ECLI:NL:RBOVE:2023:3068

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
71/045699-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van handelen in harddrugs met aanzienlijke hoeveelheden cocaïne

Op 1 augustus 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het handelen in harddrugs, specifiek cocaïne. De verdachte is schuldig bevonden aan het binnenbrengen van 998,85 kilogram cocaïne in Nederland tussen 6 en 7 april 2020, en 643,03 kilogram cocaïne tussen 20 en 22 februari 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij de organisatie en uitvoering van deze drugstransporten. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de verkregen SkyECC-data beoordeeld en geconcludeerd dat deze rechtmatig zijn verkregen, waardoor ze als bewijs kunnen worden gebruikt. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de omvang van de cocaïne-invoer en de rol van de verdachte in de organisatie van de drugstransporten in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De rechtbank heeft het beroep op psychische overmacht van de verdachte verworpen, omdat er onvoldoende bewijs was voor een dergelijke situatie. De uitspraak benadrukt de ernstige gevolgen van de drugshandel voor de samenleving en de noodzaak van strenge straffen voor dergelijke misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71/045699-22 (P)
Datum vonnis: 1 augustus 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1957 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in de P.I. Heerhugowaard.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 10 juli 2023 en 18 juli 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. G. Wilbrink en mr. P.F. Hoekstra (hierna: de officier van justitie) en van wat
door verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.B.M. Nohl, advocaat in 's-Gravenhage, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met anderen 998,85 kilogram cocaïne binnen Nederlands grondgebied heeft gebracht en die hoeveelheid cocaïne vervolgens heeft vervoerd;
feit 2:samen met anderen 643,03 kilogram cocaïne binnen Nederlands grondgebied heeft gebracht en die hoeveelheid cocaïne vervolgens heeft vervoerd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 6 april 2020 tot en met 8 april 2020, te Rotterdam en/of Etten-Leur en/of St. Willibrord en/of Oudenbosch, althans (ook
elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
A) binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet), en/of
B) heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
(ongeveer) 998,85 kilogram cocaïne, althans in elk geval een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 20 februari 2020 tot en met 23 februari 2020, te Rotterdam en/of Etten-Leur, althans (ook elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
A) binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet), en/of
B) heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
(ongeveer) 643,03 kilogram cocaïne, althans in elk geval een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
3.2
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.2.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, overeenkomstig haar overgelegde pleitnota, het standpunt ingenomen dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Zij heeft daartoe het navolgende aangevoerd.
De antwoorden die de Hoge Raad op 13 juni 2023 [1] heeft gegeven op gestelde prejudiciële vragen, zijn niet van toepassing op het onderhavige onderzoek, omdat het, blijkens de stukken, een Nederlands onderzoek betreft. Er is volgens de raadsvrouw geen sprake van een eerlijk proces. Het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank en de verdediging bewust onvolledig en onjuist geïnformeerd over de wijze waarop de SkyECC-data zijn verkregen en verschuilt zich onterecht achter het vertrouwensbeginsel. Nederland heeft een zeer belangrijke en bepalende rol gehad in de verkrijging van de data. Frankrijk heeft immers de interceptietool geplaatst ter uitvoering van een Nederlands Europees Onderzoeksbevel (EOB) en Nederland heeft de interceptietool ontwikkeld.
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de SkyECC-data rechtmatig zijn verkregen en rechtmatig zijn verwerkt in Nederlandse strafzaken en verwijst daarbij
naar de beschikbare jurisprudentie, die op 13 juni 2023 is bevestigd door de Hoge Raad.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie (hierna ook: OM) de rechtbank en de verdediging bewust onvolledig en onjuist geïnformeerd heeft over de wijze waarop de SkyECC-data zijn verkregen. De verdediging heeft dit ernstige verwijt niet onderbouwd en evenmin onderbouwd welke door het OM aan de rechtbank verstrekte informatie in de zaak 26Mapleton anders is dan de informatie die het aan de Hoge Raad heeft verstrekt ten behoeve van de prejudiciële procedure die geleid heeft tot het arrest van 13 juni 2023. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit standpunt feitelijke grondslag mist.
De stelling dat het OM zich ten onrechte beroept op het internationaal vertrouwensbeginsel ontbeert eveneens feitelijke grondslag en vindt, gelet op de recente beslissing van de Hoge Raad van 13 juni 2023, evenmin steun in het recht, zodat het niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM.
De rechtbank verwerpt het niet-ontvankelijkheidsverweer. De officier van justitie is ontvankelijk in zijn vervolging.
Voor zover het als bewijsverweer is aangevoerd zal de rechtbank dat hierna, in hoofdstuk 4, bespreken.
3.4
Redenen voor schorsing van de vervolging.
Er zijn geen redenen tot schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir en de daarbij behorende bijlage, op het standpunt gesteld dat de SkyECC-data rechtmatig zijn verkregen en dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Formele verweren
De raadsvrouw heeft zich op het hiervoor genoemd standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie zich “ten onrechte verschuilt achter het vertrouwensbeginsel”. De raadsvrouw heeft gesteld dat Nederland een zeer belangrijke en bepalende rol heeft gehad in de verkrijging van de data; Frankrijk heeft immers de interceptietool geplaatst ter uitvoering van een Nederlands Europees Onderzoeksbevel (EOB) en Nederland heeft de interceptietool ontwikkeld. De raadsvrouw verbindt hieraan de conclusie dat het vertrouwensbeginsel niet van toepassing is en kennelijk dat de SkyECC-data onrechtmatig verkregen zijn. Dit zou, als het niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, moeten leiden tot uitsluiting van het langs die weg verkregen bewijs.
Materiële verweren
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat niet voldaan is aan het bewijsminimum. De verdenking tegen verdachte is immers enkel is gebaseerd op de inhoud van chatberichten die van één berichtendienst afkomstig zijn.
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker, althans de enige gebruiker, is geweest van het SkyECC-account [accountnaam 1] . Er zou, volgens de raadsvrouw, sprake zijn van toevalligheden en een persoonsverwisseling. De voor de identificatie van het SkyECC-account [accountnaam 1] gebruikte mastgegevens moeten volgens de raadsvrouw bovendien worden uitgesloten van het bewijs, omdat voor het gebruik daarvan geen machtiging van de rechter-commissaris is gevraagd, terwijl dat wel vereist was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De rechtmatigheid van de vergaring en de verwerking van de SkyECC-data
Feitelijke gang van zaken rondom de SkyECC-tap
In het onderzoek 26Mapleton is informatie verkregen uit het onderzoek 26Argus dat zich richtte op (gebruikers van) SkyECC. Het bedrijf SkyECC bood voorgeprogrammeerde toestellen aan, met daarop functionaliteiten voor diverse vormen van communicatie en de automatische vernietiging daarvan. De toestellen werden volledig anoniem en alleen tegen contante betaling of betaling via cryptovaluta verhandeld.
De server die SkyECC gebruikte bevond zich in Roubaix (Frankrijk) bij het bedrijf [bedrijf 1] .
Samen met de Belgische autoriteiten heeft Nederland een verkennend overleg gehad met Frankrijk, om een toelichting te geven op het nog uit te vaardigen Europees onderzoeksbevel (hierna: EOB) en om helderheid te krijgen over de vraag of Frankrijk de onderzoeken zou kunnen verrichten. Op 6 december 2018 heeft Nederland een EOB naar Frankrijk verzonden om daarmee een image te verkrijgen van de servers. Voorafgaand aan het verzenden van deze EOB heeft de rechter-commissaris onder voorwaarden een machtiging verleend voor het door de officier van justitie doen van een vordering als bedoeld in artikel 126ug, tweede lid, Sv. Hiermee kreeg de officier van justitie toestemming voor het maken van een image.
Frankrijk heeft uitvoering gegeven aan het EOB, waarna de Franse officier van justitie een opsporingsonderzoek is gestart, waarbij door de Franse rechter toestemming is verleend voor de interceptie, opname en transcriptie van de communicatie tussen de SkyECC-servers.
Op 24 en 26 juni 2019 hebben de Franse autoriteiten IP-taps geplaatst op twee SkyECC-servers. De data van deze IP-taps zijn op 11 juli 2019 beschikbaar geworden voor Nederland. Verder is gebleken dat de geïntercepteerde data door de rechter-commissaris in Lille op eigen initiatief zijn overgedragen aan twee Nederlandse officieren van justitie.
