ECLI:NL:RBOVE:2023:3323

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
08-022317-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarigen

Op 15 augustus 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met drie minderjarige slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het plegen van ontucht met een elfjarig meisje, [slachtoffer 1], en hem veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren. De zaak kwam voort uit incidenten die plaatsvonden in juli 2021 tijdens een vakantie. De verdachte heeft ontkend de beschuldigingen te hebben gepleegd, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar was en voldoende steun vond in andere verklaringen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen met betrekking tot de andere twee slachtoffers, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], omdat er onvoldoende bewijs was om de tenlastelegging te ondersteunen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het misbruik van het vertrouwen van de ouders van het slachtoffer. De verdachte had geen relevante justitiële documentatie en het recidiverisico werd als laag ingeschat, wat leidde tot de beslissing om een taakstraf op te leggen in plaats van een gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-022317-22 (P)
Datum vonnis: 15 augustus 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1978 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 september 2022 en 1 augustus 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.Y. Huang en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. F. Atto, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:ontucht heeft gepleegd met de elfjarige [slachtoffer 1] (hierna [slachtoffer 1]);
feit 2:ontucht heeft gepleegd met de veertienjarige [slachtoffer 2] (hierna [slachtoffer 2]);
feit 3:[slachtoffer 3] heeft aangerand.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 15 juli 2021 te [locatie] met [slachtoffer 1] (geboren op
[geboortedatum 2] 2009), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het brengen van zijn hand in de broek van die [slachtoffer 1] en/of
- het betasten van de billen van die [slachtoffer 1];
2.
hij op of omstreeks 14 juli 2021 te [locatie] met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2007), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het wrijven over de onderrug en/of de billen van die [slachtoffer 2] en/of
- het (meermalen) brengen van zijn hand onder de trui van die [slachtoffer 2] en/of
- het betasten van de borsten van die [slachtoffer 2];
3.
hij op of omstreeks 14 juli 2021 te [locatie] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum 4] 2005)
heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het (meermalen) wrijven over de binnenkant van het bovenbeen van die [slachtoffer 3] en/of
- het (meermalen) betasten van de vagina van die [slachtoffer 3] en/of
waarbij dat geweld en/of die één of meer andere feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld en/of met één of meer andere feitelijkheden er in heeft/hebben bestaan dat verdachte
- voornoemde ontuchtige handelingen onverhoeds heeft verricht en/of
- met voornoemde ontuchtige handelingen is doorgegaan nadat die [slachtoffer 3] op was gestaan en verder weg was gaan zitten en/of
- ( hierbij) misbruik heeft gemaakt van het uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht dat hij had op die [slachtoffer 3], gelet op het leeftijdsverschil en/of het feit dat hij, verdachte, een vriend van de ouders van die [slachtoffer 3] was en/of
- ( aldus) voor die [slachtoffer 3] een situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet, althans onvoldoende, aan bovengenoemde handelingen kon onttrekken.

3.De bewijsvraag

3.1
Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van het dossier als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Van 12 juli 2021 tot en met 15 juli 2021 heeft verdachte samen met vrienden een midweek in een vakantiehuis in [locatie] verbleven. Twee van de vrienden, te weten [naam 1] (hierna [naam 1]) en [naam 2] (hierna [naam 2]), waren daar met hun gezin, waaronder hun stiefkinderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] respectievelijk [slachtoffer 3]. [slachtoffer 1] was toen 11 jaar, [slachtoffer 2] 14 jaar en [slachtoffer 3] 16 jaar. [slachtoffer 1] deelde een slaapkamer op de bovenverdieping met [naam 3], haar stiefbroertje, en [naam 4], de zoon van [naam 2]. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] deelden ook een slaapkamer op de bovenverdieping. In de nacht van 14 op 15 juli 2021 is verdachte in de slaapkamer van [slachtoffer 1], [naam 4] en [naam 3] geweest. Verdachte heeft met [naam 4], die in bed lag, gesproken. [slachtoffer 1] lag op dat moment ook in bed. Haar bed was aan het bed van [naam 4] geschoven. Na een aantal minuten heeft verdachte de kamer verlaten. Kort daarna is [slachtoffer 1] naar de kamer van [naam 1] en zijn partner gegaan. [slachtoffer 1] was overstuur en vertelde zojuist door verdachte ongewenst te zijn betast. Naar aanleiding van het verhaal van [slachtoffer 1], hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] aan hun (stief)ouders verteld dat zij die avond ervoor, op 14 juli 2021, bij verdachte op de bank hebben gezeten en dat zij toen ook ongewenst door hem zijn betast.
