ECLI:NL:RBOVE:2023:3060

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
71/030268-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van handel in harddrugs met gebruik van SkyECC-communicatie

Op 1 augustus 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van 998,85 kilogram cocaïne in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij de organisatie van het transport van de cocaïne, die verborgen zat in een container met bevroren mangoconcentraat. De cocaïne werd onderschept op 7 april 2020 in de haven van Rotterdam. De verdachte gebruikte zijn transportbedrijf als dekmantel en had een coördinerende rol in het transport. De rechtbank heeft de SkyECC-berichten als bewijs gebruikt, die de communicatie tussen de verdachte en medeverdachten documenteerden. De verdachte werd schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en kreeg een gevangenisstraf van 54 maanden opgelegd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een tweede tenlastelegging met betrekking tot de handel in precursoren voor synthetische drugs, omdat niet bewezen kon worden dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van deze stoffen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71/030268-22 (P)
Datum vonnis: 1 augustus 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1978 in [geboorteplaats 1] ,
wonende aan [woonplaats 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 10 juli 2023, 12 juli 2023 en 18 juli 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. G. Wilbrink en mr. P.F. Hoekstra (hierna: de officier van justitie) en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. M. Houweling, advocaat in Roosendaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met anderen 998,85 kilogram cocaïne in Nederland heeft ingevoerd en vervolgens vervoerd;
feit 2:samen met anderen het vervaardigen van en/of de handel in amfetamine heeft voorbereid en/of bevorderd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 6 april 2020 tot en met 8 april 2020, te Rotterdam en/of Etten-Leur en/of St. Willibrord en/of Oudenbosch, althans (ook elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
A) binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (zoals bedoeld in artikel I lid 4 Opiumwet), en/of
B) heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
(ongeveer) 998,85 kilogram cocaïne, althans in elk geval een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
hij op of omstreeks 29 maart 2022, te Etten-Leur, althans (ook elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of vervaardigen van amfetamine, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken,

om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,

- zich en/of een ander middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn/haar mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,

door

- 960 liter formamide en/of 1175 kg caustic soda, zijnde grondstoffen voor de productie van amfetamine, en/of
- drukketels (drukfermenteer ketels) en/of gietijzeren branders die geschikt zijn voor de productie van synthetische drugs voorhanden te hebben.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir en de daarbij behorende bijlage, op het standpunt gesteld dat de SkyECC-data rechtmatig zijn verkregen en dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
3.2.1
Ten aanzien van feit 1
Formele verweren
De raadsman heeft, overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota, het standpunt ingenomen dat de SkyECC-data, anders dan de Hoge Raad in zijn prejudiciële beslissing van 13 juni 2023 heeft geoordeeld, zijn verkregen in het kader van een Nederlands strafrechtelijk onderzoek dat al in 2016 is gestart. Als gevolg daarvan dient de rechtbank de rechtmatigheid van de bewijsgaring volledig te beoordelen en te toetsen.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat de vergaring en de verwerking van de SkyECC-data, waaronder de data die zijn gebruikt in het onderhavige onderzoek, op onrechtmatige wijze zijn geschied. Als gevolg daarvan dienen deze data te worden uitgesloten van het bewijs, hetgeen tot vrijspraak van verdachte zou moeten leiden bij gebreke van ander wettig en overtuigend bewijs.
Het betoog van de raadsman houdt in de kern in dat de Hoge Raad, in zijn beslissing van
13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913), de door de rechtbank Noord-Nederland gestelde prejudiciële vragen onjuist heeft beantwoord. De raadsman heeft bepleit dat artikel 31 EOB-richtlijn niet enkel voorziet in het waarborgen van soevereiniteit en dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft als de interceptie van communicatie van SkyECC-gebruikers feitelijk op Nederlands grondgebied plaatsvindt. De rechtmatigheid van de interceptie van de SkyECC-data van gebruikers in Nederland dient dus op basis van Nederlands recht te worden beoordeeld. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de IP-tap op de server van SkyECC voor de verkrijging van de data van Nederlandse SkyECC-gebruikers en de verwerking daarvan op onrechtmatige wijze is geschied, vanwege strijdigheid met de artikelen 7 en 8 juncto 52 lid 1 van Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest), omdat de informatievergaring zich niet heeft beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is en daaromtrent niet voldoende waarborgen waren gesteld.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht het onderzoek pas te sluiten, nadat de hoogste Franse rechter uitspraak heeft gedaan over de (on)rechtmatigheid van de vergaring van de SkyECC-data, hetgeen vermoedelijk zal gebeuren in september 2023.
