ECLI:NL:RBOVE:2023:3397

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
08.033133.22 (P), 08.233076.20 (TUL), 13.223556.20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor poging tot doodslag en drugshandel met gevangenisstraf en voorwaarden

Op 22 augustus 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en het bezit van verdovende middelen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het bezit van 8,07 gram amfetamine, 48,5 gram GHB en 1,5 pil MDMA, maar sprak hem vrij van de poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte aanwezig was bij het steekincident op 28 november 2021, waarbij het slachtoffer meerdere steekwonden opliep. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes jaar geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 120 dagen op, waarvan 15 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De verdachte moet zich tijdens de proeftijd melden bij de reclassering van het Leger des Heils. De rechtbank overwoog dat het bezit van verdovende middelen schadelijk is voor de samenleving en dat er streng moet worden opgetreden tegen dergelijke misdrijven. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte van het primair ten laste gelegde werd vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08.033133.22 (P), 08.233076.20 (TUL), 13.223556.20 (TUL)
Datum vonnis: 22 augustus 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats],
ingeschreven in de BRP op het adres [woonplaats]
.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
8 augustus 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. drs. L.J. Bronkhorst en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J. Klomp, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 25 april 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:(primair) heeft geprobeerd om, al dan niet samen met anderen, [slachtoffer] (verder [slachtoffer]) te doden door hem met een mes te steken, dan wel (subsidiair), al dan niet samen met anderen, telefoons en geld van [slachtoffer] heeft gestolen, terwijl die diefstal vergezeld werd door geweld, dan wel (meer subsidiair) heeft geprobeerd om, al dan niet samen met anderen, telefoons en geld van [slachtoffer] te stelen, terwijl die poging tot diefstal vergezeld werd door geweld.
feit 2:al dan niet samen met anderen 8,07 gram amfetamine, 48,5 gram GHB en 1,5 pil bevattende MDMA (XTC) aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 28 november 2021, te Enschede, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, door die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in het lichaam te steken en/of te stoten, althans te treffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 november 2021, te Enschede, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid geld en/of drie, althans een aantal telefoons, in elk geval enig(e) goed(eren), die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), weg heeft genomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer] te omsingelen en/of in te sluiten en/of (aan) die [slachtoffer] te duwen en/of te trekken en/of met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam te steken en/of te stoten, in elk geval te treffen en/of door die [slachtoffer] te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 november 2021, te Enschede, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een hoeveelheid geld en/of drie, althans een aantal telefoons, in elk geval enig(e) goed(eren), die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke poging tot diefstal werd
voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer] te omsingelen en/of in te sluiten en/of die [slachtoffer] te duwen en/of te trekken en/of met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam te steken en/of te stoten, in elk geval te treffen en/of door die [slachtoffer] te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen, terwijl het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 15 februari 2022, te Enschede, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) ongeveer 8,07 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of 48,5 gram (40 milliliter), althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende gamma-hydroxy boterzuur en/of een 1 1/2 pil, althans een hoeveelheid van een middel bevattende MDMA (XTC), zijnde amfetamine en/of gamma-hydroxy boterzuur en/of MDMA, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding
Verdachte (verder ook te noemen [verdachte]), [medeverdachte 1] (verder [medeverdachte 1]) en
[medeverdachte 2] (verder [medeverdachte 2]) zijn allen verdachten in het opsporingsonderzoek dat betrekking heeft op het geweldsincident op 28 november 2021 waarvan [slachtoffer] slachtoffer is geworden. Aan verdachte is het hiervoor onder 2 genoemde eerste feit ten laste gelegd. Aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is dit als een diefstal met geweld in vereniging, dan wel een poging daartoe, dan wel als openlijk geweld ten laste gelegd.