Verdachte ontkent [slachtoffer 1] te hebben betast. Hij is bij haar op de slaapkamer geweest toen zij in bed lag, maar hij heeft haar niet aangeraakt. Verdachte ontkent ook [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ongewenst te hebben betast. Hij heeft alleen op de bovenrug - tussen de schouderbladen - van zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] gewreven.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte zich op 14 juli 2021 schuldig heeft gemaakt aan ontucht met [slachtoffer 2] en aanranding van [slachtoffer 3] (feiten 2 en 3) en/of op 15 juli 2021 aan ontucht met [slachtoffer 1] (feit 1). De rechtbank zal eerst de algemene beschouwingen over de betrouwbaarheid van verklaringen en het kader van het leerstuk van het bewijsminimum (in zedenzaken) schetsen. Daarna zal de rechtbank de ten laste gelegde feiten bespreken, ingaan op gevoerde verweren en tot beantwoording van de bewijsvraag komen. De rechtbank zal bij de feitenbespreking eerst gezamenlijk de feiten 2 en 3 behandelen. Daarna bespreekt de rechtbank feit 1.
3.2
De betrouwbaarheid van verklaringen
Uit de wettelijke bepalingen en de jurisprudentie met betrekking tot het bewijsrecht in strafzaken is geen algemeen, in alle strafzaken geldend, toetsingskader voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van verklaringen af te leiden. Wel kunnen uit de jurisprudentie criteria worden afgeleid die bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen betrokken kunnen worden. In de eerste plaats komt belang toe aan de consistentie, gedetailleerdheid en volledigheid van de betreffende verklaringen. Daarnaast kan getoetst worden aan uit overige objectieve bronnen verkregen informatie of gegevens en kan meewegen of de inhoud van de afgelegde verklaringen gegeven de vastgestelde omstandigheden plausibel is. Ook kan daarbij worden betrokken of er omstandigheden aannemelijk zijn geworden die mogelijk van beslissende invloed zijn op de (betrouwbaarheid van de) verklaringen. Daarbij valt te denken aan de psychische belasting van de betrokkene, de mogelijke eigen rol of betrokkenheid bij het ten laste gelegde feitencomplex, de beïnvloedbaarheid of een belang dan wel een motief – persoonlijk, financieel of anderszins – om niet overeenkomstig de waarheid dan wel een daardoor gekleurde, voor de verdachte (in dit geval) belastende verklaring af te leggen.
3.3
Het bewijsminimum
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel en niet een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342, lid 2, Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Bij seksueel misbruikzaken – waar het veelal gaat om zaken waarin slechts twee personen aanwezig zijn geweest en het niet zelden het woord is van de aangeefster tegen dat van de verdachte – is het niet vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar geldt dat het afdoende is wanneer de verklaring van aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Tussen die verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
3.4
Feiten 2 en 3
Aan verdachte is ontucht met [slachtoffer 2] (feit 2) en aanranding van [slachtoffer 3] (feit 3) ten laste gelegd.
3.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het volgende standpunt gesteld. De verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs. Daarnaast is er voldoende steunbewijs voor de aangiftes, zodat de feiten 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het volgende standpunt gesteld. Verdachte moet voor het onder feit 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken. Verdachte verklaart [slachtoffer 2] op haar rug te hebben gekriebeld, maar dit levert geen ontuchtige handeling in de zin van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op. Voor de overige handelingen die verdachte onder feit 2 worden verweten is onvoldoende steunbewijs. De verklaring van [slachtoffer 3] kan namelijk niet als betrouwbaar worden aangemerkt omdat niet kan worden uitgesloten dat sprake is geweest van onderlinge beïnvloeding en verdraaide of vermengde herinneringen. Ook feit 3 kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Er ontbreekt steunbewijs voor de ten laste gelegde ontuchtige handelingen. In het geval de rechtbank dit standpunt niet volgt, geldt dat geen sprake is geweest van dwang in de zin van artikel 246 Sr en dat de ontuchtige handelingen niet ‘onverhoeds’ zijn verricht.
