ECLI:NL:RBOVE:2023:3097

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 juli 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
84.335538.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor belastingfraude door het indienen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting over meerdere jaren

De rechtbank Overijssel heeft op 31 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 35-jarige man, die werd beschuldigd van belastingfraude. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 114 uren voor het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2013 tot en met 2017. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een ander in de periode van 19 februari 2015 tot en met 9 oktober 2018 opzettelijk onjuiste aangiften had gedaan, waardoor te weinig belasting werd geheven. De zaak kwam aan het licht tijdens een ander strafrechtelijk onderzoek, waarbij verdachte zijn aanmerkelijk belang in een vennootschap en een bankrekening in Hong Kong niet had opgegeven.

Tijdens de zittingen op 3 en 17 juli 2023 werd de vordering van de officier van justitie besproken, evenals de verdediging van de verdachte, die stelde dat hij had vertrouwd op de deskundigheid van zijn adviseur. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte niet alle relevante informatie had verstrekt aan zijn adviseur, wat leidde tot de onjuiste aangiften. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, omdat de verdachte had nagelaten zijn adviseur volledig te informeren over zijn financiële situatie.

De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de rol van de verdachte in vergelijking met zijn medeverdachten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 114 uren, waarbij de rechtbank de ernst van de belastingfraude en de gevolgen voor de belastingmoraal in de samenleving in overweging nam. De uitspraak benadrukt het belang van volledige en correcte aangiften voor de belastingplichtige.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.335538.21 (P)
Datum vonnis: 31 juli 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 3 juli 2023 en 17 juli 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Lambregts en van wat door verdachte en zijn raadsman J. van Wijk, advocaat in Eindhoven, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte, samen met een ander, in de periode van 19 februari 2015 tot en met 9 oktober 2018 opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting heeft gedaan over de jaren 2013 tot en met 2017, zodat te weinig belasting werd geheven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 februari 2015 tot en met 9 oktober 2018 in de gemeenten Eindhoven en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen en/of alleen,
(telkens) opzettelijk één of meerdere bij de belastingwet voorziene aangiften, als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten één of meerdere
(digitale) aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over:
het jaar 2013 (zie DOC-165, p. 1222);
het jaar 2014 (zie DOC-190, p. 1382);
het jaar 2015 (zie DOC-191, p. 1395);
het jaar 2016 (zie DOC-192, p. 1408), en/of
het jaar 2017 (zie DOC-193, p. 1421),
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebben doen/laten doen,
door op/in die ingeleverde aangiften voor de inkomstenbelasting (telkens) geen
aanmerkelijke belangen in één of meer (buitenlandse) ondernemingen en/of
geen bank- en spaartegoeden in het buitenland aan te geven en/of vermelden,
zulks terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Inleiding
Verdachte is als volgt gelieerd aan de vennootschap [bedrijf 1] , gevestigd te [vestigingsplaats 1] (verder: [bedrijf 1] ).
