de verwerking van gegevens. Volgens [eiseres] zijn de in het rapport opgenomen ‘feiten’ namelijk niet gebaseerd op geverifieerde informatie en is er ook geen hoor- en wederhoor toegepast. Zij stelt zich onder verwijzing naar een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op het standpunt dat artikel 11 Wbp uitgaat van een objectieve basis voor de verwerking van persoonsgegevens en dat (naar hun aard subjectieve) constateringen en observaties van de jeugdhulpverlener in beginsel buiten het bereik van vernietiging vallen, tenzij is vast te stellen dat deze constateringen en observaties iedere objectieve grondslag ontberen. Volgens [eiseres] is het rapport een subjectieve en ongeverifieerde waarneming, omdat daarin in het geheel geen waarnemingen of grondslagen zijn vermeld, en komt dus het gehele rapport voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank volgt [eiseres] echter niet in dit betoog. Het rapport zelf kan naar het oordeel van de rechtbank reeds als dossier in de zin van artikel 7.3.8 Jeugdwet worden aangemerkt en niet volgehouden kan worden dat het rapport iedere objectieve grondslag ontbeert. Er staan in dat rapport wel degelijk waarnemingen en grondslagen vermeld en de conclusie dat [eiseres] coaching nodig heeft is onder meer gebaseerd op het feit dat [eiseres] jarenlang foto’s van haar dochter heeft gemaakt en op de visie van de gedragswetenschapper van Trias ten aanzien van dit gedrag. Het standpunt dat geen hoor- en wederhoor is toegepast is evenmin houdbaar, nu de gemaakte foto’s reeds in het gesprek met [naam 5] op 13 juni 2017 aan de orde zijn gekomen en [eiseres] in het gesprek van 22 juni 2017 herhaaldelijk om een reactie op de bevindingen van Trias is gevraagd. De rechtbank gaat dus niet in het betoog van [eiseres] mee dat het rapport niet voldoet aan het bepaalde in artikel 11 Wbp.
5.11.
[eiseres] stelt zich ook op het standpunt dat Trias haar conclusie dat [eiseres] zich ernstige zorgen over [naam 2] bleef maken met Veilig Thuis en [naam 1] heeft gedeeld, zonder daarover eerst met [eiseres] in gesprek te gaan en zonder haar toestemming, dit terwijl die informatie niet zomaar met derden of de andere ouder gedeeld mocht worden en [naam 5] in het gesprek van 13 juni 2017 heeft toegezegd dat er geen informatie met Veilig Thuis zou worden gedeeld. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt echter niet in te zien dat Trias daarmee de normen die de Jeugdwet stelt en de Wbp stelde voor het verwerken van persoonsgegevens heeft geschonden. Dit geldt ook voor de overige door [eiseres] gestelde schendingen van de norm van goed hulpverlenerschap door Trias.
5.12.
Voor zover [eiseres] meent dat het rapport ook door toedoen van Veilig Thuis moet worden aangemerkt als een onrechtmatige publicatie, gaat dat betoog niet op, omdat het rapport door Trias en niet door Veilig Thuis is opgesteld. De conclusie uit het voorgaande is dat de rechtbank het standpunt van [eiseres] dat het rapport een onrechtmatige publicatie betreft, passeert.
5.13.
De vraag is vervolgens of [eiseres] op grond van artikel 7.3.9 Jeugdwet en 5.3.5 Wmo aanspraak kan maken op vernietiging van het rapport. [eiseres] stelt zich in dit kader op het standpunt dat er geen aanmerkelijk belang (meer) is bij behoud van het rapport, omdat dat rapport niet aan de wettelijke eisen voldoet, er bij Trias geen dossier voorhanden is (geweest) om het rapport mee te staven en het dossier al enkele jaren gesloten is. Trias en Veilig Thuis menen daarentegen dat er voor [naam 2] een aanmerkelijk belang bestaat om het rapport te bewaren. Trias voert in dit kader aan dat uit het rapport blijkt dat de visies van de hulpverleners en [eiseres] als ouder ten aanzien van de ontwikkeling en het functioneren van [naam 2] niet overeenkomen en dat het in de toekomst voor [naam 2] van belang kan zijn van dat verschil kennis te kunnen nemen. Veilig Thuis vindt het gelet op haar taak van belang dat het rapport volledig beschikbaar blijft, omdat voor haar het belang van de jeugdige voorop staat. Volgens Veilig Thuis is het voor het geval zij een nieuwe melding krijgt belangrijk dat zij die in samenhang met de eerste melding kan beoordelen. Veilig Thuis meent daarnaast dat ook het recht op inzage van [naam 2] maakt dat het rapport (voorlopig) nog beschikbaar moet blijven.
