ECLI:NL:RBOVE:2023:3428

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
AK_22_1799
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en de motivering van het zorgkantoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en Stichting Zorgkantoor Menzis over de intrekking van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). De rechtbank oordeelde dat het zorgkantoor onvoldoende gemotiveerd had waarom het pgb van eiser per 31 juli 2021 was ingetrokken. Eiser had een pgb toegekend gekregen voor de zorg die zijn moeder verleende, maar het zorgkantoor stelde dat eiser en zijn moeder hun verplichtingen niet waren nagekomen. De rechtbank heeft de belangenafweging van het zorgkantoor getoetst aan de norm van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierbij speelde de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van het besluit een rol. De rechtbank concludeerde dat het zorgkantoor niet voldoende had aangetoond dat de intrekking van het pgb gerechtvaardigd was, en dat de belangen van eiser om het pgb te behouden zwaarder wogen dan de belangen van het zorgkantoor. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het zorgkantoor opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is het zorgkantoor veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/1799

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter,
en

Stichting Zorgkantoor Menzis (hierna: het zorgkantoor), verweerder,

gemachtigde: M. Veldman.

Inleiding

1. Met het besluit van 16 mei 2022 heeft het zorgkantoor de toekenningsbeslissing van 10 december 2020 voor het persoonsgebonden budget (pgb) van eiser op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) voor het jaar 2021 per 31 juli 2021 ingetrokken. In hetzelfde besluit is ook de toekenningsbeslissing pgb voor het jaar 2022 van 9 december 2021 ingetrokken.
1.1
Met het besluit van 17 mei 2022 heeft het zorgkantoor een gewijzigde toekenningsbeslissing genomen voor het pgb over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 juli 2021.
1.2
Met drie besluiten van 18 mei 2022 heeft het zorgkantoor over de periode van
1 augustus 2021 tot en met 28 februari 2022, bedragen van € 4.953,04, € 2.096,98 en
€ 4.325,25 aan ten onrechte uit de pgb budgetten 2021 en 2022 betaalde kosten van eiser teruggevorderd.
1.3
Met het bestreden besluit van 12 september 2022 heeft het zorgkantoor de bezwaren tegen de besluiten van 16 mei 2022 en 17 mei 2022 ongegrond verklaard. De bezwaren tegen de terugvorderingsbesluiten zijn (deels) gegrond verklaard. Het totale terugvorderingsbedrag zoals dat in de besluiten van 18 mei 2022 was vastgesteld is daarbij verlaagd naar € 4.896,52.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het zorgkantoor.
1.5
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en aan het zorgkantoor vragen gesteld. Het zorgkantoor heeft op 2 februari 2023 gereageerd. Daarop heeft eiser zijn reactie gegeven.
1.6
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten, maar daarna weer heropend, omdat de rechter die het beroep tijdens de zitting heeft behandeld langdurig afwezig zal zijn en dat daarom een andere rechter op het beroep zal beslissen.
1.7
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2023 opnieuw op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het zorgkantoor.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft een LG-06 Wlz-indicatie voor wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging. Hiervoor is vanaf 23 maart 2020 een pgb toegekend. Hij woont bij zijn ouders. In de zorgovereenkomst van 27 maart 2020 is afgesproken dat de zorg wordt verleend door zijn moeder, mevrouw [naam] en dat er maandelijks wordt uitbetaald. Zij is ook de gewaarborgde hulp en verleent de zorg voor 29,25 uur per week. Met de beslissing van 10 december 2020 is een pgb verleend voor de periode van
1 januari 2021 tot en met 31 december 2021.
2.1
Op 4 juni 2021 is eisers moeder ziekgemeld bij de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Op 3 februari 2022 heeft eiser haar met terugwerkende kracht beter gemeld per
31 juli 2021. Daarbij zijn vijf urenbriefjes ingediend voor de maanden augustus 2021 tot en met januari 2022 en is in totaal € 9.703,16 gedeclareerd. Nadien heeft eiser een correctie doorgegeven van het aantal uren waardoor het totaal gedeclareerde bedrag € 12.345,76 is geworden. Naar aanleiding hiervan heeft de Svb een melding gedaan bij het zorgkantoor.
2.2
Het zorgkantoor is vervolgens een rechtmatigheidsonderzoek gestart. Hierover is eiser op 15 februari 2022 per brief geïnformeerd, waarbij is verzocht om nota’s en administratie te overleggen vanaf 1 januari 2021. Met het besluit van 15 februari 2022 heeft het zorgkantoor het pgb opgeschort. Op 22 februari 2022 is de nog ontbrekende informatie opgevraagd en op 3 maar 2022 is informatie bij mevrouw [naam] opgevraagd. Daarna heeft op 23 maart 2022 een gesprek plaatsgevonden tussen het zorgkantoor, eiser en zijn vader en moeder. Vervolgens zijn de onderzoeksbevindingen aan eiser voorgelegd en is hij in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. Daarna heeft de besluitvorming plaatsgevonden.