Op 4 februari 2013 worden alle (tien) aandelen van [bedrijf 1] door [bedrijf 2] overgedragen aan medeverdachte [medeverdachte 1] . Op 4 februari 2013 worden tevens tien extra aandelen uitgegeven en deze aandelen komen op naam te staan van verdachte.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] nemen bij de overname de aandelen ook de rol van bestuurder op zich. Op 11 februari 2016 treden verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] af als bestuurders van [bedrijf 1] . [2] Op 22 september 2017 wordt [bedrijf 1] uitgeschreven. [3]
Verdachte heeft in Hong Kong een bankrekening op zijn naam met bankrekeningnummer [rekeningnummer] (HSBC Bank). [4]
Aanleiding onderzoek
In een ander strafrechtelijk onderzoek (genaamd Madrid) waren op 8 december 2015 bankafschriften gevorderd van andere ondernemingen. Uit de verkregen informatie werden (verdachte) geldstromen zichtbaar die gelieerd kon worden aan de bankrekening op naam van [bedrijf 1] . Deze (rest)informatie is gebruikt als startinformatie voor het onderhavige onderzoek JACA, waarin verdachte een rol speelt. Nader onderzoek naar [bedrijf 1] leidde tot de verdenking dat verdachte zijn aangiften inkomstenbelasting onjuist heeft ingediend doordat hij zijn aanmerkelijk belang in [bedrijf 1] heeft verzwegen evenals de op zijn naam geopende bankrekening in Hong Kong.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met uitzondering van het medeplegen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat hij mocht vertrouwen op de deskundigheid van zijn adviseur mevrouw [naam 1] van [bedrijf 3] (verder te noemen: [naam 1] ). Verdachte heeft zijn adviseur op de hoogte gesteld van de aanmerkelijke belangen in [bedrijf 1] . Volgens de adviseur hoefde de ‘Hong Kong constructie’ niet in belastingaangifte te worden opgenomen. Verdachte heeft zijn adviseur weliswaar niet geïnformeerd over zijn bankrekening in Hong Kong, maar daar werd ook niet naar gevraagd en verdachte wist niet dat dergelijke informatie relevant was. Verdachte was niet op de hoogte van de onjuistheid van de belastingaangiften. Van opzet is geen sprake geweest. Naast het ontbreken van opzet, ontbreekt het fiscaal nadeel met als gevolg dat verdachte ook om die moet worden vrijgesproken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Aangiften omzetbelasting
Omstreeks de periode van 19 februari 2015 tot en met 9 oktober 2018 zijn de volgende aangiften elektronisch bij de Belastingdienst binnengekomen:
- de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 2013, ingekomen op 18 februari 2015; [5]
- de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 2014, ingekomen op 15 juli 2015; [6]
- de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 2015, ingekomen op 13 juli 2016; [7]
- de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 2016, ingekomen op 14 juli 2017; [8]
- de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 2017, ingekomen op 9 oktober 2018. [9]
Niet in geschil is dat deze aangiften in voornoemde periode door [bedrijf 3] namens verdachte zijn ingediend. [10]
Onjuistheid aangiften: niet opgenomen aanmerkelijk belang en niet opgenomen bankrekening
Verdachte heeft ter zitting ook erkend dat hij in de tenlastegelegde periode een aanmerkelijk belang had in [bedrijf 1] . Verder heeft verdachte ter zitting bevestigd dat hij in de tenlastegelegde periode in Hong Kong een bankrekening op zijn naam had staan met bankrekeningnummer [rekeningnummer] (HSBC Bank). [11]
De verdediging heeft beaamd dat voornoemde aanmerkelijke belangen en voornoemde bankrekening niet in de tenlastegelegde belastingaangiften zijn opgenomen, maar dat dit wel had gemoeten. Niet ter discussie staat dus dat de aangiften onjuist zijn ingediend.
Wel in geschil is of sprake is van (voorwaardelijk) opzet van verdachte en of het feit ertoe heeft gestrekt dat te weinig belasting werd geheven. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Opzet
De raadsman heeft gesteld dat er geen sprake was van opzet, omdat verdachte niet op de hoogte was van de onjuistheid van de aangiften. Verdachte had zelf geen verstand van administratie en belastingaangiften en had daarom [naam 1] ingeschakeld voor onder meer (fiscaal) advies en boekhoudkundige werkzaamheden zoals het voeren van de loonadministratie, het opstellen van jaarrekeningen en het opstellen en indienen van belastingaangiften zowel met betrekking tot de aan hem gelieerde ondernemingen als voor zijn aangiften inkomstenbelasting. Verdachte heeft geleund en vertrouwd op de kennis en ervaring van [bedrijf 3] , in het bijzonder zijn vaste contactpersoon mevrouw [naam 1] . Verdachte had naar eigen zeggen geen weet van de gebreken in de belastingaangiften.