Materiele verweren
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat op basis van het identificatie proces-verbaal en de aanvulling daarop niet, althans niet met voldoende mate van zekerheid, kan worden vastgesteld dat verdachte de (enige) gebruiker is van het door de politie aan hem gekoppelde SkyECC-account, zodat niet kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die de berichten in de periode van de tenlastelegging heeft verstuurd.
Indien en voor zover de rechtbank tot het oordeel zou komen dat verdachte kan worden geïdentificeerd als de gebruiker van het aan hem toegeschreven SkyECC-account, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat geen sprake was van medeplegen vanwege onvoldoende gewicht van de bijdrage van verdachte.
3.2.2
Ten aanzien van feit 2
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde feit en heeft daartoe allereerst aangevoerd dat geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet op het voorhanden hebben van de formamide en de caustic soda. De formamide en de caustic soda bevonden zich in een afgesloten trailer in de loods van verdachte. De inhoud van de trailer was van buitenaf niet zichtbaar en de trailer was bovendien niet van verdachte, maar van een voormalige cliënt van zijn onderneming. Verdachte heeft ingestemd met het stallen van de trailer in zijn loods, toen deze van de gemeente/handhaving van de openbare weg moest worden verwijderd.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat verdachte inderdaad drukketels en branders voorhanden heeft gehad. Daarvan kan echter niet worden bewezen dat verdachte deze voorhanden heeft gehad met het opzet om de productie van synthetische drugs voor te bereiden dan wel te bevorderen. Verdachte heeft verklaard dat de drukketels werden gebruikt worden voor het maken van alcoholhoudende dranken en de branders tijdens het barbecueën.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
De rechtmatigheid van de vergaring en de verwerking van de SkyECC-data
Feitelijke gang van zaken rondom de SkyECC-tap
In het onderzoek 26Mapleton is informatie verkregen uit het onderzoek 26Argus dat zich richtte op (gebruikers van) SkyECC. Het bedrijf SkyECC bood voorgeprogrammeerde toestellen aan, met daarop functionaliteiten voor diverse vormen van communicatie en de automatische vernietiging daarvan. De toestellen werden volledig anoniem en alleen tegen contante betaling of betaling via cryptovaluta verhandeld.
De server die SkyECC gebruikte bevond zich in Roubaix (Frankrijk) bij het bedrijf [bedrijf 1] .
Samen met de Belgische autoriteiten heeft Nederland een verkennend overleg gehad met Frankrijk, om een toelichting te geven op het nog uit te vaardigen Europees onderzoeksbevel (hierna: EOB) en om helderheid te krijgen over de vraag of Frankrijk de onderzoeken zou kunnen verrichten. Op 6 december 2018 heeft Nederland een EOB naar Frankrijk verzonden om daarmee een image te verkrijgen van de servers. Voorafgaand aan het verzenden van deze EOB heeft de rechter-commissaris onder voorwaarden een machtiging verleend voor het door de officier van justitie doen van een vordering als bedoeld in artikel 126ug, tweede lid, Sv. Hiermee kreeg de officier van justitie toestemming voor het maken van een image.
Frankrijk heeft uitvoering gegeven aan het EOB, waarna de Franse officier van justitie een opsporingsonderzoek is gestart, waarbij door de Franse rechter toestemming is verleend voor de interceptie, opname en transcriptie van de communicatie tussen de SkyECC-servers.
Op 24 en 26 juni 2019 hebben de Franse autoriteiten IP-taps geplaatst op twee SkyECC-servers. De data van deze IP-taps zijn op 11 juli 2019 beschikbaar gekomen voor Nederland. Verder is gebleken dat de geïntercepteerde data door de rechter-commissaris in Lille op eigen initiatief zijn overgedragen aan twee Nederlandse officieren van justitie.
