ECLI:NL:RBOVE:2023:3347

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
10317216 \ CV EXPL 23-279
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot terugbetaling van een geldleningsovereenkomst tussen vader en dochter

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] B.V. en [gedaagde]. De eiser, vertegenwoordigd door Invorderingsbedrijf B.V., vorderde een bedrag van € 1.700,00 van de gedaagde, die de dochter is van de directeur groot aandeelhouder van de eiser. De vordering was gebaseerd op een geldleningsovereenkomst die volgens de eiser was gesloten voor de aanschaf van een caravan. De gedaagde betwistte echter dat er een geldleningsovereenkomst was gesloten en voerde aan dat zij nooit een handtekening had gezet en dat de betalingen die zij had gedaan, niet als lening bedoeld waren. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet gebonden was aan een geldleningsovereenkomst met de eiser, omdat de afspraken die waren gemaakt tussen de gedaagde en haar ouders niet de intentie hadden om een zakelijke lening te creëren. De kantonrechter wees de vorderingen van de eiser af en veroordeelde de eiser in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 398,00. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10317216 \ CV EXPL 23-279
Vonnis van 15 augustus 2023
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: Invorderingsbedrijf B.V.,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. G.J. Ligtenberg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 maart 2023,
- de akte overlegging producties van [eiser],
- de mondelinge behandeling van 20 juli 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Inleiding

2.1.
Deze procedure draait om de vraag of [gedaagde] moet worden veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 1.700,00 uit hoofde van een geldleningsovereenkomst, vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] af. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde], inhoudende dat zij geen geldleningsovereenkomst heeft gesloten met de holding van haar vader, slaagt. Nu [eiser] de partij is die ongelijk krijgt, wordt zij veroordeeld in de proceskosten.
3. De feiten
3.1.
[eiser] is (onder meer) een holdingvennootschap. Directeur groot aandeelhouder van [eiser] is de heer [naam 1]. Hij is de vader van [gedaagde].
3.2.
[gedaagde] heeft op 1 mei 2022 een (mondelinge) geldleningsovereenkomst gesloten voor een bedrag van € 4.500,00 voor (de aanschaf van) een caravan. Bij aankoop en betaling van de caravan is gebruik gemaakt van de rekening courant bankrekening van [eiser].
3.3.
[gedaagde] heeft op 5 mei 2022, 18 mei 2022, 24 mei 2022 en 4 juni 2022 een totaalbedrag van € 2.800,00 overgemaakt op de bankrekening van [eiser].
3.4.
De ouders van [gedaagde], [naam 1] en [naam 2], hebben hun relatie begin juni 2022 beëindigd.
3.5.
[eiser] heeft [gedaagde] een factuur van 4 juni 2022 gestuurd voor een bedrag van € 1.700,00 met als omschrijving “Lening caravan”. [gedaagde] heeft deze factuur onbetaald gelaten.
3.6.
Namens [eiser] heeft [bedrijf] aangemaand tot betaling van de factuur.
3.7.
[naam 2] bericht Invorderingsbedrijf op 8 november 2022 als volgt:
“(…) Mijn dochter van 19 jaar is het dupe geworden van de vechtscheiding van de heer [gedaagde]. De heer [gedaagde] heeft samen met mijn dochter een caravan gekocht, waarvan zij een deel zou terug betalen, wat zij ook gedaan heeft. Helaas heeft meneer [gedaagde] dit op de zaak gezet als lening, terwijl na mijn weten dit van het vakantiegeld zou worden betaald. Nu scheept hij haar ineens op met een lening. Doordat mijn dochter nu geen goed contact heeft met haar vader probeert haar vader haar het leven zo moeilijk mogelijk te maken door haar op te schepen met het incassobureau. Ik vind dit echt niet kunnen. Zij heeft nooit ergens haar handtekening onder gezet. Dus denk niet dat dit zomaar kan en anders voel ik me genoodzaakt om een advocaat op te zetten. (…)”
3.8.
[gedaagde] is niet overgegaan tot betaling van de factuur, waarna [eiser] deze procedure is begonnen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 2.026,44, te vermeerderen met rente en kosten.
4.2.
Aan haar vordering heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat [gedaagde] uit hoofde van een geldleningsovereenkomst met [eiser] nog een bedrag van € 1.700,00 dient terug te betalen. Omdat geen betaling viel te verkrijgen van het openstaande bedrag, heeft [eiser] haar vordering ter incasso uit handen gegeven. De kosten daarvoor bedragen € 308,55 en komen voor rekening van [gedaagde]. Verder vordert [eiser] een bedrag van € 17,89 aan wettelijke rente, berekend tot 5 januari 2023. Sindsdien vordert [eiser] de wettelijke rente over de hoofdsom tot aan de dag van volledige betaling.
4.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen en verzoekt [eiser] in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze haar te ontzeggen of ongegrond te verklaren, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen veertien dagen en, voor het geval voldoening van deze kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten, te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag van volledige betaling;