3.4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder de feiten 2 en 3 ten laste gelegde als volgt. Voor de ontucht met [slachtoffer 2] (feit 2) geldt dat naast haar verklaring en de verklaring van haar stiefvader [naam 1] aan wie zij nadien haar verhaal heeft verteld, er enkel de verklaring van [slachtoffer 3] ligt. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte [slachtoffer 2] op haar rug heeft gekriebeld, maar de (overige) ten laste gelegde ontuchtige handelingen zijn niet door haar waargenomen. Voor de aanranding met [slachtoffer 3] (feit 3) geldt eveneens dat naast haar verklaring en de verklaring van haar stiefvader [naam 2] aan wie zij nadien haar verhaal heeft verteld, er enkel de verklaring van [slachtoffer 2] ligt. [slachtoffer 2] heeft verklaard te hebben gezien dat [slachtoffer 3] door verdachte op haar (onder)rug is gekriebeld, maar de ten laste gelegde ontuchtige handelingen zijn niet door haar waargenomen.
Het voorgaande maakt dat geen verklaringen voorhanden zijn van andere getuigen die bij de onder de feiten 2 en 3 ten laste gelegde handelingen aanwezig zijn geweest en daarover uit eigen waarneming kunnen verklaren. Nu de verklaring van verdachte lijnrecht tegenover de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] staat, leidt dit ertoe dat alleen de verklaringen van aangeefsters als wettig bewijs beschikbaar zijn. Hierdoor dienen de verklaringen van aangeefsters zorgvuldig en behoedzaam te worden bezien. De rechtbank overweegt, met inachtneming van het voorgaande, dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bij elkaar op de kamer sliepen en een dag later én naar aanleiding van de verklaring van [slachtoffer 1] over de ongewenste aanrakingen door verdachte, waarbij [slachtoffer 1] op dat moment zeer emotioneel was, hebben verteld dat zij ook door verdachte ongewenst zijn aangeraakt. Hierdoor valt (onbewuste) onderlinge beïnvloeding niet uit te sluiten.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen niet tot de overtuiging gekomen dat verdachte het onder de feiten 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
3.5
Feit 1
Aan verdachte is ontucht met [slachtoffer 1] ten laste gelegd.
3.5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het volgende standpunt gesteld. De verklaring van [slachtoffer 1] is betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs. Daarnaast is er voldoende steunbewijs voor haar verklaring, zodat het ten laste gelegde onder feit 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het volgende standpunt gesteld. Verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde. Er bevindt zich in het dossier onvoldoende steunbewijs, omdat de verklaring van getuige [naam 1] onbetrouwbaar is. Zijn verklaring komt op cruciale punten niet overeen met de verklaring van [slachtoffer 1]. Bovendien heeft [naam 1] pas een aantal weken na het ten laste gelegde incident aangifte gedaan, zodat niet kan worden uitgesloten dat sprake is van vermengde of verdraaide herinneringen. Indien de rechtbank dit standpunt niet volgt, kan de verklaring van [naam 1] niet dienen als steunbewijs omdat deze uitsluitend is gebaseerd op de verklaring van [slachtoffer 1]. Verder kan de e-mail van verdachte van 18 juli 2021 niet als steunbewijs dienen. Verdachte biedt hierin zijn excuses aan voor het op de rug springen, kietelen en/of plagen, maar niet voor dat wat hem onder feit 1 wordt verweten. Verder heeft [slachtoffer 1] verklaard dat verdachte met zijn hand tussen haar broek en onderbroek is geweest, maar DNA-onderzoek wijst juist op het tegendeel nu er geen DNA van verdachte is aangetroffen op haar onderbroek.
3.5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder feit 1 ten laste gelegde dat naast de verklaring van [slachtoffer 1], geen andere verklaringen voorhanden zijn van getuigen die uit eigen waarneming over de ten laste gelegde handelingen hebben kunnen verklaren, zodat de verklaring van [slachtoffer 1] zorgvuldig en behoedzaam moet worden bezien. De rechtbank zal daarom hierna eerst de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] bespreken. Ook de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring van [naam 1] zal worden besproken, omdat de raadsvrouw daar verweer tegen heeft gevoerd. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op het steunbewijs. Voor zover nog niet aan de orde is geweest zal tot slot een bespreking van de feiten volgen.
