ECLI:NL:RBOVE:2023:3175

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
84.225526.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek in een strafzaak wegens deelname aan een criminele organisatie en belastingfraude

Op 7 augustus 2023 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, een tussenvonnis gewezen in de strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie, belastingfraude, verduistering van belastinggeld en witwassen. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, waarbij de verdachte zal worden opgeroepen voor een nader te bepalen terechtzitting. De officier van justitie, mr. M. Lambregts, heeft een gevangenisstraf van negen weken geëist, waarvan zes weken voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De verdachte heeft geen verweer gevoerd tegen de tenlastelegging en heeft de feiten erkend. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat er onvoldoende bewijs is voor de bewezenverklaring van feit 2, dat betrekking heeft op verduistering door de verdachte als ambtenaar bij de Belastingdienst. Dit heeft geleid tot de beslissing om het onderzoek te heropenen, zodat de procespartijen zich kunnen uitlaten over de nieuwe stand van zaken. De rechtbank benadrukt dat zij niet gebonden is aan de gemaakte procesafspraken en dat de beoordeling van de zaak op basis van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering zal plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.225526.22 (P)
Datum tussenvonnis: 7 augustus 2023
Tussenvonnis in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats] (Suriname),
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit tussenvonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 juli 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Lambregts en van wat door verdachte en haar raadsman mr. P.W. Hermens, advocaat in Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 21 december 2020 tot en met 8 november 2022 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die belastingfraude en valsheid in geschrifte pleegde en zich bezig hield met (gewoonte)witwassen;
feit 2:in de periode van 1 november 2021 tot en met 19 april 2022 als ambtenaar bij de Belastingdienst (belasting)geld heeft verduisterd en/of heeft toegelaten dat (belasting)geld door anderen werd weggenomen/verduisterd;
feit 3: in de periode van 21 december 2020 tot en met heden een bedrag van € 72.670,- heeft witgewassen en daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1zij in of omstreeks de periode van 21 december 2020 tot en met 8 november 2022 te
Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Almere en/of Apeldoorn, in elk geval in
Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, zijnde een samenwerkingsverband tussen natuurlijke personen te weten:
1. [verdachte] (V-01);]
2. [medeverdachte 1] (V-02);
3. [medeverdachte 2] (V-03);
4. [medeverdachte 3] (V-04);
5. [medeverdachte 4] (V-05);
6. [medeverdachte 5] (V-06);
7. [medeverdachte 6] (V-07);
8. [medeverdachte 7] (V-08);
9. [medeverdachte 8] (V-09);
10. [medeverdachte 9] (V-10);
11. [medeverdachte 10] (V-11);
12. [medeverdachte 11] (V-12);
13. [medeverdachte 12] (V-13);
14. [medeverdachte 13] (V-14);
15. [medeverdachte 14] (V-15);
16. [medeverdachte 15] (V-16);
17. [medeverdachte 18] (V-17);
18. [medeverdachte 16] (V-18), en/of
19. [medeverdachte 17] (V-19),
al dan niet in wisselende samenstelling, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
a. het opzettelijk doen/en of laten indienen van een of meerdere onjuiste aangiften
omzetbelasting;
b. het valselijk doen en/of laten opmaken van een of meerdere aangiften omzetbelasting en/of
c. het plegen van (gewoonte)witwassen;
feit 2
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks 1 november 2021 tot en met 19 april
2022 in Amsterdam, Almere en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen en/of alleen,
als ambtenaar,
opzettelijk (belasting)geld dat zij in haar bediening onder zich had,
heeft verduisterd en/of heeft toegelaten dat dat (belasting)geld door anderen werd weggenomen of verduisterd,
door als ambtenaar bij de Belastingdienst werkzaam op de administratie omzetbelasting te Amsterdam,
een of meerdere (onjuiste) teruggaven/aangiften omzetbelasting uit te doen/laten betalen en/of met openstaande belastingschulden te doen/laten verrekenen;
feit 3zij in of omstreeks de periode van 21 december 2020 tot en met heden in Almere,
Den Haag, Rotterdam en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
een geldbedrag van in totaal € 72.670 aan terugontvangen en/of verrekende omzetbelasting, in elk geval een of meer geldbedragen,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt
terwijl zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
en zij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.

3.Voorgelegde procesafspraken

Bij e-mail van 20 juni 2023 heeft de officier van justitie aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat hij en de verdediging afdoeningsafspraken hebben gemaakt. De rechtbank is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de procesafspraken.
Het afdoeningsvoorstel dat door de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank is voorgelegd, houdt concreet in dat verdachte géén verweer voert tegen de aan haar tenlastegelegde feiten en:
verdachte bekent de aan haar tenlastegelegde feiten;
het openbaar ministerie (hierna: OM) eist ter terechtzitting een gevangenisstraf van 9 (negen) weken waarvan 6 (zes) voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, een taakstraf van 240 (tweehonderdenveertig) uur te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis en het verbod om gedurende 5 (vijf) jaar als ambtenaar te werken;
tegen voornoemde strafeis voert de verdediging géén verweer;
verdachte en het OM doen afstand van hoger beroep;
deze procesafspraken gelden slechts indien en voor zover die gevolgd worden door de rechtbank.