Op 13 december 2019 is er tussen Nederland, België en Frankrijk een overeenkomst voor een gemeenschappelijk onderzoeksteam gesloten. Vanaf dat moment heeft Frankrijk de geïntercepteerde data aan het gemeenschappelijk onderzoeksteam, en dus aan Nederland, verstrekt. Binnen dat team hebben Nederlandse technici een techniek ontwikkeld om een kopie te maken van het werkgeheugen van één van de SkyECC-servers, zonder dat die offline zou gaan. Op 14 mei 2020 en 3 juni 2020 heeft Frankrijk deze techniek ingezet. Vervolgens heeft Nederland een techniek ontwikkeld (‘man in the middle’) die het ontsleutelen van het berichtenverkeer mogelijk maakte. Nadat de Franse adviescommissie, die gaat over apparatuur die een inbreuk kan maken op de persoonlijke levenssfeer en briefgeheim, toestemming had gegeven, is deze techniek op 18 december 2020 aangesloten.
Op 11 december 2020 is het onderzoek 26Argus gestart, dat zich richtte op NN-gebruikers van SkyECC. In dat onderzoek hebben rechters-commissarissen onder voorwaarden op
15 december 2020 een machtiging verleend voor het geven van een bevel op grond van artikel 126t Sv (tapmachtiging) en op 7 en 11 februari 2021 voor het geven van een bevel op grond van artikel 126uba Sv (machtiging voor het binnendringen in een geautomatiseerd werk). Verder is er nog door de rechter-commissaris aanvullende toestemming verleend voor inzage in en het gebruik van in- en uitgaande communicatie van steeds een dataset van
Sky-ID’s. Op basis van deze machtigingen zijn de data geanalyseerd en gedeeld met andere onderzoeken.
Een officier van justitie van onderzoek 26Argus heeft op basis van artikel 126dd Sv toestemming gegeven om gegevens uit 26Argus binnen onderzoek 26Mapleton te gebruiken.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
Ten aanzien van het al dan niet van toepassing zijnde (internationale of interstatelijke) vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank, in navolging van hetgeen de Hoge Raad in zijn prejudiciële beslissing van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913) heeft overwogen, als volgt.
Allereerst dient de rechtbank vast te stellen of de toepassing van de opsporingsbevoegdheid heeft plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten of de Nederlandse autoriteiten. De verantwoordelijkheid ligt bij Nederland als onder het gezag van een Nederlandse officier van justitie in het buitenland door Nederlandse opsporingsambtenaren toepassing wordt gegeven aan de hun bij de Nederlandse wet toegekende opsporingsbevoegdheden. De verantwoordelijkheid ligt ook bij Nederland als een zodanige nauwe samenwerking bestaat tussen Nederland en de buitenlandse autoriteiten bij de opsporing dat het gezag daarover feitelijk of in overwegende mate toekomt aan de Nederlandse officier van justitie. Hiervan is geen sprake als de Nederlandse opsporingsambtenaren slechts aanwezig mogen zijn bij de uitvoering van de opsporingshandeling door de buitenlandse autoriteiten of als door Nederland technische assistentie wordt verleend aan de buitenlandse autoriteiten.
Op basis van de hiervoor onder 3.3.1 vastgestelde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat bij de SkyECC-tap sprake is geweest van opsporing in Frankrijk, onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten. Dat Nederland technische assistentie heeft verleend aan Frankrijk en dat Nederland de informatie van Frankrijk heeft verkregen door de oprichting van een gemeenschappelijk onderzoeksteam of door het door Nederland uitgevaardigde EOB, doet daar niet aan af. De toepassing van de opsporingsbevoegdheid heeft dan ook niet plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten.
Als de opsporingsbevoegdheid onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten in dat land wordt verricht, waarbij, zoals in dit geval, sprake is van een land dat is aangesloten bij het EVRM, is het niet de verantwoordelijkheid van de Nederlandse strafrechter om de rechtmatigheid van die onderzoekshandelingen te toetsen. Als de rechter dat wel zou doen, levert dat een aantasting op van de soevereiniteit van dat land, in dit geval Frankrijk. Mocht er wel sprake zijn van een schending van enig recht dat wordt gewaarborgd door het EVRM, dan geldt dat de verdachte het recht heeft op een daadwerkelijk rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM voor een instantie van het betreffende land, in dit geval Frankrijk. Daarom moeten de beslissingen van buitenlandse autoriteiten die aan het onderzoek ten grondslag liggen worden gerespecteerd en moet ervan worden uitgegaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht. Dit is alleen anders als in dat land onherroepelijk is komen vast te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de daar geldende regels is verricht. Pas dan beoordeelt de rechter aan de hand van de beoordelingsfactoren van artikel 359a, tweede lid, Sv of dit leidt tot een rechtsgevolg.