Op 13 december 2019 is er tussen Nederland, België en Frankrijk een overeenkomst voor een gemeenschappelijk onderzoeksteam gesloten. Vanaf dat moment heeft Frankrijk de geïntercepteerde data aan het gemeenschappelijk onderzoeksteam, en dus aan Nederland, verstrekt. Binnen dat team hebben Nederlandse technici een techniek ontwikkeld om een kopie te maken van het werkgeheugen van één van de SkyECC-servers, zonder dat die offline zou gaan. Op 14 mei en 3 juni 2020 heeft Frankrijk deze techniek ingezet. Vervolgens heeft Nederland een techniek ontwikkeld (‘man in the middle’) die het ontsleutelen van het berichtenverkeer mogelijk maakte. Nadat de Franse adviescommissie, die gaat over apparatuur die een inbreuk kan maken op de persoonlijke levenssfeer en briefgeheim, toestemming had gegeven, is deze techniek op 18 december 2020 aangesloten.
Op 11 december 2020 is het onderzoek 26Argus gestart, dat zich richtte op NN-gebruikers van SkyECC. In dat onderzoek hebben rechters-commissarissen onder voorwaarden op
15 december 2020 een machtiging verleend voor het geven van een bevel op grond van artikel 126t Sv (tapmachtiging) en op 7 en 11 februari 2021 voor het geven van een bevel op grond van artikel 126uba Sv (machtiging voor het binnendringen in een geautomatiseerd werk). Verder is er nog door de rechter-commissaris aanvullende toestemming verleend voor inzage in en het gebruik van in- en uitgaande communicatie van steeds een dataset van
Sky-ID’s. Op basis van deze machtigingen zijn de data geanalyseerd en gedeeld met andere onderzoeken.
Een officier van justitie van onderzoek 26Argus heeft op basis van artikel 126dd Sv toestemming gegeven om gegevens uit 26Argus binnen onderzoek 26Mapleton te gebruiken.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
Ten aanzien van het al dan niet van toepassing zijnde (internationale of interstatelijke) vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank, in navolging van hetgeen de Hoge Raad in zijn beslissing van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913) heeft overwogen, als volgt.
Allereerst dient de rechtbank vast te stellen of de toepassing van de opsporingsbevoegdheid heeft plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten of de Nederlandse autoriteiten. De verantwoordelijkheid ligt bij Nederland als onder het gezag van een Nederlandse officier van justitie in het buitenland door Nederlandse opsporingsambtenaren toepassing wordt gegeven aan de hun bij de Nederlandse wet toegekende opsporingsbevoegdheden. De verantwoordelijkheid ligt ook bij Nederland als een zodanige nauwe samenwerking bestaat tussen Nederland en de buitenlandse autoriteiten bij de opsporing dat het gezag daarover feitelijk of in overwegende mate toekomt aan de Nederlandse officier van justitie. Hiervan is geen sprake als de Nederlandse opsporingsambtenaren slechts aanwezig mogen zijn bij de uitvoering van de opsporingshandeling door de buitenlandse autoriteiten of als door Nederland technische assistentie wordt verleend aan de buitenlandse autoriteiten.
Op basis van de hiervoor onder 4.3.1 vastgestelde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat bij de SkyECC-tap sprake is geweest van opsporing in Frankrijk, onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten. Dat Nederland technische assistentie heeft verleend aan Frankrijk en dat Nederland de informatie van Frankrijk heeft verkregen door de oprichting van een gemeenschappelijk onderzoeksteam of door het door Nederland uitgevaardigde EOB, doet daar niet aan af. De toepassing van de opsporingsbevoegdheid heeft dan ook niet plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten.
Als de opsporingsbevoegdheid onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten in dat land wordt verricht, waarbij, zoals in dit geval, sprake is van een land dat is aangesloten bij het EVRM, is het niet de verantwoordelijkheid van de Nederlandse strafrechter om de rechtmatigheid van die onderzoekshandelingen te toetsen. Als de rechter dat wel zou doen, levert dat een aantasting op van de soevereiniteit van dat land, in dit geval Frankrijk. Mocht er wel sprake zijn van een schending van enig recht dat wordt gewaarborgd door het EVRM, dan geldt dat de verdachte het recht heeft op een daadwerkelijk rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM voor een instantie van het betreffende land, zoals in dit geval Frankrijk. Daarom moeten de beslissingen van buitenlandse autoriteiten die aan het onderzoek ten grondslag liggen worden gerespecteerd en moet ervan worden uitgegaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht. Dit is alleen anders als in dat land onherroepelijk is komen vast te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de daar geldende regels is verricht. Pas dan beoordeelt de rechter aan de hand van de beoordelingsfactoren van artikel 359a, tweede lid, Sv of dit leidt tot een rechtsgevolg.
Europees onderzoeksbevel
Het stelsel van het EOB is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning en het daarmee verbonden beginsel van onderling vertrouwen tussen de lidstaten van de Europese Unie. Als een rechter gebruikmaakt van resultaten die met een EOB zijn verkregen, kan de rechter beoordelen of de beslissing om een EOB uit te vaardigen in overeenstemming met de wet is genomen. Als een rechter-commissaris hierover al heeft beslist, kan de rechter nog kijken of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen.
De rechter moet zich echter onthouden van een toetsing van de wijze waarop de resultaten zijn verkregen. Er moet van worden uitgegaan dat in de uitvoerende lidstaat, in dit geval Frankrijk, wordt of kan worden getoetst of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, wat betreft de aan die bevoegdheid verbonden formaliteiten, rechtmatig is toegepast. Wat betreft het beoordelen van het verkregen materiaal waarborgt de rechter dat het gebruik van dit bewijsmateriaal in overeenstemming is met het recht op een eerlijk proces en de rechten van de verdediging. Daarbij moet de rechter de ‘overall fairness’ waarborgen.
Rechtmatigheid SkyECC-data
De rechtbank stelt, op basis van het hiervoor overwogene, vast dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is op de SkyECC-tap, waardoor er, bij gebreke aan een andersluidend onherroepelijk oordeel van de (hoogste) Franse rechter, van moet worden uitgegaan dat Frankrijk het onderzoek rechtmatig heeft verricht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat de data rechtmatig zijn verkregen.
Betrouwbaarheid SkyECC-data
Vervolgens dient beoordeeld te worden in hoeverre de verkregen en ontsleutelde SkyECC-data betrouwbaar zijn. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft onderzoek gedaan naar de volledigheid en correctheid van SkyECC-berichten die met de zogenaamde Toolboxmethode zijn ontcijferd [2] . Daartoe zijn meerdere decoderingslagen geïdentificeerd en onderzocht. Voor het ontcijferingsproces zijn verschillende encryptiesleutels benodigd, waaronder de privé sleutels van gebruikers, berichtsleutels, groepsberichtsleutels en sessiesleutels. Uit het verkrijgen van leesbare tekst kan afgeleid worden dat de gebruikte sleutels correct waren. Niet alle berichten konden door de onderzoekers worden ontcijferd. Dit niet volledig zijn van leesbare chatberichten in de Toolboxgegevens is onderzocht en de resultaten van dat onderzoek zijn, aldus het NFI, goed verklaarbaar met de veronderstellingen dat 1) van sommige toestellen het end-to-end sleutel materiaal niet beschikbaar is en 2) van sommige chat-groepen het sleutel-materiaal niet beschikbaar is. De interpretatie van het NFI luidt overigens dat áls een ontcijferde representatie van de berichten aanwezig is, dat deze dan ook juist is. Uit de validatie van de tijdregistraties in de berichten in de Toolboxgegevens blijkt dat het tijdstempel van het verzenden van (ontcijferde) berichten een nauwkeurigheid heeft in de orde van één seconde. Het NFI trekt op basis van haar onderzoek de conclusie dat de Toolboxgegevens een correcte weergave van de chatberichten en hun metadata zijn.
Op grond van deze conclusies acht de rechtbank de SkyECC-data betrouwbaar en bruikbaar als bewijsmateriaal.
Conclusie
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het rechtmatigheidsverweer leidende tot bewijsuitsluiting verwerpt.
4.3.2
De bewijsmiddelen
De voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden blijken uit de in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen. [3]
4.3.3
De identificatie van de SkyECC-account [accountnaam 1]
Voor de bewijsvoering komt het in belangrijke mate aan op de inhoud van de ter beschikking gekomen SkyECC-berichten. Uit de bewijsmiddelen volgt dat gebruik werd gemaakt van telefoontoestellen waarop SkyECC was geïnstalleerd. De gebruikers van de toestellen hadden de accounts niet op hun eigen naam geregistreerd, maar onder een gebruikersnaam.