Op 28 november 2021 heeft de politie een zwaar gewonde man aangetroffen in een wadi aan de [locatie] in Enschede. Deze man is later geïdentificeerd als het slachtoffer [slachtoffer]. In het ziekenhuis is [slachtoffer] verder onderzocht en daar bleek dat hij twaalf steekwonden had in zijn benen en in zijn (onder)rug. Ook was hij zijn telefoons en € 80,00 kwijt.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat verdachte het slachtoffer meermalen met een mes heeft gestoken. De officier van justitie heeft daarom gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het primair ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van feit 1. Verdachte ontkent dat hij bij het steekincident is geweest en hij is ook niet herkend op de beelden. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op basis van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] op 28 november 2021 in Enschede is neergestoken en beroofd. Verdachte ontkent dat hij daarbij aanwezig was. De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte op het moment van het steken en/of de (poging) diefstal op het plaats delict aanwezig was. Zij overweegt daartoe als volgt.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van een verbalisant die de camerabeelden van 28 november 2021 in de omgeving van het plaats delict heeft uitgekeken. Daarop is te zien dat tussen 18:30 – 18:34 uur op de [locatie] verschillende personen, waaronder [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], om [slachtoffer] heen staan en dat in ieder geval twee onbekende personen, NN2 en NN7, bewegingen in de richting van [slachtoffer] maken. Om 18:38 uur is te zien dat [slachtoffer] strompelend in de richting van de wadi loopt waar hij later door de politie wordt aangetroffen. Volgens de officier van justitie is verdachte NN7 en volgt uit deze camerabeelden dat verdachte tijdens het steken op het plaats delict was. Dat verdachte NN7 is, leidt de officier van justitie af uit het feit dat verdachte verklaart dat hij die avond bij zijn vriendin, [naam 1] (verder [naam 1]), verbleef op de [adres] – om de hoek van de [locatie] – en dat een verbalisant het op basis van de looprichting van NN7 op de camerabeelden aannemelijk acht dat NN7 uit het pand aan de [adres] komt aangelopen.
De rechtbank deelt deze conclusie van de officier van justitie echter niet. Het feit dat NN7 uit een bepaalde richting komt aanlopen, betekent nog niet dat NN7 dan ook noodzakelijkerwijs uit het pand aan de [adres] komt. En zelfs als dit wel het geval was, dan bevat het dossier onvoldoende bewijs dat het verdachte is die uit dit pand gelopen komt. Hier weegt mee dat [naam 1] verklaart dat zij op dat moment met meerdere huisgenoten samenwoonde op de [adres].
Op basis van de camerabeelden kan naar het oordeel van de rechtbank dus niet vastgesteld worden dat verdachte op het plaats delict aanwezig was.
Wel kan op basis van die camerabeelden en hun eigen verklaringen daarover worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] daar aanwezig waren. Zij verklaren beiden dat zij daar samen met nog een vriend waren. Beiden verklaren ook dat een vierde persoon, genaamd [naam 2] – verdachte erkent later dat dit zijn bijnaam is – erbij kwam en [slachtoffer] gestoken heeft. De verdediging heeft de betrouwbaarheid van deze verklaringen op dit punt betwist.
Over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] over de aanwezigheid van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
Zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij daar met drie personen waren, maar tijdens de zitting hebben zij geen openheid van zaken willen geven over de identiteit en de rol van die vriend.
Het slachtoffer, [slachtoffer], verklaart dat hij door drie getinte mannen is aangevallen en beroofd, waarbij hij door een of meerdere personen is gestoken. Het steken en slaan was tegelijkertijd op dezelfde plaats.
Getuige [getuige 1] (verder [getuige 1]) heeft verklaard dat [slachtoffer] die avond aanvankelijk drugs wilde kopen. Op de hoek [locatie]-Van Lochemstraat stonden drie Antilliaanse jongens. [slachtoffer] liep naar hen toe, en er ontstond een discussie over een openstaande schuld. Vervolgens ontstond een vechtpartij.
Deze verklaring wordt ondersteund door getuige [getuige 2] die op de avond in kwestie een groep jongens op de [locatie] hoort praten over “geld” en “terugbetalen”.
Getuige [getuige 3] heeft op de betreffende avond gezien dat op de [locatie] een man, die aan het signalement van slachtoffer [slachtoffer] voldeed, werd vastgehouden, geslagen en geschopt door meerdere mannen.
[getuige 1] heeft ook verklaard dat verdachte er niet bij was.
Gelet op de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] dat bij het incident drie (Antilliaanse) jongens betrokken waren en het feit dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] geen duidelijkheid willen geven over de derde persoon kan de rechtbank niet uitsluiten dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] die derde persoon uit de wind willen houden en daarom de naam van verdachte noemen als degene die er (ook) bij was en gestoken heeft. Het is zelfs niet uit te sluiten dat [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1] heeft gestoken en om die reden naar een ander, [naam 2], wijzen. Bij die stand van zaken zal de rechtbank de belastende verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] niet voor het bewijs gebruiken.