5.14.
De rechtbank acht het redelijkerwijs aannemelijk dat de bewaring van het (gehele) rapport van aanmerkelijk belang is voor [naam 2] . Vernietiging van de gegevens in het rapport die betrekking hebben op [eiseres] zou namelijk betekenen dat het meest essentiële onderdeel van het rapport, zijnde de constatering dat [naam 2] door haar moeder wordt ‘geproblematiseerd’, verloren zou gaan. Mede gelet op de nog jonge leeftijd van [naam 2] van 10 jaar is aannemelijk dat het voor haar van belang is dat deze informatie bij Veilig Thuis en Trias beschikbaar blijft voor het geval zich ten aanzien van [naam 2] opnieuw een zorgelijke/onveilige situatie (of een vermoeden daarvan) voordoet. Het feit dat het dossier al enige jaren is gesloten en er momenteel geen hulpverleners bij het gezin betrokken zijn maakt dit niet anders. Hoewel het standpunt van [naam 1] ten aanzien van deze kwestie niet bekend is, kan ook hij om dezelfde reden er een aanmerkelijk belang bij hebben dat het rapport niet wordt vernietigd. Zowel het belang van [naam 2] als dat van [naam 1] maakt derhalve dat het rapport naar het oordeel van de rechtbank nog een aantal jaar beschikbaar moet blijven. Het beroep van [eiseres] op artikel 7.3.9 Jeugdwet en 5.3.5 Wmo slaagt dus niet.
5.15.
Het beroep dat [eiseres] jegens Veilig Thuis nog doet op onderdeel 10.3.7 en 10.3.8 van het handelingsprotocol kan evenmin slagen. In onderdeel 10.3.7 wordt namelijk verwezen naar artikel 5.3.4 (bedoeld zal zijn 5.3.5) Wmo en uit het voorgaande volgt reeds dat het beroep op die bepaling niet slaagt. Ten aanzien van onderdeel 10.3.8 geldt dat de in die bepaling beschreven situatie naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde is.
5.16.
De conclusie uit het voorgaande is dat de vordering tot vernietiging van het rapport zal worden afgewezen.
5.17.
Dit geldt ook voor de vordering tot rectificatie, nu [eiseres] aan die vordering ten grondslag heeft gelegd dat het rapport niet in stand kan blijven. De met de vorderingen tot vernietiging en rectificatie samenhangende vorderingen zullen dientengevolge eveneens worden afgewezen.
de vorderingen tot schadevergoeding
5.18.
[eiseres] maakt in deze procedure zowel jegens Trias als jegens Veilig Thuis ook aanspraak op betaling van schadevergoeding. Zij legt aan de jegens Trias ingediende vordering tot schadevergoeding enerzijds ten grondslag dat sprake is van wanprestatie. Volgens [eiseres] is Trias namelijk toerekenbaar tekort geschoten in de met [eiseres] gesloten overeenkomst voor het verschaffen van Spoedhulp, die [eiseres] als een overeenkomst van opdracht kwalificeert. Anderzijds legt [eiseres] aan haar vordering tot schadevergoeding ten grondslag dat Trias door fouten van haar ondergeschikte [naam 5] een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:170 lid 1 jo 6:162 BW heeft gepleegd. Aan de jegens Veilig Thuis ingediende vordering tot schadevergoeding legt [eiseres] eveneens ten grondslag dat sprake is geweest van onrechtmatig handelen ex artikel 6:170 lid 1 jo 6:162 BW, namelijk door fouten van [naam 3] en [naam 4] . Volgens [eiseres] hebben [naam 5] , [naam 3] en [naam 4] namelijk de in artikel 4.1.1 lid 3 Jeugdwet respectievelijk artikel 4.2.1 lid 3 Wmo genoemde norm van goed hulpverlenerschap verschillende keren geschonden en is daardoor sprake van een schending van de op Trias en Veilig Thuis rustende zorgplicht.