De vraag die in deze zaak en de zaken van medeverdachten, al dan niet in reactie op een verweer, allereerst moet worden beantwoord, is of de personen tegen wie het Openbaar Ministerie in het onderzoek 26Mapleton vervolging heeft ingesteld, te identificeren zijn als de gebruikers van de aan hen toegeschreven SkyECC-accounts.
De SkyECC-berichten in het dossier worden weergegeven in UTC-tijd, wat inhoudt dat het in de periode van 29 maart 2020 tot 25 oktober 2020 (zomertijd) in Nederland twee uren later was dan de weergegeven UTC-tijd en in de periode van 27 oktober 2019 tot
29 maart 2020 (wintertijd) in Nederland een uur later was dan de weergegeven UTC-tijd. Wanneer hierna over tijden wordt gesproken, is dat omgerekend naar de Nederlandse tijd.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte gebruik heeft gemaakt van het SkyECC-account [accountnaam 1] , dat medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) gebruik heeft gemaakt van de SkyECC-accounts [accountnaam 2] , [accountnaam 3] en [accountnaam 4] , dat medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) gebruik heeft gemaakt van het account [accountnaam 5] en dat medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) gebruik heeft gemaakt van de accounts [accountnaam 6] , [accountnaam 7] en [accountnaam 8] .
De identificatie van verdachte als [accountnaam 1] volgt onder meer uit het volgende.
Verdachte stond, in de periode dat de SkyECC-berichten met het account [accountnaam 1] werden verzonden, ingeschreven op de [adres 1] . [4] In groepsgesprek [code 1] , waaraan [accountnaam 1] en de onbekend gebleven gebruikers [accountnaam 9] , [accountnaam 10] en [accountnaam 11] deelnamen, stuurt [accountnaam 1] op 3 mei 2020 een bericht inhoudende: “dat hij zo gaat rijden”. Ongeveer twee minuten later stuurt hij een foto in het groepsgesprek. Daarop is een telefoon te zien, waarop de routebegeleiding van ‘Google Maps’ actief is. In dat programma wordt de actuele locatie van de gebruiker boven in het scherm weergegeven. Op de foto is te zien dat [accountnaam 1] zou rijden van de Concordialaan, waar verdachte op dat moment stond ingeschreven, in de richting van de Boogschutter. [5]
Voorts worden in een gesprek tussen [accountnaam 1] en de onbekend gebleven gebruiker [accountnaam 12] aanwijzingen gevonden over de identiteit van verdachte. [accountnaam 1] schreef in een bericht van 3 augustus 2020 dat de broer van zijn vrouw zou komen te overlijden. Op [overleidingsdatum] 2020 schreef [accountnaam 1] dat hij net het bericht had ontvangen dat zijn zwager was overleden.
Uit de Basis Registratie Personen (hierna: BRP) blijkt dat op het adres waar verdachte stond
ingeschreven geen vrouw stond ingeschreven. Uit de BRP blijkt wel dat verdachte twee dochters heeft en dat de moeder van zijn dochters [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) is. [betrokkene 1] had een broer, namelijk [betrokkene 2] , die op [overleidingsdatum] 2020 is overleden. [6]
In een gesprek van 23 augustus 2020 met de onbekend gebleven SkyECC-gebruiker [accountnaam 13] , stuurt [accountnaam 1] dat hij met de
“Mercedes a”is. In een volgend gesprek met dezelfde gebruiker, te weten op 28 november 2020, is te lezen dat [accountnaam 1] om financiële hulp vraagt. Hij krijgt morgen cash geld, maar hij moet die avond
“laatste keer aftikken bij die mensen”.Daarna stuurt [accountnaam 1]
“Anders geef ik maandag de fiat als borg”. Uit gegevens van de RDW is naar voren gekomen dat verdachte ten tijde van het versturen van de berichten slechts een bromfiets op zijn naam had staan. [betrokkene 1] had in de periode dat de berichten werden verzonden een Mercedes-Benz, type A180 CDI (ook wel een Mercedes A-klasse genoemd) en een Fiat 500 op naam staan. [7] Op Google Streetview, gedateerd in juli 2018, zijn twee soortgelijke auto’s zichtbaar, geparkeerd op de oprit van de woning van verdachte aan de [adres 1] . [8]
In een gesprek van 11 september 2020, ook met de onbekend gebleven SkyECC-gebruiker [accountnaam 13] , stuurt [accountnaam 1] dat het niet goed gaat, dat hij geschrokken is en hij vraagt om hulp. [accountnaam 1] stuurt twee chat attachments door. De eerste daarvan bevat de volgende inhoud:
“Ga niet meer op jou wachten het gaat zoals jij wil goed of kwaadschiks” en “Punt” en
“Dan komen we er wel uit”
Het tweede bericht bevat de volgende tekst:
“Ga spelen man ik ben de rede dat alles je bespaart blijft ga je nog is mij oplichten ze wilde allang je vrouw ze zaak overnemen je huis overnemen”
Uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [betrokkene 1] sinds 2011 een winkel heeft, genaamd [bedrijf 2] . [9]
Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, kan worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker was van het SkyECC-account [accountnaam 1] . Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank steeds uit van de bovenstaande identificaties en zal de rechtbank de gebruiker van het account [accountnaam 1] aanduiden als verdachte.
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake was van een persoonsverwisseling en van toevalligheden. Deze stelling vindt, naar het oordeel van de rechtbank, geen steun in het bewijs en zal dan ook worden verworpen.
Nu de rechtbank bij de identificatie van verdachte als [accountnaam 1] geen gebruik heeft gemaakt van de mastgegevens en deze dus niet heeft gebruikt voor het bewijs, behoeft het standpunt van de verdediging aangaande de (on)rechtmatigheid van de verkrijging van de mastgegevens geen verdere bespreking.
De rechtbank verwijst voor de bewijsmiddelen van de identificatie van de gebruikers van de SkyECC-accounts [accountnaam 14] , [accountnaam 8] en [accountnaam 7] (medeverdachte [medeverdachte 3] ), [accountnaam 5] (medeverdachte [medeverdachte 2] ) en [accountnaam 2] , [accountnaam 3] en [accountnaam 4] (medeverdachte
[medeverdachte 1] ) naar de veroordelende vonnissen van vandaag (met parketnummers 71/065917-22, 71/030268-22, 71/062704-22 en 71/ 241653-22).
4.3.4
Bewijsminimum
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw dat het bewijs afkomstig is uit één bron, namelijk de SkyECC-berichten, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank merkt op dat er niet slechts één chatgesprek met één ander account beschikbaar is. Er werden groepsgesprekken gevoerd met verschillende andere gebruikers op verschillende dagen en tijdstippen. Bovendien zijn er afbeeldingen verstuurd, onder andere van voertuigen, valse e-mails en verzegelingen, die de inhoud van de gesprekken ondersteunen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet een geval betreft waarin sprake is van één bron, zodat het verweer, dat de inhoud van alle chats op voorhand niet tot bewijs zouden kunnen dienen, wordt verworpen.
4.3.5
Bewezenverklaring feiten 1 en 2
Hieronder zal de rechtbank in de inleiding de modus operandi van ‘pincode smokkel’ uiteenzetten om daarna achtereenvolgens per zaaksdossier de redengevende feiten en omstandigheden en de overwegingen ten aanzien van de invoer van cocaïne, de betrokkenheid van verdachte, het opzet op de (verlengde) invoer van die cocaïne en medeplegen te bespreken. Ten aanzien van feit 1 en 2 zal voorts ook een overweging ten aanzien van de pleegperiode aan de orde komen.
4.3.5.1 Modus operandi ‘pincode smokkel’ [10]
Om een container uit de haven van Rotterdam te kunnen ophalen, moet de container worden aangemeld in Portbase. Dat is, kort gezegd, een digitaal platform waarbinnen containers moeten worden aangemeld, alvorens deze mogen worden opgehaald bij de Rotterdamse haventerminals. Deze aanmelding wordt de voormelding genoemd. Naast de voormelding moet aan vier voorwaarden worden voldaan. De container moet aanwezig zijn in de haven, er moet een commerciële vrijstelling zijn, er moet geen sprake zijn van een douaneblokkade en de douanedocumenten moeten aanwezig zijn. Als aan alle voorwaarden is voldaan, dan staan ‘alle vier de bolletjes op groen’. Als alle bolletjes op groen staan, dan kan de container worden afgehaald met een pincode. Deze pincode is een bij de container behorend uniek nummer en deze wordt door de rederij verstrekt aan de eigenaar van de goederen in de container. De eigenaar van de goederen benadert vervolgens een transportonderneming en geeft die onderneming de pincode, zodat de container kan worden opgehaald. Bij een aantal terminals kan de container niet met een pincode worden afgehaald, maar moet men over een
truck appointment reference code (hierna: TAR) beschikken die bij de voormelding wordt verstrekt.