Standpunt van het zorgkantoor

3. Het zorgkantoor heeft - samengevat weergegeven - het pgb per 31 juli 2021 ingetrokken, omdat eiser zijn verplichtingen niet is nagekomen en hij en zijn moeder niet in staat zijn gebleken om het pgb op verantwoorde wijze te beheren. Er is geen verantwoording gegeven voor de declaraties die in februari 2022 zijn ingediend. Ook is de gevraagde administratie niet overlegd. Eiser heeft met gecorrigeerde declaraties het resterende pgb gedeclareerd dat nog over was, nadat de kosten voor de reisbegeleiders al uit het pgb waren vergoed, zonder dat dit is te relateren aan verleende uren zorg. Dit is volgens het zorgkantoor niet hoe een pgb beheerd en besteed moet worden.
3.1
Het zorgkantoor heeft na bezwaar een bedrag van € 4.896,62 aan terugvordering gehandhaafd, omdat voor de reis naar [plaats] in Italië in februari 2022 een urenadministratie van PGB Begeleiding op Maat ontbreekt en omdat ten onrechte 24/7 uren zijn gedeclareerd. In de zorgovereenkomst was een vergoeding per uur afgesproken en voor de uren die eiser en zijn begeleider slapen, kan geen sprake zijn van begeleiding in de zin van de Wlz. Voor de overige uren is ook niet aannemelijk dat eiser elk moment van de dag begeleid werd. Volgens het zorgkantoor hadden eiser en zijn moeder de declaratie moeten controleren voordat eiser deze indiende bij de SVB. Het zorgkantoor rekent het hen aan dat zij de reis door hebben laten gaan terwijl het rechtmatigheidsonderzoek nog plaatsvond.
3.2
Na een belangenafweging heeft het zorgkantoor besloten dat het de individuele belangen van eiser dienen te wijken voor de belangen van het zorgkantoor. Eiser heeft een onjuist voorstelling van zaken geschetst, omdat het zorgkantoor geen weet had en ook niet had kunnen hebben dat eiser zijn pgb zou gaan gebruiken voor ‘dagjes uit’ en het resterende budget zou opsouperen voor de zorg door zijn moeder. Bij het zorgkantoor bestaat ernstige twijfel of eiser met behulp van een nieuwe gewaarborgde hulp wel kan voldoen aan de verplichtingen die bij een pgb horen. Volgens het zorgkantoor kan eiser wel gebruik maken van Zorg in Natura (ZIN), ondanks dat dit niet de gewenste vorm van zorg van eiser is.

Standpunt van eiser

4. Eiser stelt – samengevat weergegeven – dat het pgb onterecht is ingetrokken en gewijzigd omdat hij zijn verplichtingen wel is nagekomen en van een onjuiste voorstelling van zaken geen sprake is. Hij heeft slechts een fout gemaakt door zijn moeder niet op tijd beter te melden. Volgens eiser heeft verweerder niet aangetoond dat de declaraties van de zorg van zijn moeder niet overeenkomen met de zorgovereenkomst. Ook heeft hij tijdens het gesprek nooit de woorden ‘fictieve uren’ in de mond genomen. Bovendien verleend zijn moeder veel meer dan 29,25 uur zorg per week. Hij heeft immers een Wlz-indicatie, waarbij sprake is van een blijvende noodzaak voor 24 uur per dag zorg en begeleiding.
4.1
Ook stelt eiser dat de terugvordering van de gedeclareerde kosten in verband met de reis naar [plaats] onjuist is omdat uit de informatie van PGB Begeleiding op Maat wel blijkt dat hij tijdens die reis zorg heeft gehad. Hij heeft in augustus 2021, voorafgaand aan de reis naar Barcelona met zorgverlener P-reizen, telefonisch bij het zorgkantoor nagevraagd of hij zijn pgb mocht gebruiken voor begeleiding tijdens reizen en dagjes uit en daar is bevestigend op gereageerd. Die reis naar Barcelona is ook volledig vergoed en het zorgkantoor heeft de terugvordering van die vergoeding in bezwaar laten vallen. Daarnaast was de reis al geboekt en het gesprek in het kader van het rechtmatigheidsonderzoek had nog niet plaatsgevonden. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de zorg tijdens de reis naar [plaats] daadwerkelijk is geleverd, heeft eiser een verklaring van de heer Mulder van PGB Begeleiding op Maat overgelegd.
4.2
Verder stelt eiser dat het zorgkantoor in strijdt handelt met de door de wetgever gekozen systematiek, waarbij controle aan de voorkant dient plaats te vinden. Ook handelt het zorgkantoor in strijd met de systematiek van de wet door de gevolgen van de resultaten van de beoordeling volledig af te wentelen op eiser. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst hij op de uitspraak van 16 februari 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:250) van de Centrale Raad van Beroep en de uitspraak van de rechtbank Gelderland met het kenmerk: ECLI:NL:RBGE:2022:6965.