In dit kader stelt de rechtbank voorop dat de omstandigheid dat een financieel adviseur in zijn werk tekort is geschoten, niet zonder meer met zich brengt dat de belastingplichtige vrijuit gaat. Een belastingplichtige die zich erop beroept dat hij niet wist dat namens hem verrichte (rechts)handelingen strafbaar waren, zal in beginsel slechts daarin slagen als hij advies heeft ingewonnen bij een dusdanig gezaghebbende adviseur, dat hij in redelijkheid mocht vertrouwen op de deugdelijkheid van het advies. De rechtbank verwijst in dit kader naar een arrest van de belastingkamer van de Hoge Raad van 28 februari 2020 (ECLI:NL:HR:2020:254).
Op basis van het dossier en het verhandelde tijdens de zitting stelt de rechtbank allereerst vast dat verdachte
voorafgaandeaan de overname van aandelen in [bedrijf 1] geen (fiscaal) advies heeft ingewonnen bij [naam 1] of enige ander fiscaal adviseur. Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte 1] op enig moment besloten om aandelen op naam te nemen in de vennootschap naar vreemd recht [bedrijf 1] .
Verdachte heeft zowel ter zitting als tegenover de FIOD gesteld dat hij zijn adviseur wel
naderhand(mondeling) heeft geïnformeerd over zijn aanmerkelijke belangen.
Zolang er geen persoonlijk profijt/gewin dan wel inkomen naar Nederland werd gehaald, luidde het advies niets hierover in de belastingaangifte te vermelden.
Volgens verdachte is de ‘Hong Kong-constructie’ aan de orde gesteld tijdens (jaarlijkse) besprekingen met [naam 1] op haar kantoor en in het bijzijn van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , namens wie [naam 1] eveneens de belastingaangiften indiende. De rechtbank acht het opvallend dat verdachte ter zitting zich over deze besprekingen evenwel weinig tot niets kon herinneren.
Verdachte is zowel door de FIOD als de rechter-commissaris verzocht om schriftelijk bewijs van de stelling dat hij [naam 1] heeft geïnformeerd over de aanmerkelijke belangen, maar hij heeft dit niet kunnen aanleveren. Dit klemt te meer nu [naam 1] zowel tegenover de FIOD als nadien bij de rechter-commissaris nadrukkelijk heeft verklaard dat zij niet op de hoogte was van de aanmerkelijke belangen van verdachte met betrekking tot [bedrijf 1] en evenmin van zijn bankrekening in Hong Kong. [12]
Ook [naam 2] , een medewerker van het kantoor van [naam 1] , heeft verklaard dat zowel hij als [naam 1] hiervan geen wetenschap hadden. [13]
Dat [naam 1] geen weet van had van de aanmerkelijke belangen en de buitenlandse bankrekening, vindt naar het oordeel van de rechtbank tevens steun in een afgeluisterd telefoongesprek tussen [naam 3] en [naam 2] (twee andere medewerkers van het kantoor van [naam 1] ) met de volgende passage:
[naam 3] : ja [naam 1] zei ook al als het zo blijkt te zijn dan en ze hebben daar dus bewust niet aan ons doorgegeven dan moeten we ze ook gewoon opzeggen dat zei ze ook
[naam 2] : ja het is gewoon ze hebben gewoon conti want zij hebben ons in de problemen hierdoor gebracht
[naam 3] : ja door het niet op te geven aan ons
[naam 2] : ja door niet op te geven en continu tegen het randje aan te zitten en bij ons ui ui uit te zoeken hoe en wat en wat jaa
en ook gewoon willens en wetens ons gewoon van informatie. [14]
Ten aanzien van de bankrekening van verdachte in Hong Kong heeft verdachte ter zitting erkend dat hij [naam 1] hierover in zijn geheel niet heeft geïnformeerd. [15] Dit komt ook overeen met de verklaring van [naam 1] .