5.19.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat zij door deze toerekenbare tekortkoming en dit onrechtmatige handelen zowel materiële als immateriële schade heeft geleden. Hiertoe voert zij samengevat het volgende aan. De materiële schade bestaat uit een bedrag van
€ 16.000,00 aan advocaatkosten en een bedrag van € 15.000,00 aan kosten voor een psycholoog/coach. [eiseres] heeft namelijk een advocaat moeten inschakelen om haar bij het traject met Trias en Veilig Thuis te begeleiden, omdat Trias en Veilig Thuis niet konden of wilden onderbouwen waarom verdere hulpverlening bij [eiseres] moest worden ingezet. Die advocaat heeft regelmatig om een onderbouwing van de getrokken conclusies gevraagd, heeft verweer gevoerd tegen niet-onderbouwde conclusies en heeft herhaaldelijk om toezending van het rapport verzocht. Daarnaast heeft de advocaat [eiseres] op de achtergrond geadviseerd met betrekking tot het mediation-traject. Dit was nodig omdat [eiseres] als gevolg van het rapport in een ongelijkwaardige positie ten opzichte van [naam 1] terecht was gekomen en [naam 1] op basis van het rapport dreigde een ingrijpende wijziging van de omgangsregeling af te gaan dwingen. [eiseres] heeft daarnaast begeleiding/behandeling gehad van een psycholoog/coach die haar enerzijds heeft gecoacht bij het voeren van de gesprekken met Veilig Thuis en Trias, die in een vijandige sfeer plaatsvonden, en anderzijds heeft behandeld voor het feit dat de wijze waarop [eiseres] door Veilig Thuis en Trias is behandeld in het bijzijn van [naam 1] her-traumatiserend is geweest en maakte dat zij volledig in een afhankelijkheidspositie van hem werd geplaatst en in een slechte onderhandelingspositie verkeerde tijdens de mediation-gesprekken.
[eiseres] heeft bovendien veel last gehad van het verloop van het traject en de gevolgen daarvan. Voor alle tijd, stress en energie die dit heeft gekost en de emotionele schade die hierdoor is veroorzaakt dient een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schadevergoeding te worden betaald. Om haar moverende redenen heeft [eiseres] de totale vordering tot schadevergoeding gemaximeerd op een bedrag van € 34.900,00.
5.20.
Trias en Veilig Thuis betwisten gemotiveerd dat sprake is geweest van onrechtmatig handelen. Ook betwisten zij het causaal verband tussen het door [eiseres] gestelde onrechtmatig handelen en de schade en voeren zij verweer tegen de opgevoerde schadeposten.
wanprestatie5.21. De rechtbank is van oordeel dat de jegens Trias ingediende vordering tot schadevergoeding uit hoofde van wanprestatie niet kan worden toegewezen. Van de totstandkoming van een overeenkomst tussen Trias en [eiseres] is namelijk niet gebleken. Op grond van artikel 6:217 BW komt een overeenkomst tot stand door een aanbod van de ene partij en een daarop aansluitende aanvaarding van de andere partij. Het enkele feit dat in het rapport vermeld staat dat Trias verklaart zorg en begeleiding te bieden en [naam 2] , [eiseres] en [naam 1] verklaren zich in te spannen om actief aan de afgesproken zorg- en begeleidingsactiviteiten deel te nemen is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is geweest van de aanvaarding van een aanbod. Zeker nu Trias op initiatief van Veilig Thuis is ingeschakeld en spoedhulp heeft verleend.
onrechtmatige daad
5.22.
Voor de vraag of sprake is geweest van onrechtmatig handelen zal beoordeeld moeten worden of Trias en Veilig Thuis, althans hun medewerkers, in de gegeven omstandigheden al dan niet hebben gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot mocht worden verwacht. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat bij de uitoefening van de taken van Trias en Veilig Thuis het belang van het kind voorop staat en dat Trias en Veilig Thuis in die uitoefening een zekere mate van beleidsvrijheid en beoordelingsruimte hebben.
de aansprakelijkheid van Trias
5.23.
[eiseres] voert ter onderbouwing van haar stelling dat Trias onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld ten eerste aan dat [naam 5] tijdens en voorafgaand aan het gesprek van 22 juni 2017 zonder toestemming van [eiseres] allerlei vertrouwelijke informatie heeft gedeeld met derden, namelijk [naam 1] , [naam 3] en [naam 4] . Volgens [eiseres] is haar voor de aanvang van het traject niet verteld dat die informatie zou kunnen worden gedeeld en heeft [naam 5] in het gesprek van 13 juni 2017 desgevraagd ook kenbaar gemaakt dat zij geen informatie met Veilig Thuis zou delen. [eiseres] meent dat [naam 5] met dit handelen punt J van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker (hierna te noemen: de beroepscode) heeft geschonden en artikel 7.3.11 Jeugdwet.
5.24.
De rechtbank volgt [eiseres] niet in dit betoog. In artikel 7.3.11 lid 1 Jeugdwet is bepaald dat de jeugdhulpverlener ervoor zorgdraagt dat aan anderen dan de betrokkene geen inlichtingen over de betrokkene dan wel inzage in of afschrift van de gegevens uit het dossier worden verstrekt dan met toestemming van de betrokkene. [naam 1] kan, zoals Trias terecht betoogt, op grond van lid 2 sub b van deze bepaling niet worden aangemerkt als ‘anderen dan de betrokkene’, omdat hij mede het gezag over [naam 2] uitoefent. Er was dus geen toestemming van [eiseres] nodig voor het delen van informatie met [naam 1] .