3.5.3.1 De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [naam 1]
3.5.3.1.1 De verklaring van [slachtoffer 1]
heeft verklaard dat zij in de nacht van 14 op 15 juli 2021 op bed lag in de slaapkamer die zij met haar broertje en [naam 4] deelde. Zij en [naam 4] lagen bij elkaar. Op enig moment is verdachte de kamer binnengekomen. Verdachte is bij [naam 4] gaan liggen om hem te troosten. Hij lag tussen [slachtoffer 1] en [naam 4] in. [slachtoffer 1] lag op haar linkerzij en met haar rug naar verdachte toe. Verdachte lag op zijn rechterzij en met zijn rug naar [slachtoffer 1] toe. Zijn gezicht was naar [naam 4] gericht. [slachtoffer 1] voelde ineens dat verdachte met zijn hand in haar broek ging en haar over haar onderbroekje heen over de rechterkant van haar billen wreef. [slachtoffer 1] wilde dit niet. Zij heeft zich daarom omgedraaid. Daarna kwam haar stiefvader [naam 1] de kamer binnen. [naam 1] zei tegen verdachte dat hij de kamer moest verlaten. [naam 1] ging vervolgens weg. Verdachte heeft nog drie keer geprobeerd om met zijn hand bij haar billen te komen, maar dit lukte niet omdat [slachtoffer 1] steeds wegdraaide. De moeder van [slachtoffer 1] had ondertussen vanuit haar slaapkamer geschreeuwd. Verdachte heeft op enig moment ook de broek van [slachtoffer 1] omhooggetrokken. Dit vond [slachtoffer 1] niet fijn en daarom is zij in haar bed gaan rollen. [naam 1] is nogmaals in de kamer geweest om verdachte weg te sturen. Kort daarna heeft verdachte de kamer verlaten. [slachtoffer 1] hoorde toen dat de deur beneden met een harde klap dichtging. Vervolgens is [slachtoffer 1] naar de slaapkamer van haar moeder en [naam 1] gegaan.
De rechtbank is van oordeel dat de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaring tijdens het kindvriendelijk studioverhoor op 10 augustus 2021 in grote lijnen overeenkomt met de informatie die zij heeft gegeven tijdens haar eerste contact met de politie op 15 juli 2021 en de verklaring die zij later op 8 december 2022 tijdens het kindvriendelijk studioverhoor heeft afgelegd. Zij heeft consistent, uitgebreid en gedetailleerd verklaard. Zo beschrijft [slachtoffer 1] in haar verklaringen de door verdachte verrichte handelingen steeds op dezelfde wijze. Ook omschrijft zij uitgebreid de manier waarop zij, [naam 4] en verdachte in bed lagen. Daarnaast verklaart zij over de momenten waarop haar stiefvader binnenkwam (twee keer) en dat haar moeder iets richting de slaapkamer heeft geroepen. Deze verklaring vindt verankering in de verklaring van [naam 1], maar ook (voor een groot deel) in de verklaring van verdachte zelf. Daarnaast beschrijft [slachtoffer 1] niet alleen wat haar feitelijk is overkomen, maar beschrijft zij ook hoe haar gevoel op bepaalde momenten is geweest. De verklaring van [slachtoffer 1] komt naar het oordeel van de rechtbank authentiek over. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van haar verklaring te twijfelen. Het feit dat er geen DNA van verdachte is aangetroffen op de onderbroek van [slachtoffer 1] maakt niet dat de rechtbank twijfelt aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1]. Immers, het wel aantreffen van DNA zou weliswaar een sterke aanwijzing zijn voor het door verdachte betasten van de (rechter)bil van [slachtoffer 1] (over de onderbroek), maar uit het niet aantreffen van DNA kan, anders dan de raadsvrouw stelt, niet afgeleid worden dat verdachte [slachtoffer 1] níet over de onderbroek over haar bil heeft gewreven. De rechtbank zal dan ook de verklaring van [slachtoffer 1] gebruiken als bewijsmiddel.