Gelet op het vorenstaande, de vermoedelijk lange duur van eventuele procedures in Frankrijk én omdat er geen enkele aanwijzing is dat de Franse rechter zal oordelen dat de bewijsvergaring in de SkyECC-zaak in strijd met de geldende rechtsregels heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank afwijzen het verzoek van de verdediging om de zaak aan te houden tot na het oordeel van het hoogste Franse rechtscollege over de rechtmatigheid van de verkrijging van de SkyECC-data.
Europees onderzoeksbevel
Het stelsel van het EOB is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning en het daarmee verbonden beginsel van onderling vertrouwen tussen de lidstaten van de Europese Unie. Als een rechter gebruikmaakt van resultaten die met een EOB zijn verkregen, kan de rechter beoordelen of de beslissing om een EOB uit te vaardigen in overeenstemming met de wet is genomen. Als een rechter-commissaris hierover al heeft beslist, kan de rechter nog kijken of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen.
De rechter moet zich echter onthouden van een toetsing van de wijze waarop de resultaten zijn verkregen. Er moet van worden uitgegaan dat in de uitvoerende lidstaat, in dit geval Frankrijk, wordt of kan worden getoetst of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, wat betreft de aan die bevoegdheid verbonden formaliteiten, rechtmatig is toegepast. Wat betreft het beoordelen van het verkregen materiaal waarborgt de rechter dat het gebruik van dit bewijsmateriaal in overeenstemming is met het recht op een eerlijk proces en de rechten van de verdediging. Daarbij moet de rechter de ‘overall fairness’ waarborgen.
Artikelen 7 en 8 van het Handvest
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat de onderzoekshandelingen en daaruit voortvloeiende resultaten vanwege het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet worden getoetst door de Nederlandse strafrechter. Dat betekent dat de Nederlandse strafrechter ook niet toetst of de inzet van het interceptiemiddel in Frankrijk door de Franse autoriteiten in strijd was met de artikelen 7 en 8 van het Handvest.
Rechtmatigheid SkyECC-data
De rechtbank stelt, op basis van het hiervoor overwogene, vast dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is op de SkyECC-tap, waardoor ervan moet worden uitgegaan dat Frankrijk het onderzoek rechtmatig heeft verricht, nu door de Franse rechter niet onherroepelijk is vastgesteld dat het onderzoek niet in overeenstemming met de daar geldende regels is verricht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat de data rechtmatig zijn verkregen.
Betrouwbaarheid SkyECC-data
Vervolgens dient beoordeeld te worden in hoeverre de verkregen en ontsleutelde SkyECC-data betrouwbaar zijn. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft onderzoek gedaan naar de volledigheid en correctheid van SkyECC-berichten die met de zogenaamde Toolboxmethode zijn ontcijferd [1] . Daartoe zijn meerdere decoderingslagen geïdentificeerd en onderzocht. Voor het ontcijferingsproces zijn verschillende encryptiesleutels benodigd, waaronder de privé sleutels van gebruikers, berichtsleutels, groepsberichtsleutels en sessiesleutels. Uit het verkrijgen van leesbare tekst kan afgeleid worden dat de gebruikte sleutels correct waren. Niet alle berichten konden door de onderzoekers worden ontcijferd. Dit niet volledig zijn van leesbare chatberichten in de Toolboxgegevens is onderzocht en de resultaten van dat onderzoek zijn, aldus het NFI, goed verklaarbaar met de veronderstellingen dat 1) van sommige toestellen het end-to-end sleutel materiaal niet beschikbaar is en 2) van sommige chat-groepen het sleutel-materiaal niet beschikbaar is. De interpretatie van het NFI luidt overigens dat áls een ontcijferde representatie van de berichten aanwezig is, dat deze dan ook juist is. Uit de validatie van de tijdregistraties in de berichten in de Toolboxgegevens blijkt dat het tijdstempel van het verzenden van (ontcijferde) berichten een nauwkeurigheid heeft in de orde van één seconde. Het NFI trekt op basis van haar onderzoek de conclusie dat de Toolboxgegevens een correcte weergave van de chatberichten en hun metadata zijn.
Op grond van deze conclusies acht de rechtbank de SkyECC-data betrouwbaar en bruikbaar als bewijsmateriaal.