5.25.
Ten aanzien van het delen van informatie met Veilig Thuis, dus met [naam 3] en [naam 4] , stelt Trias zich op het standpunt dat in het gesprek van 13 juni 2017 slechts is gezegd dat [naam 5] de door [eiseres] gemaakte foto’s niet met Veilig Thuis zou delen. Partijen verschillen ook van mening of zij hebben afgesproken dat Trias en Veilig Thuis onderling contact mochten hebben. Wat hier echter ook van zij, aangenomen moet worden dat het voor de hulpverlening aan [naam 2] noodzakelijk was dat Trias en Veilig Thuis onderling contact hadden. De wettelijke basis voor dat contact en de uitwisseling van informatie tussen Trias en Veilig Thuis ligt in artikel 5.2.6 Wmo. Op grond van die bepaling kunnen derden die beroepshalve beschikken over inlichtingen die noodzakelijk worden geacht om een situatie van huiselijk geweld of kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden daarvan te onderzoeken, zonder toestemming van degene die het betreft desgevraagd of uit eigen beweging deze inlichtingen verstrekken. Weliswaar heeft [eiseres] zich ter zitting op het standpunt gesteld dat aangenomen moet worden dat er geen redelijk vermoeden van kindermishandeling meer bestond, omdat de rechtbank op de zitting van 15 mei 2017 geen ondertoezichtstelling heeft uitgesproken en de Raad op dat moment geen aanleiding zag voor een onderzoek, maar de rechtbank volgt dit standpunt niet. Veilig Thuis wijst er naar het oordeel van de rechtbank namelijk terecht op dat het onderzoek naar de mogelijke kindermishandeling van [naam 2] – dat in gang was gezet door de melding van [naam 7] – op 15 mei 2017 nog niet was afgerond en dat de zitting op die datum slechts het gevolg was van het feit dat [naam 1] bij de rechtbank een procedure was gestart om een omgangsregeling af te dwingen. Het feit dat de rechtbank en de Raad op dat moment geen aanleiding zagen voor een ondertoezichtstelling respectievelijk een onderzoek maakt niet dat men van mening was dat er niets aan de hand was en dat er bij Veilig Thuis geen zorgen meer waren over eventuele kindermishandeling. Integendeel, uit het feit dat spoedhulp is ingezet volgt juist dat die zorgen nog wel degelijk aanwezig waren. Bij deze stand van zaken was Veilig Thuis bevoegd zonder toestemming van de betrokkenen informatie in te winnen bij Trias en was Trias als informant bevoegd die informatie aan Veilig Thuis te verstrekken.
5.26.
De conclusie is dus dat Trias dus niet onrechtmatig heeft gehandeld door in het gesprek van 22 juni 2017 vertrouwelijke informatie met [naam 1] , [naam 3] en [naam 4] te delen.
5.27.
[eiseres] betoogt ook dat Trias onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld doordat [naam 5] de verplichtingen op het punt van de verslaglegging en dossiervorming niet is nagekomen. Zij voert daartoe aan dat zij talloze keren heeft geprobeerd om een rapportage van de hulpverlening in te zien, dat zij om een afschrift van de gegevens uit het dossier heeft gevraagd alsmede om de grondslag van de door Trias getrokken conclusies en dat Trias pas drie maanden na het laatste gesprek gehoor heeft gegeven aan deze verzoeken. Volgens [eiseres] heeft zij vervolgens getracht een verklaring met aanvullingen en correcties aan die rapportage toe te voegen en is hiertoe pas acht maanden na het laatste gesprek met [naam 5] een mogelijkheid geboden, terwijl de rapportage inmiddels al bij Veilig Thuis en later de Raad terecht was gekomen zonder aanvullingen en correcties. Als gevolg hiervan heeft Veilig Thuis conclusies aan die rapportage verbonden die voorbarig en onjuist zijn geweest en is er een onderzoek bij de Raad ingesteld, terwijl dat onderzoek voorkomen had kunnen worden door het bijvoegen van een verklaring van [eiseres] . In het rapport is bovendien de evaluatie van contacten en afspraken weggelaten en staan in het geheel geen bevindingen van [naam 5] bij vader en moeder thuis vermeld. Trias blijkt ook niet over een verslag te beschikken van het gesprek van 13 juni 2017 en in het rapport ontbreekt iedere onderbouwing, zodat onduidelijk is wat de grondslag is van de aan [eiseres] gegeven adviezen, aldus steeds [eiseres] . [eiseres] meent dat [naam 5] hiermee punt M van de beroepscode heeft geschonden en artikel 7.3.8 en 7.3.10 Jeugdwet. [eiseres] wijst er tot slot ook nog op dat Trias niets heeft gedaan met het bezwaar van [eiseres] tegen het rapport.