Met betrekking tot de anonieme meldingen waaruit zou volgen dat een persoon genaamd [naam 2] een persoon zou hebben gestoken en een telefoon zou hebben gestolen, overweegt de rechtbank dat deze zonder enige ondersteuning niet voor het bewijs gebezigd kunnen worden.
Omdat het dossier ook overigens geen aanwijzingen bevat voor enige betrokkenheid van verdachte bij het onder feit 1 ten laste gelegde, zal de rechtbank verdachte voor dit feit vrijspreken.
Feit 2
Verdachte heeft het onder feit 2 ten laste gelegde bekend. De rechtbank komt op grond van de volgende bewijsmiddelen dan ook tot een bewezenverklaring van dit feit, met dien verstande dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de verdovende middelen in vereniging met een of meer anderen aanwezig heeft gehad. De rechtbank zal verdachte dan ook van die strafverzwarende omstandigheid vrijspreken. Nu door of namens verdachte geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 augustus 2023 voor zover inhoudende een bekennende verklaring van verdachte;
Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagname van 25 februari 2022, pagina’s 568 tot en met 571;
Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 9 juni 2022, inclusief bijlage, pagina’s 593 tot en met 604;
Het deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door ing. [verbalisant 1] van 7 juni 2022, nr. 2022.02.21.081 (aanvraag 004) (pag. 605);
Het deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door ing. [verbalisant 1] van 7 juni 2022, nr. 2022.02.21.081 (aanvraag 005) (pag. 606);
Het deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door ing. [verbalisant 1] van 7 juni 2022, nr. 2022.02.21.081 (aanvraag 006) (pag. 607);
Het deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door ing. [verbalisant 2] van 16 mei 2022, nr. 2022.02.21.081 (aanvraag 003) (pag. 608);
Het deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door ing. [verbalisant 1] van 7 juni 2022, nr. 2022.02.21.081 (aanvraag 007) (pag. 609).
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks15 februari 2022
,te Enschede
, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad
(in totaal
) ongeveer8,07 gram
, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattendeamfetamine en
/of48,5 gram (40 milliliter)
, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattendegamma-hydroxyboterzuur en
/of een1 1/2 pil
, althans een hoeveelheid van een middelbevattende MDMA (XTC), zijnde amfetamine en
/ofgamma-hydroxyboterzuur en
/ofMDMA,
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 10 lid 3 en artikel 2 aanhef en onder C van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf van zes jaren op te leggen voor het als feit 1 (primair) en feit 2 ten laste gelegde met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak voor feit 1 bepleit en heeft voor feit 2 verzocht een straf op te leggen die gelijk staat aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, namelijk 105 dagen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft 8,07 gram amfetamine, 48,5 gram GHB en 1,5 pil (omgerekend 0,77 gram) MDMA (XTC) aanwezig gehad. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen en dat gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Achter het bezit van verdovende middelen gaat bovendien een handel schuil waarvan bekend is dat deze gepaard gaat met zware vormen van criminaliteit. Het bezit van verdovende middelen houdt deze handel in stand en ondermijnt daardoor de rechtsorde. Tegen het bezit van verdovende middelen moet dan ook streng worden opgetreden.
Bij verdachte is meer dan 50 gram verdovende middelen aangetroffen en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geven dan als uitgangspunt voor een strafoplegging een taakstraf van 150 uur.
Bij het bepalen van de straf in deze zaak heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 30 juni 2023. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een overtreding van de Opiumwet en dat hij ten tijde van het plegen van dit feit zelfs nog in een proeftijd liep voor een soortgelijk feit. Verdachte was dus een gewaarschuwd man. De rechtbank neemt dit in strafverzwarende zin mee.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport van 23 mei 2022 en het rapport van de reclassering van 10 mei 2022. Uit dit laatste rapport volgt dat er destijds sprake was van een zorgelijke leefsituatie bij verdachte. Hij had geen zinvolle dagbesteding, geen woning en problemen op nagenoeg alle leefgebieden. Het reclasseringstoezicht verliep moeizaam en verdachte had weinig motivatie voor begeleiding. Verder bleek dat verdachte kampt met cognitieve problemen, waardoor de reclassering eraan twijfelt of hij in staat is om een taakstraf uit te voeren. De reclassering heeft daarom geadviseerd aan verdachte een gevangenisstraf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Tijdens de zitting is gebleken dat de informatie uit het reclasseringsrapport van 2022 voor een deel achterhaald is. Inmiddels woont verdachte bij het Leger des Heils en wordt hij door de reclassering ondersteund bij praktische zaken. Verdachte is blij met de hulp van de reclassering en staat nu open voor begeleiding.