Conclusie
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de SkyECC-verweren strekkende tot bewijsuitsluiting of strafvermindering verwerpt.
3.3.2
De bewijsmiddelen
De voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden blijken uit de in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen. [2]
3.3.3
De identificatie van het SkyECC-account [accountnaam 1]
Voor de bewijsvoering komt het in belangrijke mate aan op de inhoud van de ter beschikking gekomen SkyECC-berichten. Uit de bewijsmiddelen volgt dat gebruik werd gemaakt van telefoontoestellen waarop SkyECC was geïnstalleerd. De gebruikers van de toestellen hadden de accounts niet op hun eigen naam geregistreerd, maar onder een gebruikersnaam.
De vraag die in deze zaak en de zaken van medeverdachten, al dan niet in reactie op een verweer, allereerst moet worden beantwoord, is of de personen tegen wie het Openbaar Ministerie in het onderzoek 26Mapleton vervolging heeft ingesteld, te identificeren zijn als de gebruikers van de aan hen toegeschreven SkyECC-accounts.
De SkyECC-berichten in het dossier worden weergegeven in UTC-tijd, wat inhoudt dat het in de periode van 29 maart 2020 tot 25 oktober 2020 (zomertijd) in Nederland twee uren later was dan de weergegeven UTC-tijd en in de periode van 27 oktober 2019 tot
29 maart 2020 (wintertijd) in Nederland een uur later was dan de weergegeven UTC-tijd. Wanneer hierna over tijden wordt gesproken, is dat omgerekend naar de Nederlandse tijd.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte gebruik heeft gemaakt van het SkyECC-account [accountnaam 1] , dat medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) gebruik heeft gemaakt van de accounts [accountnaam 2] , [accountnaam 3] en [accountnaam 4] , dat medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) gebruik heeft gemaakt van de accounts [accountnaam 5] , [accountnaam 6] en [accountnaam 7] en dat medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna:
[medeverdachte 3] ) gebruik heeft gemaakt van het account [accountnaam 8] .
De identificatie van verdachte als [accountnaam 1] volgt onder meer uit het volgende.
In groepsgesprek [code 1] :1deelt de gebruiker van het account [accountnaam 1] op 6 april 2020 de volgende berichten:
“1ste mail [e-mailadres 1] hier gewoon de transport order heen met orgineel los adres”
en:
“2de mail adres is [e-mailadres 2] dit is voor [accountnaam 9] :1 hup”.
Vervolgens zegt [accountnaam 1] , desgevraagd, in eerste instantie dat medeverdachte [medeverdachte 1] de
e-mails die hij heeft opgesteld kan verzenden naar [bedrijf 2] planning en daarna zegt hij
”hij kan ze naar beide sturen”en
“dan reageer ik via [e-mailadres 2] ”.Medeverdachte [medeverdachte 1] deelt in het groepsgesprek vervolgens een afbeelding waarop een screenshot is te zien van een beeldscherm. Daarop is te zien dat er een e-mail wordt opgemaakt. Deze is gericht aan [e-mailadres 1] en heeft als aanhef
“Beste [naam 1] ”. [3] Medeverdachte [medeverdachte 1] deelt vervolgens nog een screenshot van een e-mail die moet worden verzonden. Deze e-mail is gericht aan [e-mailadres 2] en heeft als aanhef
“Goedemorgen [naam 1] ”. [4]
Uit het voornoemde volgt dat [accountnaam 1] kan beschikken over de in het groepsgesprek genoemde e-mailadressen. In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is te lezen dat [bedrijf 2] B.V. een transportonderneming is. Dit bedrijf is gevestigd aan de [vestigingsplaats] . Verdachte wordt vermeld als enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] B.V. [5] Beide door [accountnaam 1] genoemde e-mailadressen worden vermeld in het handelsregister. De roepnaam van verdachte is [naam 1] . Tijdens zijn verhoor heeft verdachte voorts de beide e-mailadressen opgegeven als e-mailadressen waarvan hij zakelijk gebruik maakt. De verbalisanten hebben destijds “ [e-mailadres 3] ” genoteerd, waarbij zij vermoedelijk zijn uitgegaan van de roepnaam van verdachte. De uitspraak van dit emailadres is gelijk aan [e-mailadres 2] . [6]