4.De standpunten van de officier van justitie en de verdediging

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend
bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle tenlastegelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, onder verwijzing naar het afdoeningsvoorstel, geen bewijsverweer gevoerd.

5.Hervatting van het onderzoek

De rechtbank kan in deze zaak nog niet tot een einduitspraak komen. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Ook indien er een afdoeningsvoorstel wordt overgelegd, moet de rechter de zaak beoordelen met inachtneming van het beslissingsmodel zoals opgesomd in de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), aldus de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:1252 d.d. 27-09-2022).
Tijdens de beraadslaging is de rechtbank, gelet op hetgeen bij de behandeling ter zitting door partijen is verklaard en voorts is besproken, gebleken dat voorshands niet tot een bewezenverklaring van feit 2 kan worden gekomen. Alleen hierom al kan het afdoeningsvoorstel – nog – niet worden gevolgd.
Als feit 2 is ten laste gelegd het misdrijf van artikel 359 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Dit artikel luidt als volgt:
De ambtenaar of een ander met enige openbare dienst voortdurend of tijdelijk belast persoon, die opzettelijk geld of geldswaardig papier dat hij in zijn bediening onder zich heeft, verduistert of toelaat dat het door een ander weggenomen of verduisterd wordt, of die ander daarbij als medeplichtige ter zijde staat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Van verduistering in de zin van artikel 359 Sr is sprake bij onttrekking van gelden aan de bestemming van die gelden. Gelden die aan de Belastingdienst toebehoren zijn bestemd voor de Nederlandse Staat of voor betaling aan (rechts)personen die op grond van een teruggave of anderszins recht hebben op die gelden.
Voor bewezenverklaring van dit feit is naar het voorlopige oordeel van de rechtbank doorslaggevend het antwoord op de vraag of de ambtenaar
door zijn functie(feitelijk) in staat wordt gesteld om dat geld of geldswaardig papier te verduisteren dan wel de verduistering daarvan door anderen toe te laten. Vereist is dat zijn ambt hem tot het verrichten van die gedragingen in staat stelt (HR 25 februari 2003, NJ 2003/572). Niet van elke ambtenaar werkzaam bij de Belastingdienst kan gezegd worden dat hij of zij daardoor in staat is – feitelijk - invloed uit te oefenen op (negatieve) belastingaanslagen en, vervolgens, op de daaraan verbonden betalingen.
De thans voorliggende vraag is derhalve of verdachte door haar functie als ambtenaar bij de Belastingdienst voldoende toegang had tot de systemen van de Belastingdienst, waaronder dat van de (heffing van de) omzetbelasting, en op grond van haar functie kon bewerkstelligen dat een negatieve aanslag zou worden opgelegd, waarna een uitbetaling zou volgen. Met andere woorden, had verdachte in de bediening van haar ambt gelden onder zich die zij kon verduisteren of heeft zij verduistering van deze gelden door de medeverdachte(n) toegelaten en heeft het ambt van verdachte haar tot de verweten strafbare gedragingen in staat gesteld. De rechtbank kan zulks voorshands niet uit het dossier afleiden, noch uit hetgeen door verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht.
De rechtbank is geen partij bij de gemaakte procesafspraken en is daaraan dus ook niet gebonden. De rechtbank heeft een eigen verantwoordelijkheid en dat betekent dat bij de behandeling op de zitting en bij de beoordeling de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv leidend zijn geweest.
Nu de rechtbank op dit moment tot een (voorlopig) ander oordeel over de bewezenverklaring van het onder feit 2 tenlastegelegde komt dan hetgeen tussen partijen is overeengekomen in het afdoeningsvoorstel, acht de rechtbank het van belang dat de procespartijen zich hierover (en over het verdere verloop van de procedure) kunnen uitlaten. Een eventuele vrijspraak van het onder feit 2 tenlastegelegde zou bovendien tot een andere strafoplegging kunnen leiden, indachtig de door de officier van justitie ter zitting gedane toelichting op de tussen partijen overeengekomen strafeis.
Dit brengt met zich dat de behandeling van de zaak moet worden heropend.
De rechtbank merkt tot slot nog op dat zij niet onwelwillend staat tegenover nieuwe procesafspraken. Deze kunnen op de eerstvolgende zitting aan de orde komen.
Het bovenstaande brengt mee dat de rechtbank het onderzoek zal heropenen, schorsen en de hervatting van het onderzoek op een nader te bepalen terechtzitting zal gelasten.

6.De beslissing

De rechtbank:
- heropent het onderzoek en schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd;
- beveelt de oproeping van verdachte tegen de nader te bepalen terechtzitting en
kennisgeving van die datum en het tijdstip aan zijn raadsman;
- stelt de stukken in handen van de officier van justitie.
Dit tussenvonnis is gewezen door mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter, en mrs. M. van Berlo en J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Broeks, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2023.
Buiten staat
Mr. M. van Berlo is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.