Sinds eind 2018 heeft de diefstal van zeecontainers vanaf diverse terminals
door het onrechtmatig gebruik van pincodes een vlucht genomen. Deze diefstallen lijken voornamelijk te worden gerelateerd aan de smokkel van verdovende middelen.
Gebleken is dat een container, die is voorgemeld via Portbase en waarbij alle bolletjes op groen staan, door elke willekeurige transporteur kan worden opgehaald, als die transporteur beschikt over het containernummer en de juiste pincode. Criminelen maken daarvan gebruik door, op enig moment in het logistieke proces, de pincode van een container te bemachtigen om de container onrechtmatig af te halen. De chauffeur komt dan bij de terminal om een recent geloste en vrijgegeven container op te halen. Hierbij heeft hij de juiste gegevens bij zich, te weten een containernummer en de bijbehorende pincode. Vaak blijkt dan, na onderzoek van politie of een melding van de eigenaar van de goederen, dat deze chauffeur niet de vervoerder van de container had moeten zijn en dat deze container buiten medeweten van de eigenaar van de goederen en de rechtmatige vervoerder is meegenomen. Om deze werkwijze te laten slagen is noodzakelijk dat criminelen een transportbedrijf inschakelen om de container eerder af te halen dan de legitieme vervoerder. Nadat de container onrechtmatig is meegenomen, wordt de container veelal kortstondig in een loods of op een afgelegen plek neergezet, waarna de verdovende middelen uit de container worden gehaald, voordat de transporteur zijn weg vervolgt richting het beoogde legitieme afleveradres. Vaak wordt de container afgeleverd op de plaats van bestemming met een vervalste of ontbrekende verzegeling.
4.3.5.2 Feit 1, zaaksdossier [naam 1]
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Het aantreffen van de cocaïne
Op 7 april 2020 werd het HARC-team in Rotterdam op de hoogte gesteld van door het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum ontvangen informatie, inhoudende dat aan boord van het schip Cartagena Express een grote hoeveelheid cocaïne aanwezig zou zijn in container [nummer 1] (hierna: de container). [11] Diezelfde dag werd de genoemde container, die werd gelost aan de Hutchinson Ports ECT Delta Europaweg 875 te Rotterdam, door de Douane gecontroleerd. Bij verwijdering van de drie zegels van de container werd geconstateerd dat één van de zegelnummers niet overeenkwam met wat op het manifest stond vermeld. In plaats van het nummer [nummer 2] , dat op het manifest stond, stond op het zegel op de container het nummer [nummer 3] . [12]
In de container werden vaten met bevroren mangoconcentraat aangetroffen en daar bovenop 20 balen met in totaal 1000 pakketten, inhoudende een witte poederachtige substantie. Deze pakketten werden op 7 april 2020 om 16:00 uur inbeslaggenomen voor onderzoek. [13] Na onderzoek van de pakketten is vastgesteld dat het ging om cocaïne met een totaal nettogewicht van 998,85 kilogram (gebaseerd op een steekproef van 30 pakketten). [14]
De SkyECC-berichten
Zoals hiervoor is overwogen zijn berichten uit het onderzoek 26Argus aan het onderzoek 26Mapleton ter beschikking gesteld. Hierdoor is zicht ontstaan op het SkyECC-berichtenverkeer tussen verdachte, medeverdachten en andere SkyECC-gebruikers. De SkyECC-berichten in het dossier worden weergegeven in UTC-tijd, wat inhoudt dat het in de periode van 29 maart 2020 tot 25 oktober 2020 (zomertijd) in Nederland twee uren later was dan de weergegeven UTC-tijd. [15] Wanneer hierna over tijden wordt gesproken, is dat omgerekend naar de Nederlandse tijd.
Gelet op het bepaalde in het Kokosnootarrest [16] , kortgezegd inhoudende dat handelingen die worden verricht nadat de verdovende middelen in beslag zijn genomen niet meer kunnen strekken tot de invoer of het verdere vervoer en de overdracht van die verdovende middelen, zal de rechtbank de SkyECC-berichten die werden verstuurd na het tijdstip van inbeslagname van de cocaïne, in dit geval 7 april 2020 om 16:00 uur, buiten beschouwing laten. Deze berichten kunnen niet worden gebruikt voor het bewijs van het ten laste gelegde.
Verdachte nam deel het groepsgesprek [code 2] , waaraan ook de medeverdachten
[medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] deelnamen. [17] Naast voornoemd groepsgesprek konden ook de groepsgesprekken [code 3] en [code 4] aan de invoer en het verdere vervoer en de overdracht van de container worden gelinkt.
Uit de verschillende groepsgesprekken komt het volgende naar voren.
Op 6 april 2020 vanaf 20:05 uur worden de eerste berichten in groepsgesprek [code 2] verzonden. Medeverdachte [medeverdachte 1] zegt dat ze hier op kunnen
“texten”en vraagt of medeverdachte [medeverdachte 2] nog even de e-mails wil sturen alsmede het telefoonnummer van de
‘chauff’. [18] Medeverdachte [medeverdachte 2] zegt dat hij er zo aan komt, stuurt vervolgens het telefoonnummer [telefoonnummer] door en zegt:
“let op is eigen chauffeur”. Uit het dossier blijkt dat dit telefoonnummer in gebruik is bij medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ). [19]
Uit de chatberichten blijkt vervolgens dat verdachte en medeverdachten bezig zijn om een gefingeerde e-mailcorrespondentie op te stellen waaruit zou moeten blijken dat het transport in opdracht van [bedrijf 3] B.V. (hierna: [bedrijf 3] ) werd uitgevoerd. Het transport werd uitgevoerd door [bedrijf 4] B.V. Medeverdachte [medeverdachte 2] stuurt de
e-mailadressen ‘ [e-mailadres 1] ’ en ‘ [e-mailadres 2] ’ in het groepsgesprek. Medeverdachte [medeverdachte 1] vraagt vervolgens aan medeverdachte [medeverdachte 2] of hij een voorbeeld van een e-mail kan maken om naar de chauffeur te sturen en daarna wordt besproken hoe de mails, waarmee de chauffeur de container kan ophalen, moeten worden opgesteld. In eerste instantie dient het afleveradres van het reguliere bedrijf [bedrijf 3] erin te staan. Op het moment dat de container de poort heeft verlaten, moet een ander afleveradres als tussenstop worden doorgegeven. [20] Verdachte legt uiteindelijk de door hem opgestelde e-mail voor en vraagt of hij die mail zo kan versturen. Medeverdachte [medeverdachte 1] vraagt of medeverdachte [medeverdachte 2] daarmee ook akkoord is, want, zo zegt hij:
“meester beslist”. Medeverdachte [medeverdachte 2] geeft vervolgens toestemming om de mail te verzenden. [21]
Vervolgens deelt medeverdachte [medeverdachte 2] mee dat de chauffeur de volgende dag om
7
uur daar is. [22] Medeverdachte [medeverdachte 1] schrijft dan
“Inshallah dat we die bak [23] eruit mogen halen”,waarop medeverdachte [medeverdachte 2] reageert met
“we gaan er voor en we doen met zijn alle ons best”. [24]
In groepsgesprek [code 3] stuurt een onbekend gebleven SkyECC-gebruiker met de gebruikersnaam [accountnaam 15] op 6 april 2020 om 20:54 uur een aantal foto’s, met daarbij de tekst
“ze is er bijna”. Op de foto’s wordt de locatie van het schip de Cartagena Express weergegeven. Dat is het schip waarop de container zich bevindt. Ook is te zien dat de geplande aankomsttijd van het schip 7 april 2020 om 07:00 uur is. [accountnaam 15] vraagt of ze een ‘schone pb’ [25] hebben en zegt dat op die van gisteren nog geen melding is binnengekomen. Medeverdachte [medeverdachte 1] laat dan weten nog een oude Portbase te hebben, maar er wordt besloten dat voor dit transport de Portbase van [accountnaam 15] zal worden gebruikt. [26]
In het Engelstalige groepsgesprek [code 4] wordt op 7 april 2020 om 03:37 uur afgesproken dat in dat groepsgesprek vanaf 07:00 uur wordt overlegd om ‘ [alias 1] ’ [27] aan te sturen en wordt gemeld dat medeverdachte [medeverdachte 1] dan online zal zijn. Op 7 april 2020 om 07:01 uur wordt door een onbekend gebleven gebruiker meegedeeld dat ‘ [alias 1] ’ er is. Medeverdachte [medeverdachte 1] reageert daarop door te zeggen dat hij de chauffeur zal bellen. [28] Een minuut later, om 07:02 uur vraagt hij in groepsgesprek [code 2] of de chauffeur er al is. Medeverdachte [medeverdachte 2] laat om 07:14 uur weten dat de chauffeur ter plaatse is. Medeverdachte [medeverdachte 1] geeft vervolgens opdracht aan medeverdachte