De gebruiker van het account [accountnaam 1] wordt in het groepsgesprek [code 1] :1 meerdere malen
“ [accountnaam 10] ”genoemd. De gebruikersnamen van het account zijn ‘ [accountnaam 10] ’ en ‘ [accountnaam 10] ’. [7]
Op een foto van verdachte is te zien dat hij een ringbaard heeft. Een ringbaard wordt ook wel een ‘goatee’ genoemd, hetgeen [accountnaam 10] betekent in het Engels. [8]
Op 15 mei 2020 wordt in het groepsgesprek [accountnaam 5] :34 door de onbekend gebleven gebruiker met de account [accountnaam 11] aan [accountnaam 10] gevraagd wat de truck weegt en wat de dagwaarde is. De gebruiker van het account [accountnaam 1] reageert dan door te zeggen
“dagwaarde 18 k”en
“max massa 20 000kg”en stuurt twee afbeeldingen in het groepsgesprek. Dat zijn foto’s van een deel van een kentekenbewijs van een voertuig met het kenteken [kenteken 1] . Uit de politiesystemen blijkt dat deze vrachtauto in ieder geval in de periode waarop [accountnaam 1] de foto in het groepsgesprek stuurt tot en met 23 november 2021, op naam stond van [bedrijf 3] B.V. tijdens een controle van dit voertuig op 20 oktober 2020 heeft de chauffeur van het voertuig verklaard dat hij werkt voor [bedrijf 2] B.V. [9] In hetzelfde groepsgesprek vraagt gebruiker [accountnaam 11]
“jij had gezegd [naam 1] toch”,waarop de gebruiker met account [accountnaam 1] reageert met
“jip”en
“ja kloptv”. [10] Vervolgens spreekt [accountnaam 11] de gebruiker van het account [accountnaam 1] nogmaals aan met [naam 1] en dan zegt [accountnaam 1]
“hou het maar op [accountnaam 10] ”. [11]
In een gesprek met onbekend gebleven gebruiker [accountnaam 12] , waarin alleen de door [accountnaam 1] verstuurde berichten zichtbaar zijn, wordt een afspraak gemaakt, waarbij [accountnaam 1] laat weten dat dat kan op de markt in Etten-Leur. De woonplaats van verdachte is Etten-Leur. [12]
In een gesprek tussen [accountnaam 1] en de onbekend gebleven gebruiker [accountnaam 13] op 13 september 2020 zegt [accountnaam 1]
“ja die kleine is jarig ik hoor het wel”. Uit de basisregistratie personen blijkt dat de jongste zoon van verdachte, [naam 3] , op [geboortedatum 2] 2008 geboren is en dus op [geboortedatum 2] 2020 jarig was. [13]
Ten slotte blijkt uit het dossier dat het sociale netwerk van verdachte overeenkomsten vertoont met het netwerk van [accountnaam 1] . In de mobiele telefoon die tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte op de rand van zijn bed in de slaapkamer werd aangetroffen, waren de telefoonnummers van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opgeslagen en werd een Whatsapp-gesprek met medeverdachte [medeverdachte 3] aangetroffen. Deze medeverdachten zijn, zoals hiervoor overwogen, geïdentificeerd als SkyECC-gebruikers van de accounts [accountnaam 2] , [accountnaam 3] en [accountnaam 4] (medeverdachte [medeverdachte 1] ), [accountnaam 5] , [accountnaam 6] en [accountnaam 7] (medeverdachte [medeverdachte 2] ) en [accountnaam 8] (medeverdachte [medeverdachte 3] ). [14]
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, kan worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker was van het SkyECC-account [accountnaam 1] . Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank steeds uit van de bovenstaande identificatie en zal de rechtbank de gebruiker van het account [accountnaam 1] aanduiden als verdachte.
De rechtbank verwijst voor de bewijsmiddelen voor de identificatie van de gebruikers van de SkyECC-accounts [accountnaam 2] , [accountnaam 3] en [accountnaam 4] (medeverdachte [medeverdachte 1] ), [accountnaam 8] (medeverdachte [medeverdachte 3] ) en [accountnaam 5] , [accountnaam 6] en [accountnaam 7] (medeverdachte Van den Berg) naar de veroordelende vonnissen van vandaag (met parketnummers 71/065917-22, 71/045699-22 en 71/062704-22 + 71/241653-22).