3.5.3.1.2 De verklaring van [naam 1]
heeft verklaard dat [slachtoffer 1] in de nacht van 14 op 15 juli 2021 bij hem en zijn partner in de slaapkamer is geweest. Dit was rond 00:45 uur. [slachtoffer 1] huilde en was verstijfd. Zij vertelde dat verdachte met zijn hand in haar broek had gezeten. [naam 1] was even daarvoor nog bij [slachtoffer 1] in de slaapkamer geweest. Hij heeft gezien dat verdachte tussen [naam 4] en [slachtoffer 1] inlag. Ook zag hij dat verdachte met zijn gezicht in de richting van [naam 4] lag en dat zijn kont naar [slachtoffer 1] gericht was. [naam 1] hoorde verdachte met [naam 4] spreken. [naam 1] heeft verdachte vervolgens verzocht de kamer te verlaten. [naam 1] is toen de kamer uitgegaan. Een tijdje later is hij weer de kamer binnengegaan en zag hij dat verdachte nog steeds tussen [naam 4] en [slachtoffer 1] inlag. Hij heeft verdachte toen weer verzocht de kamer te verlaten. Ook de partner van [naam 1] heeft verdachte verzocht de kamer van [slachtoffer 1], [naam 4] en [naam 3] te verlaten door dit vanuit haar slaapkamer (hard) te roepen. Kort daarna hoorde [naam 1] verdachte weglopen en hoorde hij dat verdachte beneden de deur met een harde klap dichtsloeg. Ongeveer een minuut later is [slachtoffer 1] overstuur de slaapkamer van [naam 1] en zijn partner binnengekomen.
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van 4 augustus 2021 door [naam 1] in grote lijnen overeenkomt met de informatie die hij heeft gegeven tijdens zijn eerste contact met de politie op 15 juli 2021 en de informatie in het informatieve gesprek een dag later, op 16 juli 2021. Hij heeft consistent en gedetailleerd verklaard. Zo heeft [naam 1] uitvoerig over de momenten waarop hij de kamer van [slachtoffer 1], [naam 4] en [naam 3] binnenging verklaard en hierbij ook gedetailleerd omschreven wat hij toen zag. [naam 1] heeft bovendien kort na het incident tussen [slachtoffer 1] en verdachte zijn verhaal telefonisch bij de politie verteld en een dag later vond het informatieve gesprek plaats. De door [naam 1] in de aangifte afgelegde verklaring komt op belangrijke punten overeen met die eerdere verklaringen, zodat, anders dan de raadsvrouw stelt, er geen reden is om aan te nemen dat sprake is van vermengde of verdraaide herinneringen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam 1] te twijfelen. De rechtbank zal de verklaring van [naam 1] gebruiken als bewijsmiddel.
3.5.3.2 Het bewijsminimum
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de verklaring van [slachtoffer 1] ook voldoende is ingebed in een concrete context die bovendien bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal. De rechtbank overweegt daarover met inachtneming van het onder 3.3 geschetste kader over het bewijsminimum in zedenzaken als volgt.
Allereerst vindt de verklaring van [slachtoffer 1] steun in de verklaring van haar stiefvader [naam 1]. [naam 1] heeft verklaard dat verdachte in de nacht van 14 op 15 juli 2021 ongeveer tien minuten in de kamer van [slachtoffer 1], [naam 4] en [naam 3] is geweest. Hij heeft gezien dat verdachte tussen [slachtoffer 1] en [naam 4] in bed lag. Kort daarna is [slachtoffer 1] huilend en verstijfd zijn kamer binnengekomen. Zij vertelde dat verdachte met zijn hand in haar broekje had gezeten. [naam 1] zag dat [slachtoffer 1] hevig overstuur was toen zij dit vertelde (zij was aan het huilen en trillen).
Daarnaast wordt de verklaring van [slachtoffer 1] ondersteund door de verklaring van verdachte zelf. Verdachte heeft immers verklaard ongeveer tien minuten bij [slachtoffer 1] op de slaapkamer te zijn geweest. [slachtoffer 1] lag toen in bed en verdachte bevond zich in de buurt van haar bed. Verdachte heeft gezien dat kort nadat hij de slaapkamer had verlaten, [slachtoffer 1] overstuur was.