5.28.
De rechtbank is van oordeel dat ook dit betoog van [eiseres] niet kan slagen. Weliswaar staat vast dat het rapport rijkelijk laat aan [eiseres] ter beschikking is gesteld, maar gelet op de inhoud van het gesprek van 22 juni 2017 en het feit dat [eiseres] dat gesprek heeft opgenomen, moet aangenomen worden dat [eiseres] ook zonder het rapport had kunnen weten wat de achtergrond was van de aan haar gegeven adviezen. Trias wijst er ook terecht op dat [eiseres] direct na ontvangst van het rapport duidelijk had kunnen maken wat haar bezwaren tegen het rapport precies waren, zodat die bezwaren meteen aan het rapport hadden kunnen worden toegevoegd. [eiseres] heeft dit echter nagelaten door herhaaldelijk slechts duidelijk te maken dat zij zich niet in het rapport kon vinden. [eiseres] heeft ook niet (voldoende) onderbouwd dat het onderzoek van de Raad voorkomen had kunnen worden indien de Raad eerder met de bezwaren van [eiseres] bekend was geweest. Uit het in r.o. 3.33 geciteerde rapport van de Raad volgt dat niet, maar lijkt te volgen dat het besluit om het onderzoek te staken is gelegen in het feit dat [eiseres] en [naam 1] tijdens de mediation goede afspraken hadden gemaakt en dat deze goed werden nagekomen. Het staat bovendien geenszins vast dat Veilig Thuis tot andere conclusies en adviezen zou zijn gekomen indien zij eerder met de inhoudelijke bezwaren van [eiseres] tegen het rapport bekend was geweest.
Wat betreft de stelling dat in het rapport geen bevindingen vermeld staan en daarin iedere onderbouwing ontbreekt, geldt dat uit hetgeen hiervoor in r.o. 5.10 is overwogen reeds volgt dat die stelling niet houdbaar is. In het rapport is ook wel degelijk een evaluatie van de contacten opgenomen, zij het onder een ander kopje. Dat [eiseres] het kennelijk niet eens is met de onderbouwing en grondslag van de gegeven adviezen is een andere kwestie en maakt nog niet dat sprake is van onrechtmatig handelen. Ten aanzien van de verslaglegging geldt tot slot dat [eiseres] niet heeft toegelicht op grond waarvan moet worden aangenomen dat Trias verplicht was van ieder gesprek een verslag te maken. [eiseres] is door het uitblijven van een verslag ook niet in haar belangen geschaad, nu zij ook het gesprek van 13 juni 2017 met [naam 5] heeft opgenomen en dus precies kon naluisteren wat er in dat gesprek besproken was. De conclusie is dan ook dat voor zover al sprake is geweest van een schending van punt M van de beroepscode en/of van artikel 7.3.8 en 7.3.10 Jeugdwet, dit in de gegeven omstandigheden geen onrechtmatig handelen oplevert en niet valt in te zien dat [eiseres] door dat handelen (de door haar gestelde) schade heeft geleden.
5.29.
[eiseres] meent ook dat Trias onrechtmatig heeft gehandeld door artikel 7.3.2 Jeugdwet niet na te komen. Volgens [eiseres] heeft [naam 5] tijdens het afsluitende gesprek van 13 juni 2017 namelijk geen moment laten weten dat er zorgen aanwezig waren over de opvoeding door [eiseres] , maar werden deze zorgen in het eindgesprek van 22 juni 2017 wel ineens veelvuldig geuit en kreeg [eiseres] niet de gelegenheid daarover vragen te stellen. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat de betreffende zorgen eerst met haar alleen besproken hadden moeten worden en dat het gesprek van 22 juni 2017 enkel bedoeld was om haar te overrompelen en monddood te maken. [eiseres] wijst er ook op dat de geuite zorgen door de aanwezigheid van [naam 1] , [naam 3] en [naam 4] vergaande consequenties hebben gehad, omdat [naam 1] volgens haar met de verstrekte informatie een machtspositie ten opzichte van [eiseres] heeft verkregen wat betreft de omgangsregeling en Veilig Thuis op basis van die informatie onder drang maatregelen, waaronder IOG, heeft opgelegd.
5.30.