De raadsman heeft aangevoerd dat niet verdachte, maar een medewerker van zijn bedrijf gebruik heeft gemaakt van het SkyECC-account [accountnaam 1] en zich mogelijk heeft voorgedaan als verdachte. Medewerkers van verdachte hadden toegang tot de hiervoor genoemde e-mailadressen en zij hadden, gezien de aard van hun werkzaamheden, ook ’s avonds en ‘s nachts toegang tot het bedrijfspand en de systemen. Voorts wordt in het gesprek van 13 september 2020 gesproken over een kinderverjaardag. Gezien het feit dat een kind van een van de planners van het bedrijf daags nadien jarig is, zou dit bericht ook kunnen zijn verzonden door die planner.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier kan worden afgeleid dat medeverdachte
[medeverdachte 3] incidenteel gebruik maakte van het account van verdachte op het moment dat hij bij verdachte in de buurt is. [medeverdachte 3] zegt dan dat hij bij ‘ [accountnaam 10] ’ is. [15] Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat een ander persoon, mogelijk een medewerker van het bedrijf, zonder zijn toestemming en medeweten, gebruik heeft gemaakt van het SkyECC-account van verdachte. Medewerkers hadden wellicht toegang tot bepaalde bedrijfsprocessystemen, maar daaruit blijkt niet dat zij ook toegang hadden tot het SkyECC-account [accountnaam 1] . De bijnaam [accountnaam 10] is gekoppeld aan [accountnaam 1] en de criminele tegencontacten vertrouwen deze “ [accountnaam 10] ” kennelijk. De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat verdachte’s personeel onbelemmerd diens SkyECC-apparaat kan bedienen met gebruikmaking van deze in criminele kring vertrouwde bijnaam. Voorts is niet gebleken dat een van de medewerkers de bijnaam ‘ [accountnaam 10] ’ heeft. Bovendien staat vast dat op de dag dat werd gesproken over een kinderverjaardag een van de zoons van verdachte jarig was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat dit verweer van de verdediging geen stand houdt en verwerpt daarom het verweer.
3.3.4
Bewezenverklaring feit 1, zaakdossier [naam 4]
Hieronder zal de rechtbank in de inleiding de modus operandi van ‘pincode smokkel’ uiteenzetten om daarna achtereenvolgens de redengevende feiten en omstandigheden en de overwegingen ten aanzien van de invoer van cocaïne, de betrokkenheid van verdachte, het opzet op de (verlengde) invoer van die cocaïne en het medeplegen te bespreken. Ten slotte zal een overweging ten aanzien de ten laste gelegde pleegperiode aan de orde worden gesteld.
3.3.4.1 Modus operandi ‘pincode smokkel’ [16]
Om een container uit de haven van Rotterdam te kunnen ophalen, moet de container worden aangemeld in Portbase. Dat is, kort gezegd, een digitaal platform waarbinnen containers moeten worden aangemeld, alvorens deze mogen worden opgehaald bij de Rotterdamse haventerminals. Deze aanmelding wordt de voormelding genoemd. Naast de voormelding moet aan vier voorwaarden worden voldaan. De container moet aanwezig zijn in de haven, er moet een commerciële vrijstelling zijn, er moet geen sprake zijn van een douaneblokkade en de douanedocumenten moeten aanwezig zijn. Als aan alle voorwaarden is voldaan, dan staan ‘alle vier de bolletjes op groen’. Als alle bolletjes op groen staan, dan kan de container worden afgehaald met een pincode. Deze pincode is een bij de container behorend uniek nummer en deze wordt door de rederij verstrekt aan de eigenaar van de goederen in de container. De eigenaar van de goederen benadert vervolgens een transportonderneming en geeft die onderneming de pincode, zodat de container kan worden opgehaald. Bij een aantal terminals kan de container niet met een pincode worden afgehaald, maar moet men over een
truck appointment reference code (hierna: TAR) beschikken die bij de voormelding wordt verstrekt.
Sinds eind 2018 heeft de diefstal van zeecontainers vanaf diverse terminals
door het onrechtmatig gebruik van pincodes een vlucht genomen. Deze diefstallen lijken voornamelijk te worden gerelateerd aan de smokkel van verdovende middelen.