Conclusie ten aanzien van het opzet
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt dat verdachte de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2013 tot en met 2017 onjuist en onvolledig heeft laten doen door [naam 1] .
Het is de rechtbank niet gebleken, noch is anderszins aannemelijk geworden dat verdachte aan zijn adviseur ( [naam 1] ) alle voor de aangiften benodigde relevante informatie heeft verstrekt. Zo is niet gebleken dat verdachte zijn adviseur heeft geïnformeerd over zijn aanmerkelijke belangen in [bedrijf 1] . Verdachte heeft erkend zijn adviseur niet te hebben geïnformeerd over het bestaan van zijn bankrekening in Hong Kong.
Aan de rechtbank is niet gebleken dat verdachte advies heeft ingewonnen over de aanmerkelijke belangen en eveneens is niet aan de rechtbank gebleken dat de adviseur over de aanmerkelijke belangen is geïnformeerd. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging op dat punt.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte bij de samenwerking met [naam 1] niet de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kon worden gevergd, zodat hem op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet moet worden verweten. Het behoort immers tot de verantwoordelijkheid van de belastingplichtige zijn adviseur volledig voor te lichten.
Door zijn adviseur niet volledig voor te lichten en desalniettemin (telkens) akkoord te gaan en opdracht te geven voor het indienen van belastingaangiften, heeft verdachte de aanmerkelijke kans (in de zin van een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid) aanvaard dat de aangiften namens hem als Nederlands binnenlandse belastingplichtige in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a., van de Wet IB 2001 onjuist en onvolledig werden ingediend. Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte geruime tijd ondernemer is en uit dien hoofde zowel als directeur of aandeelhouder gelieerd is aan diverse ondernemingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte bekend moet zijn geweest met de administratieve en fiscale eisen die aan een onderneming worden gesteld , en met het oog op het doen van aangifte inkomstenbelasting door tussenkomst van een adviseur in ieder geval alle hem betreffende financiële gegevens aantoonbaar dan wel op eenvoudig verifieerbare wijze aan die adviseur had dienen te verstrekken, waaronder alle gegevens ter zake van deelnemingen in (buitenlandse) vennootschappen en vermogenswaarden (op buitenlandse bankrekeningen die zonder die informatieverstrekking buiten het zicht blijven van de adviseur die de belastingaangifte verzorgt en bijgevolg voor de Nederlandse fiscus buiten beeld blijven.
Terwijl het feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat het feit er niet toe strekte dat te weinig belasting werd geheven. De fiscale gevolgen zijn nog niet duidelijk; een nadeelberekening ontbreekt.
De rechtbank overweegt als volgt. Een bewezenverklaring van het tenlastegelegde misdrijf op grond van artikel 69 Awr vereist dat het niet doen of onjuist doen van aangiften ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven. Aan dit strekkingsvereiste is voldaan indien de bewuste gedraging naar haar aard in het algemeen geschikt is om teweeg te brengen dat (in rekenkundige zin) onvoldoende belasting wordt geheven. Het strekkingsvereiste vereist niet dat daadwerkelijk te weinig belasting is of wordt geheven (ECLI:NL:PHR:2015:2320).
In dit geval zijn de gedragingen van verdachte (het niet opgeven van aanmerkelijke belangen en het niet opgeven van een bankrekening), gezien de effecten die daarvan in het algemeen uitgaan, geschikt om te bereiken dat onvoldoende belasting wordt geheven. Aan het strekkingsvereiste is derhalve ten aanzien van het tenlastegelegde feit voldaan.