De rechtbank is van oordeel dat deze stellingen van [eiseres] eveneens moeten worden gepasseerd. Trias wijst er namelijk terecht op dat het gesprek van 13 juni 2017 – dat [eiseres] ten onrechte aanduidt als eindgesprek – een ander gesprek betrof dan het daadwerkelijke eindgesprek van 22 juni 2017 en dat Trias pas na het gesprek van 13 juni 2017 de beschikking heeft gekregen over de door [eiseres] gemaakte foto’s en een tevens door haar opgesteld observatieverslag, waardoor de zorgen over de opvoeding door [eiseres] nog groter waren geworden.
Uit de transcriptie van het gesprek van 22 juni 2017 volgt ook dat [eiseres] wel degelijk de kans heeft gekregen om vragen te stellen, dat van het overrompelen en monddood maken van [eiseres] geen sprake is geweest en dat [eiseres] niet inhoudelijk heeft willen reageren op de geuite zorgen. [eiseres] heeft bovendien niet onderbouwd dat die zorgen nadelig voor haar zijn geweest voor wat betreft de met [naam 1] getroffen omgangsregeling. Dat de betreffende zorgen hebben geleid tot maatregelen door Veilig Thuis staat wel vast, maar niet valt in te zien dat deze maatregelen waren uitgebleven indien de geuite zorgen eerst in een gesprek met [eiseres] alleen waren besproken.
5.31.
[eiseres] voert ter onderbouwing van haar standpunt dat Trias onrechtmatig heeft gehandeld tot slot nog aan dat Trias niet, zoals het Beleidsplan jeugdhulp van de gemeente Zwolle voorschrijft, een goed functionerende klachtbehandeling heeft uitgevoerd. Volgens [eiseres] heeft zij tussen 22 juli 2017 en 5 februari 2018 meermaals haar onvrede geuit met betrekking tot de hulpverlening van Trias, maar heeft zij in die periode geen enkel antwoord op die klachten ontvangen, dit terwijl een afdoeningstermijn van 10 weken het uitgangspunt is. Voor zover inderdaad al sprake is geweest van klachten in de zin van voornoemd beleidsplan, valt naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere toelichting, die ontbreekt, echter niet in te zien dat de gestelde gebrekkige klachtafhandeling tot de door [eiseres] gestelde schade heeft geleid. Alleen al om die reden gaat de rechtbank aan het betreffende standpunt van [eiseres] voorbij.
5.32.
De conclusie uit het voorgaande is dat de jegens Trias ingediende vordering tot schadevergoeding moet worden afgewezen.
de aansprakelijkheid van Veilig Thuis
5.33.
De vraag is vervolgens of Veilig Thuis onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld. [eiseres] voert wat dit betreft ten eerste aan dat Veilig Thuis niet, zoals het handelingsprotocol voorschrijft, zorgvuldig en transparant te werk is gegaan. Volgens [eiseres] heeft Veilig Thuis haar op vragen om opheldering over de gegeven adviezen namelijk eerst aangerekend dat zij die adviezen niet gewoon ter harte nam, om vervolgens pas vier maanden na het laatste gesprek met Veilig Thuis de mogelijkheid te bieden om het achterliggende rapport in te zien. [eiseres] betoogt daarnaast dat Veilig Thuis het rapport naar de Raad heeft gestuurd voor een onderzoek en heeft gebruikt als onderbouwing voor al haar adviezen en conclusies, terwijl zij wist dat het rapport slechts een concept betrof waarop [eiseres] aanmerkingen had, alsmede dat Veilig Thuis geen enkele verantwoordelijkheid op zich neemt voor de onderbouwing van haar oordeel en blind vaart op het rapport van Trias.
5.34.