Ook [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij in de nacht van 14 op 15 juli 2021 [slachtoffer 1] huilend in de kamer van haar moeder en stiefvader [naam 1] aantrof, zodat de verklaring van [slachtoffer 1] ook in haar verklaring steun vindt.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] in voldoende mate steun vindt in ander bewijsmateriaal. Zij verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat sprake is van onvoldoende steunbewijs.
3.5.3.3 De beantwoording van de bewijsvraag
Gelet op het hiervoor onder 3.5.3.1 en 3.5.3.2 overwogene, stelt de rechtbank vast dat verdachte zijn hand in de broek van [slachtoffer 1] heeft gebracht en met zijn hand over haar billen heeft gewreven. Deze handelingen zijn naar het oordeel van de rechtbank naar hun uiterlijke verschijningsvorm seksueel van aard en in strijd met de sociaal-ethische norm. Daarmee staat het ontuchtige karakter van het handelen vast. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan het plegen van ontucht met [slachtoffer 1], zoals aan hem onder feit 1 is ten laste gelegd, heeft schuldig gemaakt.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder feit 1 heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 15 juli 2021 te [locatie] met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2009), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het brengen van zijn hand in de broek van die [slachtoffer 1] en
- het betasten van de billen van die [slachtoffer 1].
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 247 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte voor het ten laste gelegde onder de feiten 1, 2 en 3 een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, voor het geval van een bewezenverklaring, verzocht om met oplegging van een taakstraf te volstaan, omdat verdachte geen relevante justitiële documentatie heeft en door de reclassering het recidiverisico als laag wordt ingeschat.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 15 juli 2021 schuldig gemaakt aan ontucht met de toen elf jarige [slachtoffer 1]. Tijdens een vakantie met zijn vrienden en hun kinderen, heeft verdachte zijn hand in de broek van [slachtoffer 1] gebracht en haar billen betast. Verdachte was tijdens het plegen van de ontuchtige handelingen onder invloed van alcohol.
Verdachte heeft met zijn handelen misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene op [slachtoffer 1] had. Hij heeft het vertrouwen van haar (stief)ouders, die [slachtoffer 1] aan hem toevertrouwden, geschaad. Door zo te handelen heeft verdachte bovendien een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1]. Verdachte heeft bij dit alles niet stilgestaan en heeft zijn eigen behoeften en verlangens boven de belangen van [slachtoffer 1] geplaatst. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank houdt rekening met het uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 juni 2023 over verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank houdt verder rekening met het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 2 november 2022. Uit dit rapport komt naar voren dat verdachte geen werk en inkomen heeft. De reclassering ziet verder op de andere leefgebieden bij verdachte weinig tot geen problemen. Wel valt op dat verdachte op sommige momenten vermijdend gedrag vertoont. Tot slot blijkt uit het rapport dat de onderhavige zaak een behoorlijke impact op verdachte heeft gehad.
Op te leggen straf
De rechtbank houdt rekening met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Zij houdt er ook, in het voordeel van verdachte, rekening mee dat het feit meer dan twee jaar geleden is gepleegd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden is.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 22c en 22d Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1, het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt.
Deze beslissing is genomen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. M.J.G.B. Heutink en mr. R.G.J. Gehring, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Kuiper, griffier en is in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2023.
Mr. Jordaans is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland, team Zeden, onderzoek ‘Kluut’ met nummer ONRBC21236. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 augustus 2023, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Op 15 juli 2021 was ik in een vakantiehuis in [locatie]. Ik ben naar de slaapkamer van [slachtoffer 1], [naam 4] en [naam 3] gegaan. Ik ben bij het bed van [naam 4], die op dat moment in bed lag, geweest om met hem te spreken. [slachtoffer 1] lag ook in bed. Haar bed was aan het bed van [naam 4] geschoven. Ik ben ongeveer tien minuten in de slaapkamer geweest. Kort daarna zag ik dat [slachtoffer 1] overstuur was.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van het studioverhoor van 10 augustus 2021 van
[slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2] 2009, door verbalisant [verbalisant], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 43 t/m 51):
V: Nou, waar kom jij vandaag over praten met mij?
A: Over [verdachte].