[medeverdachte 3] om af te stemmen met
“die andere chauff”. Het is de bedoeling dat ze bij elkaar staan. Medeverdachte [medeverdachte 2] laat desgevraagd weten dat zijn chauffeur een zwarte Volvo rijdt. Medeverdachte [medeverdachte 3] laat dan weten
“dan staat onze man schuin tegenover”en stuurt een afbeelding door met daarop het kenteken [kenteken] . [29]
Het groepsgesprek [code 5] gaat verder om 06:11 uur. Medeverdachte [medeverdachte 1] vraagt aan medeverdachte [medeverdachte 2] of ‘tie’ [30] er al is. Verdachte laat dan weten dat de chauffeur er bijna is en dat hij die ochtend om 06:00 uur is vertrokken. [31] Om 07:32 uur wordt het gesprek dan hervat. Medeverdachte [medeverdachte 2] zegt tegen medeverdachte [medeverdachte 3] dat hij nog een e-mail moet sturen, omdat de chauffeur dan kan aantonen dat hij een reden heeft om te wachten. Medeverdachte [medeverdachte 3] stuurt een foto van een door hem opgemaakte e-mail in de chat en vraagt of het goed is. Verdachte zegt dan
“het is goed zo zegt geit”. [32]
Medeverdachte [medeverdachte 1] laat in groepsgesprek [code 4] om 07:23 uur weten dat de chauffeur er is. Vervolgens zegt een onbekend gebleven gebruiker
“he dont see him”en vraagt om foto’s. Medeverdachte [medeverdachte 1] verstuurt vervolgens twee foto’s van een vrachtwagen met het kenteken [kenteken] , dat eerder door medeverdachte [medeverdachte 3] in de andere groep werd verstuurd. Een minuut daarna stuurt een onbekend gebleven gebruiker
“Now they meet”. [33]
Op 7 april 2020 om 10:03 uur vermeldt [accountnaam 15] in het groepsgesprek [code 3] dat het schip is aangekomen dat hij hem in de gaten zal houden. [accountnaam 15] houdt de personen in het groepsgesprek vervolgens op de hoogte van het proces. Om 13:39 uur stuurt hij
“Brothers ze zijn bezig met onze bay!”en om 15:48 uur laat hij weten dat de bak is gelost. Medeverdachte [medeverdachte 1] laat daarop weten dat hij ‘ [alias 2] ’ vast naar de poort laat rijden. [accountnaam 15] stuurt vervolgens een afbeelding door waaruit blijkt dat de container geblokkeerd is en deelt mee dat ‘ [alias 2] ’ nog even moet wachten. [34]
Op 7 april 2020 om iets voor 15:57 uur laat medeverdachte [medeverdachte 1] in groepsgesprek [code 5] weten dat ze zo groen licht krijgen en dat de chauffeur medeverdachte [medeverdachte 2] op de hoogte moet houden van zijn stappen. Hij wil het weten als de chauffeur een bonnetje gaat halen, als hij het bonnetje heeft, wanneer hij naar ‘de stack’ rijdt om de container op te halen, als hij de container heeft en als hij naar de uitgang rijdt. Verdachte deelt dan, namens medeverdachte [medeverdachte 2] , mee dat dat goed komt. [35]
Gelet op de hiervoor besproken SkyECC-berichten stelt de rechtbank vast dat in het groepsgesprek [code 5] het transport van de container uit de haven wordt georganiseerd en gecoördineerd. In het groepsgesprek [code 3] wordt, via Portbase, de route van het zeeschip en de aankomst in de haven gemonitord en wordt besloten wanneer de chauffeur de container mag afhalen. In groepsgesprek [code 4] wordt geregeld dat de chauffeur en ‘ [alias 1] ’ bij elkaar in de buurt staan en elkaar ontmoeten.
De aangetroffen factuur bij medeverdachte [medeverdachte 2]
Tijdens de doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] aan de [adres 2] op 29 maart 2022 is een factuur aangetroffen. De factuur werd opgesteld uit naam van [bedrijf 4] B.V. en gericht aan het bedrijf [bedrijf 3] t.a.v. [naam 2] . De factuur was gedagtekend op 15 april 2020. In de factuur worden het transport van een container en ‘wacht uren’ in rekening gebracht. [36] Naar aanleiding van het aantreffen van deze factuur is contact opgenomen met [bedrijf 3] . De contactpersoon van het bedrijf herkent de factuur niet en heeft meegedeeld dat [naam 2] niet bekend is binnen het bedrijf. [37]
De rechtbank stelt vast dat de factuur valselijk werd opgemaakt, vermoedelijk om het transport legaal te doen laten lijken.
Invoer van cocaïne
Uit de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat op
7 april 2020 een hoeveelheid van 998,85 kilogram (netto) cocaïne is onderschept in de haven van Rotterdam. De cocaïne werd vervoerd op een zeeschip, tussen pallets met bevroren mangoconcentraat, en is op die manier binnen het grondgebied van Nederland gebracht.
De betrokkenheid van verdachte bij de (verlengde) invoer van cocaïne
In artikel 1 vierde lid juncto artikel 2 aanhef en onder A van de Opiumwet is te lezen wat onder het invoeren van verdovende middelen wordt begrepen. Dit is niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de verdovende middelen zelf, maar ook het verrichten van handelingen gericht op het verdere vervoer, de opslag en de aflevering van verdovende middelen (de zogenaamde ‘verlengde invoer’).
Uit de beschikbare SkyECC-berichten leidt de rechtbank af dat sprake was van de volgende rolverdeling. Medeverdachte [medeverdachte 2] verzorgde mede het transport van de container en stond in contact met de chauffeur, medeverdachte [medeverdachte 4] Verdachte verbleef in de periode waarin het groepsgesprek [code 5] werd gevoerd in ieder geval enige tijd in de directe nabijheid van medeverdachte [medeverdachte 2] Zij werkten samen, wat ook kan worden afgeleid uit het feit dat verdachte chatberichten beantwoordde namens medeverdachte [medeverdachte 2] , waar de overige deelnemers aan het groepsgesprek niet vreemd van opkeken. Verdachte was net als zijn medeverdachten op de hoogte van en betrokken bij het proces. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft samen met medeverdachte [medeverdachte 2] een valselijk opgemaakte e-mailcorrespondentie opgesteld, waarmee de container kon worden opgehaald en waarmee de chauffeur het transport legaal zou kunnen doen laten lijken. De in de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] aangetroffen factuur, waarvan de rechtbank overweegt dat deze valselijk moet zijn opgemaakt, sluit daarbij aan. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gefungeerd als contactpersoon en verbindingsman tussen de transporteurs in Nederland en degenen die betrokken zijn bij de lading op het schip en het lossen van de container.
Opzet (verlengde) invoer
De rechtbank stelt voorop dat in de container ongeveer 1.000 kilogram cocaïne werd aangetroffen. Het ging dus om een miljoenentransport, waarvan mag worden aangenomen dat deze niet aan willekeurig gekozen personen worden toevertrouwd. Daarom acht de rechtbank het zeer onaannemelijk dat er bij dergelijke transporten volstrekt onwetende personen worden betrokken. Dit brengt immers risico’s met zich mee, zoals het inlichten van de politie.
Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat de logistiek rond de invoering van verboden verdovende middelen complex is, waarbij meerdere personen betrokken zijn. Drugs moeten immers verhuld worden gesmokkeld. Alle individuele, identificeerbare handelingen van personen die betrekking hebben op die complexe logistiek moeten daarom in beginsel worden geacht te zijn gericht op de opzet tot het binnen het grondgebied van
-in dit geval- Nederland brengen van deze verboden verdovende middelen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het aantreffen van de cocaïne, bezien in samenhang met SkyECC-berichten, kan worden vastgesteld dat verdachte en medeverdachten gebruik hebben gemaakt van de modus operandi van ‘pinpas smokkel’. De container werd door verdachten onrechtmatig opgehaald uit de haven van Rotterdam, waarbij ‘ [alias 1] ’ ter plaatse toezicht hield. Om het transport legaal te doen lijken, werden bovendien valse e-mails en een valse factuur opgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat verdachte op de hoogte was van de cocaïne in de container en dat het opzet van verdachte was gericht op de (verlengde) invoer van die cocaïne.