Medeplegen
De rechtbank is – in lijn met het standpunt van de officier van justitie – van oordeel dat van medeplegen geen sprake is en spreekt verdachte daarvan vrij.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het tenlastegelegde medeplegen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks de periode van 19 februari 2015 tot en met 9 oktober 2018 in Nederland,(telkens) opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (digitale) aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over:het jaar 2013;het jaar 2014;het jaar 2015;het jaar 2016 enhet jaar 2017,onjuist en/of onvolledig heeft laten doen,door op/in die ingeleverde aangiften voor de inkomstenbelasting (telkens) geenaanmerkelijke belangen in één buitenlandse onderneming engeen banktegoeden in het buitenland aan te geven en/of vermelden,zulks terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 68 lid 1 en 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of
onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, te verminderen met vijf procent in verband met de overschrijding van de redelijke termijn, hetgeen resulteert in een onvoorwaardelijke taakstraf van 152 uren te vervangen door 76 dagen hechtenis met aftrek van de dagen die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman ziet geen aanleiding tot het opleggen van een voorwaardelijke straf en heeft de rechtbank verzocht de geëiste taakstraf fors te matigen gelet op het aandeel van [verdachte] en het geringe fiscaal nadeel.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door het doen van onjuiste aangiften voor de inkomstenbelasting over een periode vijf jaren (2013-2017), terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
De rechtbank rekent dit alles verdachte aan. De goede werking van het belastingsysteem staat of valt immers met de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van aangiften. Dit systeem is mede gebaseerd op het vertrouwen dat de belastingplichtige een juiste aangifte doet. Daarnaast wordt de gemeenschap door belastingfraude benadeeld, omdat de Staat der Nederland inkomsten ten behoeve van het algemeen nut misloopt. Dit leidt tot verzwaring van de belastingdruk bij andere belastingbetalers en draagt bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal.
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, hebben de rechtbanken oriëntatiepunten opgesteld. Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank normaliter rekening met de hoogte van het benadelingsbedrag. In dit geval is het benadelingsbedrag (nog) niet vastgesteld. De rechtbank acht de modaliteit van een gevangenisstraf dan ook niet passend en zal een taakstraf als vertrekpunt nemen. Een geldboete staat naar het oordeel van de rechtbank niet in verhouding met de ernst van het feit.
De rechtbank weegt mee dat uit de justitiële documentatie van verdachte van 6 juni 2023 volgt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat hij een kleinere rol had dan medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
In 2013 heeft verdachte samen met medeverdachten/zakenpartners [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de onderneming [naam V.O.F.] opgericht. Verdachte [medeverdachte 1] had zijn boekhouding reeds ondergebracht bij [bedrijf 3] en heeft verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] met dit kantoor in contact gebracht. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hebben toen ook hun boekhouding bij [bedrijf 3] ondergebracht.
Later in 2013 heeft verdachte zich met medeverdachte [medeverdachte 1] als aandeelhouder verbonden aan de onderneming [bedrijf 1] in Hong Kong.
Begin 2015 richtte verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] [bedrijf 4] op, maar later dat jaar kwam de samenwerking tussen enerzijds verdachte en anderzijds medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] tot een einde. Dit heeft erin geresulteerd dat verdachte in 2015 [naam V.O.F.] als vennoot heeft verlaten, als bestuurder is afgetreden bij [bedrijf 4] en [bedrijf 1] werd opgeheven.
Na beëindiging van de samenwerking hebben medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hun samenwerking voortgezet onder [bedrijf 4] en daarnaast hebben zij in 2015 [bedrijf 5] in [vestigingsplaats 2] opgericht. In 2017 emigreerden medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] beiden naar Zwitserland, waar zij nu nog steeds wonen en samenwerken. [naam V.O.F.] is in verband met de emigratie omgezet in [bedrijf 6]
Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] vervulden een vergelijkbare rol en hebben zich in gelijke mate betrokken bij de (financiële en fiscale) bedrijfsvoering. Zij waren zodoende actiever in de communicatie en tijdens de besprekingen met [naam 1] . Verdachte hield zich hierin meer afzijdig en legde zich veel meer toe op zijn inhoudelijke rol op het gebied van design en ontwikkeling van websites. Dit blijkt ook wel uit het feit dat ter zitting verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] antwoord gaven op vragen die aan de ander werd gesteld, terwijl verdachte op veel vragen geen antwoord kon geven en ter zitting imponeerde dat hij zich daadwerkelijk nauwelijks meer iets van de inhoud en het verloop van de besprekingen met [naam 1] , meer in het bijzonder met betrekking tot de in de aangiften inkomstenbelasting te vermelden vermogenswaarden, wist te herinneren.