Wettelijk kader

5. De relevante bepalingen uit wet- en regelgeving zijn vermeld in de bijlage.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank stelt allereerst vast dat, zoals namens het zorgkantoor ter zitting is bevestigd, het pgb van eiser per 1 augustus 2021 (en niet per 31 juli 2021) is ingetrokken.
Mocht het zorgkantoor de toekenningsbeschikkingen pgb voor 2021 en 2022 wijzigen respectievelijk intrekken zoals is gebeurd?
6.1
Zolang het pgb niet is vastgesteld, kan het zorgkantoor de verleningsbeschikking intrekken of wijzigen. Een besluit tot intrekking van de verleningsbeschikking of wijziging van de verleningsbeschikking ten nadele van de verzekerde is een voor de verzekerde belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor de intrekking of wijziging is voldaan in beginsel op het zorgkantoor.
De rechtbank is van oordeel dat het zorgkantoor daarin is geslaagd en dus bevoegd was om de verleningsbeschikkingen in te trekken zoals is gebeurd. Hiertoe heeft het zorgkantoor kunnen overgaan, omdat eiser en zijn gewaarborgde hulp de verplichtingen niet zijn nagekomen. Eiser is halverwege het jaar 2021 het pgb zelf gaan beheren en besteden in plaats van zijn moeder, zonder het zorgkantoor daarvan op de hoogte te stellen. Dit is strijd met de artikel 5.18, eerste lid onder c, van de Regeling langdurige zorg (Rlz), waarin is vermeld dat ieder wijziging onverwijld moet worden doorgegeven. Ook heeft eiser na de ziekmelding van zijn moeder als zorgverlener niet doorgegeven dat zij kort nadien alweer beter was en is dit pas een half jaar later gebeurd. Verder heeft eiser pas in februari 2022 declaratie ingediend voor de door zijn moeder geleverde zorg vanaf augustus 2021 en is daarvoor geen deugdelijke administratie overgelegd. Ook stelt de rechtbank vast dat daarbij precies het resterende pgb budget 2021 is gedeclareerd en niet is gedeclareerd op basis van geleverde uren zorg. Eiser ontkent dit ook niet. De rechtbank is van oordeel dat deze werkwijze niet is hoe een pgb beheerd en besteed moet worden. Gelet op het voorgaande was het zorgkantoor bevoegd om op grond van artikel 5.20, tweede lid, aanhef en onder b en c, van de Rlz, de verleningsbeschikkingen te wijzigen respectievelijk in te trekken.
6.2
Eisers beroepsgrond over het ontbreken van voldoende controle aan de voorkant, slaag niet. Bij het goedkeuren van de zorgovereenkomst met mevrouw [naam] en het toekennen van het pgb hoefde het zorgkantoor geen rekening te houden met de gedragingen die hebben geleid tot de bestreden besluiten. Als het gaat om de te verlenen zorg en de verplichtingen die daarmee samenhangen is de zorgovereenkomst naar het oordeel van de rechtbank ook duidelijk genoeg.
Heeft het zorgkantoor bij het wijzigen van het pgb voor 2021 en de intrekking voor 2022 de belangen juist afgewogen?
6.3
De rechtbank is van oordeel dat het zorgkantoor onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval haar belang om gebruik te maken van de bevoegdheid tot wijzigen en intrekken van het pgb zwaarder moet wegen dan het belang van eiser om het pgb te kunnen behouden. De rechtbank licht dit als volgt toe.
6.4
De rechtbank toetst de (uitkomst van de) belangenafweging die het zorgkantoor heeft gemaakt aan de norm die is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij deze toetsing spelen de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van het besluit een rol, waarbij de intensiteit van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt bepaald door onder meer de aard en de mate van de beleidsruimte van het zorgkantoor, de aard en het gewicht van de met het lager vaststellen van het pgb te dienen doelen en de aard van de betrokken belangen en de mate waarin deze door het besluit worden geraakt. De toetsing door de rechtbank zal intensiever zijn naarmate die belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit ernstiger zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten.