De rechtbank ziet in deze stellingen geen reden om aan te nemen dat sprake is geweest van onrechtmatig handelen door Veilig Thuis. Hiervoor is reeds overwogen dat in het gesprek op 22 juni 2017 opheldering is gegeven over de achtergrond van de verstrekte adviezen, zodat die achtergrond [eiseres] ook zonder het dossier van Veilig Thuis duidelijk had kunnen zijn. Veilig Thuis heeft na het gesprek van 22 juni 2017 ook herhaaldelijk bij [eiseres] aangedrongen op een vervolggesprek, mede omdat [eiseres] niet inhoudelijk op de gegeven adviezen wilde reageren. [eiseres] heeft dit afgehouden, aangezien zij er op stond eerst het rapport van Trias te ontvangen. In augustus 2017 heeft [eiseres] wel de bereidheid getoond om met Veilig Thuis in gesprek te gaan, maar omdat zij in die periode ook een aantal klachten had ingediend, wilde Veilig Thuis eerst met haar in gesprek over die klachten. In dat gesprek op 20 september 2017 is afgesproken dat [eiseres] contact op zou nemen met [naam 5] om een gesprek te plannen en daarna het initiatief zou nemen voor een nieuw evaluatiegesprek met Veilig Thuis. [eiseres] heeft vervolgens bij [naam 5] /Trias alleen schriftelijk aangedrongen op een gesprek, maar tot een gesprek met Trias is het steeds niet gekomen, kennelijk mede vanwege de door Trias gestelde detachering van [naam 5] bij Veilig Thuis. Veilig Thuis heeft vervolgens per brief van 8 februari 2018 nogmaals toegelicht waarom zij van mening is dat (onder meer) de inzet van IOG noodzakelijk is en aangedrongen op een gesprek, maar ook dat gesprek heeft [eiseres] afgehouden. Gelet op deze gang van zaken kan niet volgehouden worden dat Veilig Thuis onrechtmatig heeft gehandeld door af te gaan op het rapport van Trias – dat anders dan [eiseres] stelt geen concept was – en dat rapport aan de Raad door te sturen met de enkele vermelding dat [eiseres] het niet eens was met het rapport. Dit geldt temeer nu voor Veilig Thuis het belang van [naam 2] voorop stond en zij zich nog altijd zorgen maakte om [naam 2] . De stelling dat Veilig Thuis niet transparant en onzorgvuldig heeft gehandeld slaagt gelet op de betreffende gang van zaken evenmin.
5.35.
[eiseres] betoogt ook dat Veilig Thuis onrechtmatig heeft gehandeld door zonder toestemming van [eiseres] vertrouwelijke informatie te delen met Trias, [naam 1] en de Raad, dit zonder daar enige openheid over te geven, zonder [eiseres] om een reactie te vragen en zonder te onderbouwen of te onderzoeken of het delen van die informatie voor het borgen van de veiligheid noodzakelijk was. Volgens [eiseres] heeft Veilig Thuis daarmee paragraaf 10 van het handelingsprotocol niet opgevolgd en is [eiseres] door de in het gesprek van 22 juni 2017 aan [naam 1] verstrekte vertrouwelijke informatie eveneens in een van hem afhankelijke positie komen te verkeren, met een nadelige onderhandelingspositie in het kader van de omgangsregeling tot gevolg.
5.36.
De rechtbank volgt [eiseres] niet in dit betoog. Hiervoor is reeds overwogen dat Veilig Thuis op grond van artikel 5.1.6 Wmo bevoegd is om zonder toestemming van de betrokkenen persoonsgegevens te verwerken. Op grond van deze bepaling is Veilig Thuis, voor zover dit nodig is voor de uitvoering van haar taken, niet alleen bevoegd meldingen van (vermoedens van) huiselijk geweld of kindermishandeling te registreren, maar ook om in verband met een dergelijke melding zonder toestemming informatie bij anderen op te vragen, de melding met anderen te bespreken en om de Raad over de melding te informeren, zoals ook in paragraaf 2 van het handelingsprotocol vermeld staat. Veilig Thuis was dus bevoegd vertrouwelijke informatie met Trias en de Raad te delen zonder [eiseres] daarin te betrekken, zeker nu dit voor het borgen van de veiligheid van [naam 2] noodzakelijk was, zoals Veilig Thuis voldoende heeft onderbouwd. Voor wat betreft [naam 1] stelt Veilig Thuis zich terecht op het standpunt dat zij hem als ouder met gezag geen informatie kon onthouden die van belang was voor de veiligheid en ontwikkeling van [naam 2] . Overigens heeft [eiseres] niet duidelijk gemaakt welke vertrouwelijke informatie Veilig Thuis precies aan [naam 1] heeft verstrekt. Voor zover zij hierbij doelt op de informatie die tijdens het gesprek op 22 juni 2017 is gedeeld, geldt dat [eiseres] hierbij zelf aanwezig was en dat haar de mogelijkheid is geboden op de betreffende informatie te reageren. Wat betreft de gestelde nadelige onderhandelingspositie van [eiseres] geldt tot slot dat deze reeds hiervoor onder r.o. 5.30 is besproken.
5.37.