Medeplegen
Voor medeplegen is noodzakelijk dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Dit betreft een samenwerking die is gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict. Verdachte dient daarvoor een materiële of intellectuele bijdrage te leveren die van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict. Het is niet nodig dat komt vast te staan dat een verdachte weet heeft van de (exacte) gedragingen die later of eerder in het traject door zijn medeverdachten worden verricht.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, bezien in onderling verband, blijkt naar het oordeel van de rechtbank steeds van gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen. Tussen verdachte en medeverdachten vond nauw overleg plaats. Het gezamenlijke doel was het invoeren en verder vervoeren van cocaïne in Nederland. De handelingen van de groep hebben geleid tot een gezamenlijke uitvoering van het vervoer van zeecontainers met cocaïne en de invoer daarvan in Nederland. Dit vormt een onderdeel van het logistieke proces van de invoer van grote hoeveelheden cocaïne. Gelet op de waarde daarvan kan het niet anders, dan dat dit vooraf is afgestemd. Een nauw en bewust samenwerkingsverband tussen de gedragingen van verdachte en anderen is naar het oordeel van de rechtbank daarmee gegeven. De rol van verdachte, die in nauw contact stond met medeverdachte [medeverdachte 2] , die verantwoordelijk was voor het transport van de container vanuit de haven, was essentieel. Zijn gedragingen kunnen daarom worden gekwalificeerd als medeplegen.
De pleegperiode
Zoals hiervoor is overwogen kunnen handelingen die zijn verricht na inbeslagneming van de cocaïne niet langer strekken tot de invoer en het verdere vervoer en de overdracht van die cocaïne.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de pleegperiode zoals ten laste gelegd onder de feit 1 moet worden beperkt tot en met de dag waarop de cocaïne in beslag werd genomen.
4.3.5.3 feit 2, zaaksdossier Kaperbrief
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Het aantreffen van de cocaïne
Op 21 februari 2020 werd de container met nummer [nummer 4] , onder toezicht van de Douane gelost van het motorschip CMA CGM JEAN Gabriel op de terminal ECT Delta te Rotterdam Maasvlakte. Bij controle van de container werd geconstateerd dat deze was voorzien van de verzegelingen [nummer 5] en [nummer 6] . [38] Na verwijdering van de zegels werd achter de rechterdeur van de container een pallet met daarop zwarte balen en tassen aangetroffen, inhoudende een witte poederachtige substantie. [39] Vervolgens werd de container overgebracht naar de controle loods van de Douane en werd deze overgedragen aan het Team Bijzondere Bijstand.
Het team Bijzondere Bijstand nam het onderzoek over op 22 februari 2020 omstreeks 01:00 uur. In de container werden kartonnen dozen met avocado’s aangetroffen en 14 balen met in totaal 644 pakketten, vermoedelijk inhoudende verdovende middelen. [40] Deze pakketten werden in beslag genomen. Na onderzoek van de pakketten is vastgesteld dat het ging om cocaïne met een totaal nettogewicht van 643,03 kilogram (gebaseerd op een steekproef van 30 pakketten). [41]
Nadat de 644 pakketten met cocaïne waren verwijderd, werd de container afgesloten en verzegeld met een douaneverzegeling. Vervolgens werd de container ter beschikking gesteld aan de rederij om zijn originele route te vervolgen. [42]
De SkyECC-berichten
Zoals eerder overwogen, zal de rechtbank de SkyECC-berichten die werden verstuurd na het tijdstip van inbeslagname van de cocaïne buiten beschouwing laten. Uit de stukken in het dossier kan het exacte tijdstip van inbeslagname van de cocaïne niet worden vastgesteld. De rechtbank stelt echter vast dat inbeslagname in ieder geval niet voor 22 februari 2020 om 01:00 uur heeft plaatsgevonden. De SkyECC-berichten voorafgaand aan dat tijdstip kunnen dan ook voor het bewijs worden gebruikt.
Verdachte nam deel het groepsgesprek [code 6] , waaraan ook de onbekend gebleven SkyECC-gebruikers met de accounts [accountnaam 16] en [accountnaam 17] . [43]
Uit het groepsgesprek komt het volgende naar voren.
De eerste berichten in de groep worden gedeeld om 20 februari 2020 vanaf 10:11 uur. Er wordt voorgesteld om het groepsgesprek verder te praten over de zaken die daarvoor per
e-mail werden besproken. Dan kan [accountnaam 16] die als bijnaam heeft ‘ [alias 3] ’, sneller schakelen. Hij heeft de mail nodig om onder meer de “ [alias 2] opdracht” [44] te mailen. Verdachte verzendt vervolgens het e-mailadres [e-mailadres 3] in het groepsgesprek. Gebruiker [accountnaam 17] vraagt dan of het akkoord is dat zijn maat een voorbeeld in de groep mag delen en dat de mail, als iedereen in de groep akkoord is, verzonden kan worden. Verdachte deelt vervolgens mee dat hij de opdracht naar ‘ [alias 2] ’ zal verzenden. Hij laat weten dat hij zo laat mogelijk het containernummer en de pincode wil ontvangen. Het afleveradres wil hij wel alvast ontvangen,
“want de mail van jou moet zogenaamd van het eindadrd [45] komen” [46]
Verdachte plaatst vervolgens een afbeelding van een e-mail in de groep en laat weten dat de mail verstuurd is. Op de vraag of het transport onder zijn beheer is zegt verdachte
“100%”.In de mail is te lezen dat ‘ [naam 3] ” aanstaande vrijdag 21 februari 2020 een opdracht heeft om een container op de halen in Delta Maasvlakte en af te leveren bij [bedrijf 5] B.V. te [vestigingsplaats] . Het containernummer en de pincode volgens zo snel mogelijk. In het groepsgesprek wordt vervolgens besproken dat de Portbase van de transporteur zal worden gebruikt en dat verdachte foto’s zal sturen van het voormelden van de container en van de zegels. [47]
Op 21 februari 2020 om 10:35 uur gaat het gesprek verder. Verdachte vraagt of hij het containernummer en de pin kan ontvangen en deelt mee dat hij de opdracht wil verzenden. Vervolgens stelt hij de anderen gerust door te zeggen
“Er zit mail station tussen”,
“Als extra beveiliging voor ons”en
“Ik scherm jullie helemaal af”. Dan wordt duidelijk dat het schip met de container later aankomt. De verwachte aankomsttijd is 22:00 uur. Ook wordt doorgegeven dat de bak groen staat. [48] Verdachte zegt dan:
“Ok mooi dan haalt de originele hem zeker niet op”. Daarna laat hij weten dat hij een zegel heeft kunnen regelen en vraagt hij wanneer de chauffeur er moet zijn. [49]
Om 16:08 uur deelt [accountnaam 16] een afbeelding in het groepsgesprek. Daarop zijn het containernummer [nummer 4] , de pincode en een zegelnummer [nummer 7] te lezen. Het zegelnummer op de afbeelding komt overeen met het zegelnummer dat de Douane bij de controle op de container aantrof. [50]
Verdachte deelt om 19:31 uur in de chatgroep dat hij het transport niet gaat voormelden en dat zijn man al rijdt en ergens gaat slapen. De onbekend gebleven gebruiker [accountnaam 16] schrijft dat het mogelijk is dat het originele transport de container al heeft voorgemeld. Hij legt uit dat een container eenmalig kan worden aangemeld en dat het gunstig is als het originele transportbedrijf dit doet. Dan hoeft de chauffeur alleen maar de container op te halen en hoeven ze niet hun Portbase-account te gebruiken. Verdachte laat vervolgens om 21:37 uur weten dat hij de container pas op het laatste moment zal voormelden in Portbase
“als er dan iets mis gaat wijst niets naar Portbase”. [51]
Gelet op de hiervoor besproken SkyECC-berichten stelt de rechtbank vast dat in het groepsgesprek [code 6] het transport van de container uit de haven wordt georganiseerd en gecoördineerd.