Op basis van dit alles komt de rechtbank tot de volgende straf: een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen waarvan 15 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Gelet op de eerdere veroordeling voor overtreding van de Opiumwet acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf een gepasseerd station. Verder legt de rechtbank bij het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarde op dat verdachte zich blijft melden bij de reclassering.
6.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft gevorderd dat het in beslag genomen voorwerp, de boksbeugel, wordt onttrokken aan het verkeer. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank hoeft geen beslissing te nemen ten aanzien van het beslag nu verdachte op de terechtzitting afstand heeft gedaan van de boksbeugel.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 680,-- aan geleden materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf het ontstaan van de schade.
De gevorderde materiële schade bestaat uit:
- een telefoon Samsung van € 400,--,
- een telefoon Samsung van € 200,--,
- een contant geldbedrag van € 80,--.
-----------
Totaal € 680,--
Ook vordert [slachtoffer] immateriële schade zonder daarbij een concreet bedrag te noemen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat zij het als feit 1 primair ten laste gelegde bewezen acht en de vordering slechts betrekking heeft op het als feit 1 subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering af te wijzen omdat verdachte integraal van feit 1 moet worden vrijgesproken. Mocht de rechtbank het onder feit 1 subsidiair of meer subsidiair ten laste gelegde bewezen achten, dan heeft zij verzocht om de gevorderde materiële schadevergoeding af te wijzen omdat deze niet is onderbouwd. Voor het toewijzen van een immateriële schadevergoeding heeft [slachtoffer] te weinig gesteld, aldus de raadsvrouw.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat nu verdachte van het onder feit 1 ten laste gelegde wordt vrijgesproken de benadeelde partij op grond van artikel 361, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
8. De vordering tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13.223556.20 en in de zaak met parketnummer 08.233076.20
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering met parketnummer 13.223556.20 omdat het voorwaardelijk strafdeel reeds ten uitvoer is gelegd.
De officier van justitie heeft eveneens gevorderd het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering met parketnummer 08.233076.20, voor zover de tenuitvoerlegging ziet op het voorwaardelijke strafdeel in de vorm van een gevangenisstraf omdat deze reeds ten uitvoer is gelegd. Voor het resterende voorwaardelijke strafdeel, zijnde een geldboete van € 200,00, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze moet worden afgewezen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vorderingen tot ten uitvoerlegging voor zover deze zien op een gevangenisstraf omdat deze al ten uitvoer zijn gelegd. Ten aanzien van de ten uitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 200,00, heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal om de door de officier van justitie en raadsvrouw genoemde redenen het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen tot ten uitvoerlegging voor zover die zien op een voorwaardelijk strafdeel in de vorm van een gevangenisstraf. Ten aanzien van de geldboete zal de rechtbank de vordering afwijzen omdat zij de ten uitvoerlegging op dit moment niet opportuun acht. De rechtbank overweegt hiertoe dat verdachte met hulp van de reclassering op weg is om zijn leven weer op orde te krijgen. Een onvoorwaardelijke geldboete zal - gelet op de schulden die verdachte heeft - het ingezette traject onnodig bemoeilijken.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2, het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
15 (vijftien) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende bijzondere voorwaarden
niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij
Leger des Heils Reclassering aan de Tubantiasingel 5 in Enschede, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf in de zaak met parketnummer 13.223556.20
-
verklaarthet Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijkin de vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf in de zaak met parketnummer 08.233076.20
-
verklaarthet Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijkin de vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel voor zover dit voorwaardelijk strafdeel ziet op een gevangenisstraf;
-
wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. M.J.G.B. Heutink en
mr. M.O. Frentrop, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2023.
Buiten staat
Mr. M.J.G.B. Heutink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer ON2R021088 van 5 juli 2022. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.