[eiseres] stelt zich ook op het standpunt dat Veilig Thuis ten aanzien van de dossiervorming ernstig tekort is geschoten. Zij voert daartoe aan dat dat Veilig Thuis in de door haar aan de Raad gestuurde rapportage enkel de kanttekening heeft geplaatst dat [eiseres] het niet eens was met de bevindingen, zonder dit toe te lichten, dat Veilig Thuis vóór die toezending geen hoor en wederhoor heeft toegepast en dat Veilig Thuis geen verslag heeft opgemaakt van het gesprek van 22 juni 2017. Volgens [eiseres] heeft Veilig Thuis gelet hierop eveneens paragraaf 10 van het handelingsprotocol geschonden. Veilig Thuis heeft bovendien in strijd met artikel 5.3.2 Wmo gehandeld door [eiseres] meerdere keren zonder geldige reden inzage in de beschikbare bescheiden te weigeren, door pas vier maanden na het eindgesprek de mogelijkheid te bieden het dossier op te halen en door niet de kans te bieden om onjuiste informatie te corrigeren, aldus [eiseres] .
5.38.
De rechtbank is van oordeel dat ook deze verwijten van [eiseres] niet kunnen slagen.
Uit hetgeen hiervoor in r.o. 5.34 is overwogen, volgt dat Veilig Thuis alvorens het rapport naar de Raad toe te sturen herhaaldelijk heeft getracht om met [eiseres] in gesprek te gaan en dat [eiseres] dit steeds heeft afgehouden. [eiseres] kan Veilig Thuis dan ook niet verwijten dat zij geen hoor- en wederhoor heeft toegepast en de Raad slechts heeft gemeld dat [eiseres] het niet eens was met het rapport, zonder te melden waarom. De rechtbank verwijst in dit kader ook naar hetgeen hierover in r.o. 5.28 is overwogen. Ten aanzien van de verslaglegging geldt dat [eiseres] niet heeft toegelicht op grond waarvan moet worden aangenomen dat Veilig Thuis verplicht was van ieder gesprek een verslag te maken. [eiseres] is door het uitblijven van een verslag van het gesprek van 22 juni 2017 ook niet in haar belangen geschaad, nu zij dat gesprek heeft opgenomen. Van schending van artikel 5.3.2 Wmo is evenmin sprake geweest. [eiseres] heeft niet gesteld dat zij eerder dan in het najaar van 2017 om inzage in het dossier van Veilig Thuis heeft gevraagd, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat Veilig Thuis die inzage vrij snel heeft verschaft nadat [eiseres] daar om had gevraagd. [eiseres] had vervolgens Veilig Thuis om correctie van het dossier kunnen vragen, maar heeft dit zelf nagelaten. [eiseres] betoogt dus ten onrechte dat Veilig Thuis haar niet de kans tot correctie heeft geboden.
5.39.
[eiseres] maakt Veilig Thuis tot slot nog een aantal andere verwijten. Zo stelt zij zich op het standpunt dat Veilig Thuis ook onrechtmatig heeft gehandeld door inlichtingen van [naam 1] klakkeloos voor waar aan te nemen maar iedere inlichting van [eiseres] in twijfel te trekken en doordat [naam 3] en [naam 4] zich in het gesprek van 22 juni 2017 zeer aanvallend en agressief hebben opgesteld en niet open stonden voor vragen en opmerkingen. Ook betoogt [eiseres] dat Veilig Thuis onrechtmatig heeft gehandeld door [eiseres] meerdere keren aan te manen tot een reactie op de tijdens het eindgesprek gegeven adviezen terwijl zij wist dat [eiseres] eerst het rapport wilde inzien en bezwaren had tegen het verloop van de hulpverlening en door niet of heel laat te reageren op brieven en berichten van [eiseres] maar tegelijkertijd [eiseres] steeds een zeer korte reactietermijn te geven. De rechtbank gaat echter ook aan deze verwijten voorbij, omdat deze geen steun vinden in de feiten, althans onvoldoende zijn onderbouwd en/of omdat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat een causaal verband bestaat tussen de gestelde gedragingen en de door [eiseres] gestelde schade.
5.40.
Voor wat betreft de nog niet besproken (nieuwe) verwijten die [eiseres] in randnummer 41 van haar pleitnota heeft opgesomd geldt dat de rechtbank daaraan eveneens voorbijgaat, omdat [eiseres] door het late tijdstip en de wijze waarop zij die verwijten heeft gepresenteerd in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld.
5.41.
De conclusie uit het voorgaande is dat de jegens Veilig Thuis ingediende vordering tot schadevergoeding eveneens zal worden afgewezen.
5.42.
[eiseres] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van zowel Trias als Veilig Thuis als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat
€ 1.532,00 +(2,00 punten × € 766,00)
Totaal € 4.369,00
5.43.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
6.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot dit vonnis aan de zijde van Trias vastgesteld op € 4.369,00 en aan de zijde van Veilig Thuis eveneens vastgesteld op € 4.369,00;
6.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis aan de zijde van Trias en Veilig Thuis ontstane kosten, voor ieder van hen begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden;
6.4.
verklaart voornoemde kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J.H. van Meegen en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023.