V: Nou, waar kom jij vandaag over praten met mij?
A: Over [verdachte].
A: Hij heeft achter mijn broek gezeten met de hand en daarna deed die mijn broek, want ik had gewoon zo’n kort broekje aan, en deed die iets omhoog. En toen ik ging rollen want ik wou dat niet ik vond dat niet fijn. Hij heeft met zijn hand, ik had gewoon zo’n kort broekje aan, gewoon met zijn hand heeft die zo in mijn broek. Maar hij heeft niet over of onder mijn onderbroek maar gewoon over mijn broekje gewreven.
V: Oké dus niet onder de onderbroek. Maar wel onder je andere broekje?
A: Ja. Onder mijn broekje.
V: Hij ging met zijn hand onder je broekje en wat raakte hij precies aan?
A: Hij raakte mijn onderbroek aan.
V: En waar had hij zijn hand op je onderbroek?
A: Hier aan mijn kont (noot verbalisant: [slachtoffer 1] zit op de bank en wijst met haar rechterhand aan de rechterkant van haar kont).
A: Ik draaide mij toen om. En toen probeerde die het nog een keer.
V: Oké jij draaide je om en toen probeerde hij het nog een keer.
A: Maar dat wou ik niet. Dus ik draaide me telkens om. En de hele tijd ging ik rollen omdat hij het telkens wou proberen. En toen in een keer [naam 4] die draaide zich iets om dus toen in een keer stopte die. Maar toen ging [naam 4] weer andersom liggen en toen probeerde die het weer. Maar ik draaide me telkens om tot dat [naam 1] (de rechtbank begrijpt: [naam 1]) kwam. En daar was ik wel blij mee want hij is daarna weg gegaan.
V: Wat deed hij met zijn hand?
A: Hij ging wrijven. Toen deed ik de deken zo dat ik ingewikkeld was zodat hij er niet bij kon. Ik deed mijn broekje weer omlaag en ging mij in mijn deken proppen.
V: En hoe vaak heeft die geprobeerd om bij je kont te komen?
A: Hij heeft drie keer geprobeerd. Maar ik heb heel vaak heb ik mij gedraaid omdat ik dat niet wou.
A: Eerst op mijn linkerzij maar toen ben ik gaan rollen dus ik lag overal.
V: En als je op je linker zij ligt, dan ligt jouw rechter kont omhoog?
A: Ja.
V: En dat is ook de kont wat die heeft aangeraakt?
A: Ja. Want hij kon niet bij mijn onderste kont.
V: Ja jij ligt hier op je linkerzij en dan ligt hij dan denk ik op zijn..
A: Rechter.
V: Ja maar die avond. Hij loopt de kamer uit. En je vertelde mij toen ging de deur hard dicht. En wat heb je toen gedaan?
A: Ik ben meteen toen naar mama en [naam 1] (de rechtbank begrijpt: [naam 1]) gerend.