6.5
Het belang van eiser is dat hij zijn pgb behoudt, ook in de toekomst. Dit is voor hem een zwaarwegend belang. Niet in geschil is dat eiser lijdt aan een progressieve vorm van cerebrale ataxie in de vorm van oculomotore apraxie type 2 met de noodzaak van hulp bij de dagelijkse zelfzorg gedurende 24 uur per dag. In theorie is het mogelijk dat hij die zorg in natura (thuiszorg) krijgt maar in de praktijk zal dit zeer lastig tot onmogelijk zijn en ligt het bij veel korte zorg- en begeleidingsmomenten verspreid over de dag zoals toiletbezoek aanzienlijk meer voor de hand dat zorg en begeleiding wordt geboden door een huisgenoot. De rechtbank mist hierover een concrete afweging door het zorgkantoor. In het bestreden besluit is in het kader van de belangenafweging wèl expliciet overwogen dat als het zorgkantoor had geweten dat eiser zijn pgb ook zou gaan gebruiken voor ‘dagjes uit’ geen pgb zou zijn toegekend. De rechtbank acht dat standpunt onbegrijpelijk aangezien het zorgkantoor in 2021 tot twee keer toe een zorgovereenkomst tussen eiser en externe begeleiders (P-reizen en PGB Begeleiding op Maat) heeft goedgekeurd voor zorg en begeleiding bij uitstapjes buitenshuis. Het zorgkantoor voert de verleende zorg bij uitjes door externe begeleiders ook aan als argument dat eiser standpunt dat hij alleen hulp van zijn moeder kan krijgen en niet van ‘onbekenden’ daarmee wordt gelogenstraft en hij dus ook voor thuis gebruik zou kunnen maken van zorg in natura. Daarmee wordt echter miskend dat hulp bij incidentele uitstapjes van een andere orde is dan 24/7 zorg in de thuissituatie en eiser bovendien eerst kennis heeft gemaakt met zijn begeleiders van P-reizen en PGB Begeleiding op Maat alvorens met hen in zee te gaan.
6.6
Tegenover eisers belang staat uiteraard het belang van het zorgkantoor dat op een verantwoorde en doelmatige wijze wordt omgegaan met algemene middelen. Wat in de belangenafweging echter onvoldoende naar voren komt, is dat niet in geschil is dat de zorg van 29,25 uur per week waarvoor een zorgovereenkomst is afgesloten met mevrouw [naam], ook daadwerkelijk is verleend. Volgens eiser zelfs voor veel meer uren, gelet op zijn voortdurende zorgbehoefte en de Wlz indicatie voor 24/7 zorg. Ook het zorgkantoor heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het aannemelijk is dat de moeder van eiser de overeengekomen zorg heeft verleend. Voor de rechtbank is ook voldoende aannemelijk geworden dat eiser en zijn moeder niet beoogd hebben om misbruik te maken van het toegekende pgb budget. Voor zover de intrekking van het pgb mede verband houdt met de wijze waarop de tijdens uitstapjes verleende zorg is gedeclareerd, zal de rechtbank daar onder punt 6.9 van deze uitspraak op ingaan.
6.7
Gelet op het voorgaande kan het bestreden besluit niet in stand blijven en zal het zorgkantoor tot een meer evenwichtige afweging van de belangen moeten komen. Daarbij is het overigens evident dat mevrouw [naam] als eisers moeder en zorgverlener niet langer de rol zou moeten vervullen van gewaarborgde hulp omdat is gebleken dat zij die rol niet aan kan. Verder is het van groot belang dat helder wordt vastgelegd welke zorg wel en niet kan worden verleend en hoe de verleende zorg binnenshuis zich verhoudt tot eventuele zorg buitenshuis.
De terugvordering van € 4.896,52
6.8