De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat de redelijke termijn is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte en zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
De redelijke termijn is volgens de officier van justitie aangevangen op 17 februari 2021, de dag waarop de woning van verdachte is doorzocht. De rechtbank sluit bij deze datum aan. De verdediging heeft tegen deze ingangsdatum ook geen verweer gevoerd.
Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren had verdachte op 17 februari 2023 een eindvonnis mogen verwachten. De rechtbank doet op 31 juli 2023 uitspraak. De redelijke termijn is dus met minder dan 6 maanden overschreden. Die overschrijding is echter deels te verklaren door de omvang en complexiteit van de zaak, nu het gaat om feiten die naar hun aard en omvang lastig in korte tijd te onderzoeken zijn. Dit brengt de rechtbank ertoe om de overschrijding te verdisconteren in de strafmaat door de op te leggen taakstraf te verminderen met vijf procent.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf van 114 uren (120 – vijf procent) passend. De rechtbank ziet – in lijn met het verweer van de raadsman – onvoldoende aanleiding tot het opleggen van een voorwaardelijke straf. Bij de bepaling van de hoogte van de taakstraf heeft de rechtbank aldus rekening gehouden met de zaak van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en welke straf zij daarvoor heeft opgelegd (en de hierboven benoemde geringere rol van verdachte).

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of
onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
114 (honderdveertien) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
57 (zevenenvijftig) dagen.
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mrs. H. Manuel en F.M.A. het Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Broeks, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2023.
Buiten staat
Mr. F.M.A. het Hart is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD/Belastingdienst met nummer 64253 (onderzoek JACA). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, zijnde stukken van de Kamer van Koophandel te Hong Kong inzake [bedrijf 1] (DOC-003).
3.Een geschrift, zijnde een internetbevraging ICRIS inzake [bedrijf 1] (DOC-016).
4.Het proces-verbaal van bevindingen bankrekeningen Hong Kong van 9 november 2021 (AMB-024).
5.Een geschrift, zijnde de aangifte inkomstenbelasting over 2013 (DOC-165) en een geschrift zijne inkomende en uitgaande berichten ABS [medeverdachte 1] (DOC-187).
6.Een geschrift, zijnde de aangifte inkomstenbelasting over 2014 (DOC-190) en een geschrift zijne inkomende en uitgaande berichten ABS [medeverdachte 1] (DOC-187).
7.Een geschrift, zijnde de aangifte inkomstenbelasting over 2015 (DOC-191) en een geschrift zijne inkomende en uitgaande berichten ABS [medeverdachte 1] (DOC-187).
8.Een geschrift, zijnde de aangifte inkomstenbelasting over 2016 (DOC-192) en een geschrift zijne inkomende en uitgaande berichten ABS [medeverdachte 1] (DOC-187).
9.Een geschrift, zijnde de aangifte inkomstenbelasting over 2017 (DOC-193) en een geschrift zijne inkomende en uitgaande berichten ABS [medeverdachte 1] (DOC-187).
10.De verklaring van verdachte, zoals opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 juli 2023.
11.De verklaring van verdachte, zoals opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 juli 2023.
12.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 1] van 22 februari 2021 (G-001-01).
13.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] van 7 september 2021 (G-003-01).
14.Een geschrift, zijnde een uitwerking tapgesprek TA004/3248 (DOC-215).
15.De verklaring van verdachte, zoals opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 juli 2023