A: Hij heeft achter mijn broek gezeten met de hand en daarna deed die mijn broek, want ik had gewoon zo’n kort broekje aan, en deed die iets omhoog. En toen ik ging rollen want ik wou dat niet ik vond dat niet fijn. Hij heeft met zijn hand, ik had gewoon zo’n kort broekje aan, gewoon met zijn hand heeft die zo in mijn broek. Maar hij heeft niet over of onder mijn onderbroek maar gewoon over mijn broekje gewreven.
V: Oké dus niet onder de onderbroek. Maar wel onder je andere broekje?
A: Ja. Onder mijn broekje.
V: Hij ging met zijn hand onder je broekje en wat raakte hij precies aan?
A: Hij raakte mijn onderbroek aan.
V: En waar had hij zijn hand op je onderbroek?
A: Hier aan mijn kont (noot verbalisant: [slachtoffer 1] zit op de bank en wijst met haar rechterhand aan de rechterkant van haar kont).
A: Ik draaide mij toen om. En toen probeerde die het nog een keer.
V: Oké jij draaide je om en toen probeerde hij het nog een keer.
A: Maar dat wou ik niet. Dus ik draaide me telkens om. En de hele tijd ging ik rollen omdat hij het telkens wou proberen. En toen in een keer [naam 4] die draaide zich iets om dus toen in een keer stopte die. Maar toen ging [naam 4] weer andersom liggen en toen probeerde die het weer. Maar ik draaide me telkens om tot dat [naam 1] (de rechtbank begrijpt: [naam 1]) kwam. En daar was ik wel blij mee want hij is daarna weg gegaan.
V: Wat deed hij met zijn hand?
A: Hij ging wrijven. Toen deed ik de deken zo dat ik ingewikkeld was zodat hij er niet bij kon. Ik deed mijn broekje weer omlaag en ging mij in mijn deken proppen.
V: En hoe vaak heeft die geprobeerd om bij je kont te komen?
A: Hij heeft drie keer geprobeerd. Maar ik heb heel vaak heb ik mij gedraaid omdat ik dat niet wou.
A: Eerst op mijn linkerzij maar toen ben ik gaan rollen dus ik lag overal.
V: En als je op je linker zij ligt, dan ligt jouw rechter kont omhoog?
A: Ja.
V: En dat is ook de kont wat die heeft aangeraakt?
A: Ja. Want hij kon niet bij mijn onderste kont.
V: Ja jij ligt hier op je linkerzij en dan ligt hij dan denk ik op zijn..
A: Rechter.
V: Ja maar die avond. Hij loopt de kamer uit. En je vertelde mij toen ging de deur hard dicht. En wat heb je toen gedaan?
A: Ik ben meteen toen naar mama en [naam 1] (de rechtbank begrijpt: [naam 1]) gerend.
3.
Het proces-verbaal van aangifte door [naam 1] van 4 augustus 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 9 t/m 17):
O: Tijdens het informatieve gesprek heeft u aangegeven dat er in de nacht van 14 juli op 15 juli 2021 iets is gebeurd.
V: Ik zag [verdachte] toen ineens in de kamer bij [naam 4], [slachtoffer 1] en [naam 3]. Ik zag dat [verdachte] in bed lag bij [slachtoffer 1] en [naam 4]. Hij lag met zijn kont naar [slachtoffer 1] en met zijn gezicht naar [naam 4].
Het duurde inmiddels al tien minuten. Ik ben toen nog een keer teruggelopen naar de slaapkamer. [verdachte] was daar nog steeds. Hij lag nog steeds op dezelfde plek. Eigenlijk direct daarna, binnen ongeveer een minuut kwam [slachtoffer 1] onze slaapkamer binnenstormen. Ze kwam huilend, in shock bij ons binnengestormd. We deden het licht aan en ik zag dat ze verstijfd was. Ze was aan het trillen en huilen. Ik vroeg wat er was: "[verdachte] heeft in mijn broekje gezeten en dat wil ik niet". Ze zei dit totaal overstuur.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] van 9 augustus 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 60):
Wij zijn toen gaan kijken. We kwamen bij de kamer van mijn moeder en [naam 1] (de rechtbank begrijpt: [naam 1]) toen zagen we [slachtoffer 1] daar huilend zitten met mijn moeder.