Als het besluit tot intrekking of wijziging van de verleningsbeschikking of het besluit tot lagere vaststelling heeft geleid tot onverschuldigd betaald pgb, kan het zorgkantoor het onverschuldigd betaalde bedrag van de verzekerde terugvorderen. Omdat sprake is van een bevoegdheid zal het zorgkantoor aan de hand van hetgeen verzekerde heeft aangevoerd moeten bezien of de terugvordering niet tot onevenredige gevolgen voor de verzekerde leidt.
6.9
De rechtbank stelt allereerst vast dat de terugvorderingen in de verschillende besluiten van 18 mei 2022, uitsluitend zagen op gedeclareerde en uitbetaalde kosten in verband met tijdens uitstapjes verleende zorg. In de beslissing op bezwaar heeft het zorgkantoor de terugvordering beperkt tot de vergoede 89 uur zorgkosten in verband met de meerdaagse reis in februari 2022 naar [plaats].
Naar het oordeel van de rechtbank was het zorgkantoor niet bevoegd om tot terugvordering van de betaalde kosten in verband met de meerdaagse reis naar [plaats] in februari 2022 over te gaan in verband met de intrekking van het pgb budget voor 2022. Zoals eerder in deze uitspraak overwogen heeft het zorgkantoor onvoldoende afgewogen waarom het, alle belangen afwegend, tot deze intrekking heeft kunnen komen.
6.1
Voor zover het zorgkantoor daarnaast aan de terugvordering ten grondslag heeft gelegd dat de declaratie van zorgkosten voor alle uren dat deze reis heeft geduurd onrechtmatig en disproportioneel is en eiser en/of zijn moeder als gewaarborgde hulp hier niet mee hadden mogen stemmen, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank verwijst allereerst naar de onder 4.2 genoemde uitspraak van de CRvB van 16 februari 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:250). Daaruit volgt dat het in de systematiek van de Wlz en op grond van die wet toe te kennen pgb’s, van groot belang is dat door een goede controle ‘aan de voorkant’, met name bij het toekennen van een pgb en het goedkeuren van een zorgovereenkomst wordt voorkomen dat zich achteraf onrechtmatigheden voor doen die tot het intrekken van een pgb en terugvorderingen kunnen leiden. In dit geval verwijt het zorgkantoor eiser dat hij heeft ingestemd met een declaratie van zorgkosten voor alle uren dat hij is begeleid op zijn meerdaagse reis naar [plaats] in Italië, ook voor uren dat zijn zorgverlener evident geen zorg verleende, bijvoorbeeld omdat die zorgverlener op dat moment sliep. De rechtbank laat in het midden voor welke uren van deze reis al dan niet kan worden gesproken van zorguren maar stelt vast dat de onduidelijkheid die hierover bestaat in dit geval het gevolg is van een onvoldoende volledige en concrete zorgovereenkomst en beschrijving voor de door PGB Begeleiding op Maat te verlenen zorg bij uitstapjes. Het zorgkantoor acht het kennelijk mogelijk dat op grond van de zorgovereenkomst zorg kan worden verleend bij meerdaagse uitstapjes van eiser. Onvoldoende uitgewerkt is echter wat dat betekent in een situatie zoals bij eiser, waarbij er gedurende de dag veel zorgmomenten zijn waarbij hulp moet worden geboden maar ook veel momenten waarbij geen hulp wordt verleend maar de hulpverlener wel klaar moet staan om zo nodig hulp te verlenen. De onduidelijkheid op dit punt mag het zorgkantoor niet eenzijdig voor rekening van eiser laten. In eisers geval komt daarbij dat een reis naar Barcelona rond de jaarwisseling wel is goedgekeurd en uitbetaald. Het zorgkantoor heeft in haar schriftelijke reactie van 2 februari 2023 aangeven dat bij de vergoeding van de reis naar [plaats] een andere afweging is gemaakt dan bij de reis naar Barcelona. De rechtbank is van oordeel dat niet duidelijk is welke afweging is gemaakt. Tijdens de zitting is op dit punt ook geen nadere toelichting gekomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het zorgkantoor onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bedrag van € 4.896,52 wordt teruggevorderd.