Invoer van cocaïne
Uit de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat op
22 februari 2020 643,03 kilogram (netto) cocaïne is onderschept in de haven van Rotterdam. De cocaïne werd vervoerd in een container op een zeeschip, tussen pallets met avocado’s, en is op die manier binnen het grondgebied van Nederland gebracht.
De betrokkenheid van verdachte bij de (verlengde) invoer van cocaïne
In artikel 1 vierde lid juncto artikel 2 aanhef en onder A van de Opiumwet is te lezen wat onder het invoeren van verdovende middelen wordt begrepen. Dit is niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de verdovende middelen zelf, maar ook het verrichten van handelingen gericht op het verdere vervoer, de opslag en de aflevering van verdovende middelen (de zogenaamde ‘verlengde invoer’).
Uit de beschikbare SkyECC-berichten leidt de rechtbank af dat verdachte verantwoordelijk was voor het coördineren van het transport van de container vanuit de haven van Rotterdam. Hij nam daarbij voorzorgsmaatregelen om zichzelf en zijn opdrachtgevers te beschermen, voor het geval er iets mis zou gaan. Ook was verdachte degene die toegang had tot Portbase.
Opzet (verlengde) invoer
De rechtbank stelt voorop dat in de container ongeveer 650 kilogram cocaïne werd aangetroffen. Het ging dus om een miljoenentransport, waarvan mag worden aangenomen dat dit niet aan willekeurig gekozen personen wordt toevertrouwd. Daarom acht de rechtbank het zeer onaannemelijk dat er bij dergelijke transporten volstrekt onwetende personen worden betrokken. Dit brengt immers risico’s met zich mee, zoals het inlichten van de politie.
Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat de logistiek rond de invoering van verboden verdovende middelen complex is, waarbij meerdere personen betrokken zijn. Drugs moet immers verhuld worden gesmokkeld. Alle individuele, identificeerbare handelingen van personen die betrekking hebben op die complexe logistiek moeten daarom in beginsel worden geacht te zijn gericht op de opzet tot het binnen het grondgebied van -in dit geval- Nederland brengen van deze verboden verdovende middelen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het aantreffen van de cocaïne, bezien in samenhang met SkyECC-berichten, kan worden vastgesteld dat verdachte samen met anderen gebruik heeft gemaakt van de modus operandi van ‘pinpas smokkel’. De container werd door verdachten onrechtmatig opgehaald uit de haven van Rotterdam, door de container op te halen voordat de rechtmatige vervoerder de container kwam halen. Om het transport legaal te doen lijken, werden valse e-mails opgesteld en verstuurd. Bij verzending van de mails werd een extra mailstation gebruikt ter beveiliging en om de groep af te schermen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat verdachte wist van de illegale activiteiten die te maken hadden met de invoer van verdovende middelen en dat geen sprake was van een gangbaar transport.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er bij verdachte sprake is geweest van opzet gericht op de (verlengde) invoer van verdovende middelen.
Medeplegen
Voor medeplegen is noodzakelijk dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Dit betreft een samenwerking die is gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict. Verdachte dient daarvoor een materiële of intellectuele bijdrage te leveren die van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict. Het is niet nodig dat komt vast te staan dat een verdachte weet heeft van de (exacte) gedragingen die later of eerder in het traject door zijn medeverdachten worden verricht.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, bezien in onderling verband, blijkt naar het oordeel van de rechtbank steeds van gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen. Tussen verdachte en de onbekend gebleven anderen vond nauw overleg plaats. Het gezamenlijke doel was het invoeren en verder vervoeren van cocaïne in Nederland. Deze handelingen hebben geleid tot een gezamenlijke uitvoering van het vervoer van zeecontainers met cocaïne en de invoer daarvan in Nederland. Dit vormt een onderdeel van het logistieke proces van de invoer van grote hoeveelheden cocaïne. Gelet op de waarde daarvan kan het niet anders, dan dat dit vooraf is afgestemd. Een nauw en bewust samenwerkingsverband tussen de gedragingen van verdachte en anderen is naar het oordeel van de rechtbank daarmee gegeven. De rol van verdachte, die het transport van de container vanuit de haven volledig in beheer had, was essentieel. Zijn gedragingen kunnen daarom worden gekwalificeerd als medeplegen.
De pleegperiode
Zoals hiervoor is overwogen kunnen handelingen die zijn verricht na inbeslagneming van de cocaïne in beginsel niet langer strekken tot de invoer (inclusief het verlengde vervoer) en de overdracht van die cocaïne.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de pleegperiode zoals ten laste gelegd onder de feit 2 moet worden beperkt tot en met de dag waarop de cocaïne in beslag werd genomen.
4.6
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
hij(op een of meer tijdstippen)inof omstreeksde periode van 6 april 2020 tot en met
7 april 2020,te Rotterdam en/of Etten-Leur en/of St. Willibrord en/of Oudenbosch, althans (ook elders)in Nederland, tezamen en in vereniging meteen ander ofanderen, althans alleen,opzettelijk
A) binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet),en/of
B) heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
(ongeveer)998,85 kilogram cocaïne, althans in elk geval een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
hij(op een of meer tijdstippen)inof omstreeksde periode van 20 februari 2020 tot en met
22 februari 2020, te Rotterdam en/of Etten-Leur, althans (ook elders)in Nederland, tezamen en in vereniging meteen ander ofanderen, althans alleen,opzettelijk
A) binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet),en/of
B) heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
(ongeveer)643,03 kilogram cocaïne,althans in elk geval een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet (Ow). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feiten 1 en 2
telkens het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij met succes een beroep op psychische overmacht kan doen. Dat verdachte onder dusdanige druk stond, vindt onder meer steun in de omstandigheid dat hij meerdere zelfmoordpogingen heeft gedaan en in de ter zitting overgelegde stukken, waaronder berichtenwisseling met een onbekend gebleven persoon en een aantal foto’s.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij, voordat hij in verband met de onderhavige zaken in voorlopige hechtenis verbleef, werd bedreigd. Over de aard, de ernst en de hoek van waaruit de bedreigingen kwamen, heeft hij geen nadere verklaring afgelegd.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op psychische overmacht dient te worden verworpen. Naar zijn mening is een beroep op psychische overmacht niet mogelijk, omdat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft ontkend. Zou al sprake zijn van psychische overmacht, dan heeft verdachte onvoldoende concrete aanknopingspunten naar voren gebracht voor de conclusie dat hij de ten laste gelegde feiten onder bedreiging heeft gepleegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Verdachte heeft onder andere foto’s en chatberichten overgelegd, maar zonder nadere toelichting. De rechtbank is van oordeel dat door en namens de verdachte onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht om een zodanige overmachtsituatie aannemelijk te achten. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op psychische overmacht.
Voor het overige zijn er ook geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar.

7.Voorwaardelijk verzoek

7.1
Het standpunt van de raadsman
Indien en voorover de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde zou komen, heeft de raadsvrouw verzocht de zaak aan te houden om de eerder opgeroepen, maar niet verschenen, medeverdachte [medeverdachte 1] alsnog te kunnen horen als getuige.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich niet expliciet uitgelaten over het verzoek van de verdediging. Wel heeft de officier van justitie verklaard dat deze verdachte nog steeds voortvluchtig is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] op 9 november 2022 werd opgeroepen om op 30 januari 2023 te verschijnen om te worden gehoord als getuige in de zaak van verdachte. Hij is op die datum niet verschenen. De rechtbank overweegt dat deze getuige tevens medeverdachte is tegen wie sedert 20 mei 2022 een internationaal opsporingsbevel is uitgevaardigd. Nog los van de vraag of de getuige, die een verschoningsrecht toekomt, bereid zou zijn een verklaring af te leggen, acht de rechtbank het vrijwel uitgesloten dat hij binnen aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen. Daarbij komt dat deze medeverdachte niet belastend over verdachte heeft verklaard. Evenmin heeft verdachte gemotiveerd dat en waarom zijn verdedigingsbelang noopt tot het horen van deze getuige. De verdediging heeft volstaan met de stelling dat het een medeverdachte is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verdediging niet in zijn belangen is geschaad door het niet horen van deze getuige en dat dit evenmin in relevante mate afbreuk doet aan het recht op een eerlijk proces.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het door de verdediging (voorwaardelijk) gedane verzoek afwijzen.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gevraagd bij eventuele strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden en de psychische gesteldheid van verdachte. De raadsvrouw heeft ook verzocht om rekening te houden met de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen de regeling voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling, waardoor straffen effectief zwaarder wegen.