5.De beoordeling

5.1.
Aan de orde is of [gedaagde] moet worden veroordeeld tot terugbetaling van het openstaande bedrag van € 1.700,00, vermeerderd met rente en kosten.
5.2.
Vooropgesteld wordt dat voor het antwoord op de vraag wie partij is bij een overeenkomst, dit afhankelijk is van wat partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (zie ook HR 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2217).
5.3.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] houdt in dat zij geen geldleningsovereenkomst is aangegaan met [eiser]. [gedaagde] heeft met haar ouders afgesproken dat zij een caravan mocht kopen. [gedaagde] zou een gedeelte van het aankoopbedrag voor de aanschaf van de caravan voor haar rekening nemen en haar ouders zouden een gedeelte daarvan voorschieten. [gedaagde] heeft op verzoek van haar vader bedragen betaald op een door hem aangegeven bankrekening. Pas later is haar gebleken dat dit de bankrekening van [eiser] is. Er is nooit overeengekomen dat [gedaagde] het voorgeschoten geld zou lenen van [eiser].
5.4.
Als reactie op het verweer van [gedaagde] stelt [eiser] dat uitdrukkelijk is besproken dat de lening “vanuit de BV” zou worden verstrekt. [gedaagde] zou de geldlening in 2022 volledig terugbetalen, zodat de geldlening renteloos kon worden verstrekt. [gedaagde] heeft de aflossingen van de lening ook altijd betaald op de bankrekening van [eiser]. Indien de lening privé was verstrekt, zoals [gedaagde] stelt, waren de betalingen wel verricht vanaf en naar de bankrekening van (een van de) de ouders.
5.5.
De directeur groot aandeelhouder van [eiser], [naam 1], en [gedaagde] zijn vader en dochter. Dat uitdrukkelijk is besproken dat de caravan door [eiser] zou worden betaald en dat de lening vanuit [eiser] zou worden verstrekt, is door [gedaagde] gemotiveerd weersproken. Verder heeft [eiser] desgevraagd ter zitting erkend dat de geldleningsovereenkomst vanuit [eiser] geen zakelijke insteek had. Het voornaamste doel was om [gedaagde] te helpen en om de aanschaf van de caravan zo goed mogelijk te regelen. Dat [gedaagde] een geldleningsovereenkomst is aangegaan voor de aanschaf van de caravan heeft aldus met name een privé karakter, nu het een vader betreft die zijn dochter wilde helpen bij de aanschaf van de caravan.
5.6.
Het voorgaande volgt ook uit de omstandigheid dat [eiser] geen zakelijk belang heeft (gehad) bij het verstrekken van de geldlening. Ook als wordt uitgegaan van de (door [gedaagde] betwiste) stelling van [eiser], dat [gedaagde] het geleende bedrag binnen hetzelfde boekjaar zou aflossen en dat er dan geen rente zou worden doorberekend, dan ontbreekt voor [eiser] ieder zakelijk belang bij de verstrekking van de geldlening. Verder acht de kantonrechter de omstandigheden dat de caravan is betaald vanaf de bankrekening van [eiser] en dat [gedaagde] de aflossingen heeft overgemaakt op het zakelijke bankrekeningnummer van [eiser], niet doorslaggevend. Dit geldt te meer nu [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat zij niet wist dat de caravan was betaald vanaf de bankrekening van [eiser] en dat haar pas later is gebleken dat de aflossingen door haar zijn overgemaakt naar de bankrekening van [eiser].
5.7.
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] geen partij is bij de geldleningsovereenkomst. Dit betekent dat de vorderingen van [eiser] reeds om die reden moeten worden afgewezen.
5.8.
[eiser] is de partij die in deze procedure ongelijk krijgt en zij zal daarom in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 398,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief van € 199,00).
5.9.
Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente omvat een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan de in voorkomend geval noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. De nakosten en de wettelijke rente daarover zullen niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling worden opgenomen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, begroot op € 398,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
6.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft onderdeel 6.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2023. (TD)