Conclusie en de gevolgen

6.11
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Het zorgkantoor zal met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen opnieuw moeten beslissen op het bezwaar. De rechtbank acht het daarbij van belang dat het zorgkantoor eerst in gesprek gaat met eiser en zijn gemachtigde om te bezien of iemand anders als gewaarborgde hulp kan worden aangesteld.
6.12
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het zorgkantoor moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend, een schriftelijke reactie gegeven en aan de zittingen deelgenomen. De vergoeding bedraagt in totaal € 4.123,50. Ook komen de reiskosten die eiser heeft moeten maken voor het bijwonen van de zittingen in aanmerking tot een bedrag van € 22,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het zorgkantoor op om uiterlijk binnen twaalf weken een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met in achtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het zorgkantoor aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt;
- veroordeelt het zorgkantoor in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 4.145,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, in aanwezigheid van J.T. Boddeüs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: wettelijk kader

Wet langdurige zorg (Wlz)
Op grond van artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg (Wlz) is een pgb een subsidie waarmee de verzekerde onder de bij of krachtens artikel 3.3.3 van de Wlz en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde voorwaarden aan hem te verlenen zorg kan inkopen.
Artikel 3.3.3 lid 4 van de Wlz
Het persoonsgebonden budget wordt, onverminderd het vijfde lid en andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, verleend, indien:
a. naar het oordeel van het zorgkantoor met het persoonsgebonden budget op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit;
b. de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de aan een budget verbonden taken en verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren;
c. de verzekerde naar het oordeel van de het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de door hem verkozen zorgaanbieders en mantelzorgers op zodanige wijze aan te sturen en hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen, dat sprake is of zal zijn van verantwoorde zorg;
d. de verzekerde zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de zorg met een persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen, en,
e. de verzekerde bij de aanvraag een budgetplan voorlegt aan het zorgkantoor.
Regeling langdurige zorg (Rlz)
In artikel 5.17, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rlz is bepaald dat het pgb uitsluitend mag worden gebruikt voor het door de Svb, op verzoek van de verzekerde, doen van betalingen voor zorg als bedoeld in artikel 3.3.3 van de Wlz.
In artikel 5.18 van de Rlz is - voor zover hier van belang - bepaald dat bij de verlening van het pgb de verzekerde in ieder geval de volgende verplichtingen worden opgelegd:
a. de verzekerde gebruikt het pgb uitsluitend voor het doen betalen door de Svb van zorg als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid;
b. de zorg die de verzekerde inkoopt, is kwalitatief verantwoord;
c. de verzekerde past een zorgovereenkomst en zorgbeschrijving onverwijld aan indien van enige verandering in de daarin opgenomen feiten sprake is;
d. de verzekerde draagt er zorg voor dat een zorgverlener op wie het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is niet meer dan veertig uur in één week voor hem werkzaamheden verricht;
e. de verzekerde laat de betaling aan de zorgverlener uitsluitend verrichten door de Sociale verzekeringsbank, tenzij het gaat om kosten verbonden aan vervoer als bedoeld in artikel
3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet, waarvoor geen zorgovereenkomst is gesloten;
f. de verzekerde besteed het persoonsgebonden budget niet aan logeeropvang buiten de Europese Unie;
f. de verzekerde deel het zorgkantoor op dienst verzoek of onverwijld uit eigen beweging allen feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekking van het persoonsgebonden budget.
Artikel 5.20, tweede lid, aanhef en onder b en c, van de Rlz bepaalt dat het zorgkantoor de verleningsbeschikking kan intrekken of wijzigen met ingang van de dag waarop de verzekerde, of de derde die aan de verzekerde gewaarborgde hulp biedt, de opgelegde verplichtingen niet nakomt of niet langer voldoet aan de voorwaarden of verleningsgrond van het pgb of aan de eisen van gewaarborgde hulp; of indien de verzekerde zich bij de eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen.
In artikel 5.21 van de Rlz is het volgende bepaald:
1.
Na afloop van iedere subsidieperiode wordt de subsidie voor de desbetreffende subsidieperiode vastgesteld.
2. Het zorgkantoor stelt het pgb binnen een half jaar na afloop van de subsidieperiode vast.
3. Het pgb wordt vastgesteld op de som van de bedragen die de Svb op grond van artikel 5.17, eerste lid, heeft uitbetaald.
4. Indien de verzekerde geen betalingen, als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid, onder a en b, heeft laten doen dan wordt de subsidie, in afwijking van het derde lid, vastgesteld op nihil.
Algemene wet bestuursrecht
Op grond van artikel 3:2 van de Awb moet het bestuursorgaan de nodige kennis vergaren over de relevante feiten en af te wegen belangen bij de voorbereiding van een besluit. Een beslissing op bezwaar moete op grond van 7:12, eerste lid, van de Awb goed gemotiveerd zijn.
Op grond van artikel artikel 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de nadelige gevolgen van dat besluit voor een belanghebbende niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
Op grond van artikel 4:48, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan het bestuursorgaan, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidie-ontvangen onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van de juiste of onvolledige gegevens tot een ander beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.