8.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
8.3.1
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen bezig gehouden met grootschalige invoer van cocaïne. De Douane heeft ongeveer 1.650 kilogram cocaïne onderschept waarmee verdachte in verband kan worden gebracht. Het op grote schaal invoeren van cocaïne is ontwrichtend voor de samenleving. Niet alleen is cocaïne schadelijk voor de gezondheid en het welzijn van de gebruikers, maar ook gaat de handel in cocaïne gepaard met (soms) ernstige vormen van geweld en wapengebruik. Verdachte heeft zich om de nadelige gevolgen van zijn handelen niet bekommerd. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan.
8.3.2
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft in het nadeel van verdachte vastgesteld dat uit de justitiële documentatie van verdachte van 16 mei 2023 blijkt dat verdachte vaker met politie en justitie in aanraking geweest en dat hij ook eerder werd veroordeeld voor het binnen Nederlands grondgebied brengen van harddrugs.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 14 september 2022. De reclassering heeft laten weten geen aanleiding te zien voor de inzet van reclasseringsinterventies. Het risico op recidive kan niet worden ingeschat, vanwege de ontkennende houding van verdachte.
8.3.3
Strafoplegging
Gezien de aard, omvang en ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gekeken naar straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd en naar de LOVS-oriëntatiepunten. In de oriëntatiepunten wordt bij de invoer van een hoeveelheid van meer dan 20 kilogram harddrugs uitgegaan van een gevangenisstraf voor de duur van tenminste 60 maanden.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan meerdere transporten, gericht op de invoer van in totaal ongeveer 1.650 kilogram cocaïne. Deze hoeveelheid gaat de oriëntatiepunten ver te boven. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet meer dan terecht dat er voor de invoer van zulke grote hoeveelheden cocaïne lange onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd.
Gelet op de hoeveelheid (onderschepte) cocaïne, de aard van de handelingen die verdachte verrichtte, die waren gericht op de (verlengde) invoer van de cocaïne en zijn strafblad, acht de rechtbank oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren passend en geboden.
De rechtbank passeert het verzoek van de verdediging om rekening te houden met de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen de regeling voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling, waardoor straffen thans effectief zwaarder zouden wegen dan voor de inwerkingtreding van die Wet. Voor de thans opgelegde straf maakt het namelijk geen verschil.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
afwijzing voorwaardelijk verzoek
- wijst af het verzoek van de verdediging tot het horen van medeverdachte
[medeverdachte 1] als getuige;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feiten 1 en 2
telkens het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. J.T. Pouw en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Leyendijk, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2023.
Buiten staat
Mr. Melaard en Mr. Pouw zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

2.Verslag van een deskundige, te weten een NFI rapport “Volledigheid en correctheid van decodering van Sky ECC berichten met Toolboxmethode”, van 22 juni 2022.
3.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie, Landelijke Eenheid Dienst Infrastructuur, met nummer [code 7] (26Mapleton) van 30 juni 2022, inclusief alle zaaksdossiers. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
4.Persoonsdossier [verdachte] , het proces-verbaal van identificatie van SkyECC-gebruiker [accountnaam 1] , pagina 13.
5.Persoonsdossier [verdachte] , het proces-verbaal van identificatie van SkyECC-gebruiker [accountnaam 1] , pagina’s 15 en 16.
6.Persoonsdossier [verdachte] , het proces-verbaal van identificatie van SkyECC-gebruiker [accountnaam 1] , pagina 16.
7.Persoonsdossier [verdachte] , het proces-verbaal van identificatie van SkyECC-gebruiker [accountnaam 1] , pagina 17.
8.Persoonsdossier [verdachte] , het proces-verbaal van identificatie van SkyECC-gebruiker [accountnaam 1] , pagina 18.
9.Persoonsdossier [verdachte] , het proces-verbaal van identificatie van SkyECC-gebruiker [accountnaam 1] , pagina 17.
10.Een geschrift te weten Modus operandi ‘pincode smokkel’ van de Districtsrecherche (ZHP RT), die als bijlage aan dit vonnis wordt gehecht.
11.Zaaksdossier [naam 1] , het proces-verbaal van de LIRC van 23 juli 2021 ( [code 7] ), pagina 2.
12.Zaaksdossier [naam 1] , het proces-verbaal van bevinding en overdracht van de Belastingdienst/Douane Rotterdam Haven van 7 april 2020, pagina 4.
13.Zaaksdossier [naam 1] , kennisgeving van inbeslagneming van 7 april 2020, pagina 6.
14.Zaaksdossier [naam 1] , het proces-verbaal van overname, onderzoek, inbeslagname, monsteren, testen en vernietigen met bijlagen van 9 april 2020, pagina’s 7 tot en met 11 en 15 tot en met 17 en het geschrift, te weten het rapport van Douane Laboratorium van 28 april 2020, pagina’s 19 en 20.
15.Zaaksdossier [naam 1] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 8] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 7] ) met bijlagen, pagina 46.
17.Zaaksdossier [naam 1] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 8] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 7] ) met bijlagen, pagina’s 47 en 48.
18.De rechtbank begrijpt: de chauffeur.
19.Zaaksdossier [naam 1] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 8] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 7] ) met bijlagen, pagina’s 48, 49, 50 en 53.
20.Zaaksdossier [naam 1] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 8] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 7] ) met bijlagen, pagina’s 50 tot en met 52.
21.Zaaksdossier [naam 1] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 8] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 7] ) met bijlagen, pagina’s 56 en 57.
22.De rechtbank begrijpt: bij de haven.
23.De rechtbank begrijpt: de container.
24.Zaaksdossier [naam 1] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 8] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 7] ) met bijlagen, pagina 57.
25.De rechtbank begrijpt: Portbase.
26.Zaaksdossier [naam 1] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 8] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 7] ) met bijlagen, pagina 58.
27.De rechtbank begrijpt: ‘ [alias 1] ’, een persoon die het transport ter plaatse in de gaten houdt en volgt.
28.Zaaksdossier [naam 1] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 8] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 7] ) met bijlagen, pagina 59.
29.Zaaksdossier [naam 1] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 8] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 7] ) met bijlagen, pagina’s 58 en 59.
30.De rechtbank begrijpt: de chauffeur.
31.Zaaksdossier [naam 1] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 8] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 7] ) met bijlagen, pagina 58.
32.Zaaksdossier [naam 1] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 8] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 7] ) met bijlagen, pagina 61.
33.Zaaksdossier [naam 1] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 8] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 7] ) met bijlagen, pagina 60.
34.Zaaksdossier [naam 1] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 8] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 7] ) met bijlagen, pagina’s 62 en 63.
35.Zaaksdossier [naam 1] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 8] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 7] ) met bijlagen, pagina’s 63 en 64.
36.Zaaksdossier [naam 1] , het proces-verbaal van bevindingen [bedrijf 3] van 6 april 2022 ( [code 7] -412) met bijlagen, pagina 116.
37.Zaaksdossier [naam 1] , het proces-verbaal van bevindingen [bedrijf 3] van 6 april 2022 ( [code 7] -412) met bijlagen, pagina’s 114 en 115.
38.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal van bevinding en overdracht van 22 februari 2020, pagina 1.
39.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal van bevinding en overdracht van 22 februari 2020, pagina 1.
40.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal overname, onderzoek, inbeslagname, wegen, monsteren, testen en vernietigen van 22 februari 2020, pagina’s 4 en 5.
41.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal overname, onderzoek, inbeslagname, wegen, monsteren, testen en vernietigen van 22 februari 2020, pagina’s 5 tot en met 7 en 13 tot en met 16 en het geschrift, te weten het rapport van Douane Laboratorium van 16 maart 2020, pagina’s 34 en 35.
42.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal overname, onderzoek, inbeslagname, wegen, monsteren, testen en vernietigen van 22 februari 2020, pagina 7.
43.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal analyse groepschat [code 6] van 16 maart 2022, pagina 10 en 11.
44.De rechtbank begrijpt: transportopdracht.
45.De rechtbank begrijpt: eindadres.
46.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal analyse groepschat [code 6] van 16 maart 2022, pagina’s 11 en 12.
47.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal analyse groepschat [code 6] van 16 maart 2022, pagina’s 14 en 15.
48.De rechtbank begrijpt: dat alle vier de bolletjes groen zijn.
49.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal analyse groepschat [code 6] van 16 maart 2022, pagina 16.
50.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal analyse groepschat [code 6] van 16 maart 2022, pagina 18.
51.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal analyse groepschat [code 6] van 16 maart 2022, pagina 19.