Gebleken is dat een container, die is voorgemeld via Portbase en waarbij alle bolletjes op groen staan, door elke willekeurige transporteur kan worden opgehaald, als die transporteur beschikt over het containernummer en de juiste pincode. Criminelen maken daarvan gebruik door, op enig moment in het logistieke proces, de pincode van een container te bemachtigen om de container onrechtmatig af te halen. De chauffeur komt dan bij de terminal om een recent geloste en vrijgegeven container op te halen. Hierbij heeft hij de juiste gegevens bij zich, te weten een containernummer en de bijbehorende pincode. Vaak blijkt dan, na onderzoek van politie of een melding van de eigenaar van de goederen, dat deze chauffeur niet de vervoerder van de container had moeten zijn en dat deze container buiten medeweten van de eigenaar van de goederen en de rechtmatige vervoerder is meegenomen. Om deze werkwijze te laten slagen is noodzakelijk dat criminelen een transportbedrijf inschakelen om de container eerder af te halen dan de legitieme vervoerder. Nadat de container onrechtmatig is meegenomen, wordt de container veelal kortstondig in een loods of op een afgelegen plek neergezet, waarna de verdovende middelen uit de container worden gehaald, voordat de transporteur zijn weg vervolgt richting het beoogde legitieme afleveradres. Vaak wordt de container afgeleverd op de plaats van bestemming met een vervalste of ontbrekende verzegeling.
3.3.4.2 Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Het aantreffen van de cocaïne
Op 7 april 2020 werd het HARC-team in Rotterdam op de hoogte gesteld van door het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum ontvangen informatie, inhoudende dat aan boord van het schip Cartagena Express een grote hoeveelheid cocaïne aanwezig zou zijn in container [nummer 1] (hierna: de container). [17] Diezelfde dag werd de genoemde container, die werd gelost aan de Hutchinson Ports ECT Delta Europaweg 875 te Rotterdam, door de Douane gecontroleerd. Bij verwijdering van de drie zegels van de container werd geconstateerd dat één van de zegelnummers niet overeenkwam met wat op het manifest stond vermeld. In plaats van het nummer [nummer 2] , dat op het manifest stond, stond op het zegel op de container het nummer [nummer 3] . [18]
In de container werden vaten met bevroren mangoconcentraat aangetroffen en daar bovenop 20 balen met in totaal 1000 pakketten, inhoudende een witte poederachtige substantie. Deze pakketten werden op 7 april 2020 om 16:00 uur inbeslaggenomen voor onderzoek. [19] Na onderzoek van de pakketten is vastgesteld dat het ging om cocaïne met een totaal nettogewicht van 998,85 kilogram (gebaseerd op een steekproef van 30 pakketten). [20]
De SkyECC-berichten
Zoals hiervoor is overwogen zijn berichten uit het onderzoek 26Argus aan het onderzoek 26Mapleton ter beschikking gesteld. Hierdoor is zicht ontstaan op het SkyECC-berichtenverkeer tussen verdachte en andere gebruikers, waaronder enkele medeverdachten. De SkyECC-berichten in het dossier worden weergegeven in UTC-tijd, wat inhoudt dat het in de periode van 29 maart 2020 tot 25 oktober 2020 (zomertijd) in Nederland twee uren later was dan de weergegeven UTC-tijd. [21] Wanneer hierna over tijden wordt gesproken, is dat omgerekend naar de Nederlandse tijd.
Gelet op het bepaalde in het Kokosnootarrest [22] , kortgezegd inhoudende dat handelingen die worden verricht nadat de verdovende middelen in beslag zijn genomen niet meer kunnen strekken tot de invoer of het verdere vervoer en de overdracht van die verdovende middelen, zal de rechtbank de SkyECC-berichten die werden verstuurd na het tijdstip van inbeslagname van de cocaïne, in dit geval 7 april 2020 om 16:00 uur, buiten beschouwing laten. Deze berichten lenen zich in beginsel niet voor het gebruik als bewijs van de ten laste gelegde feitelijke invoer of verlengde invoer van verdovende middelen.
Verdachte nam deel het groepsgesprek [code 2] , waaraan ook medeverdachten
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] deelnamen. [23] Naast voornoemd groepsgesprek konden ook de groepsgesprekken [code 3] en [code 4] aan de invoer en het verdere vervoer en de overdracht van de container worden gelinkt.
Uit verschillende groepsgesprekken komt het volgende naar voren.
Op 6 april 2020 vanaf 20:05 uur worden de eerste berichten in groepsgesprek [code 2] verzonden. Medeverdachte [medeverdachte 2] zegt dat ze hier op kunnen
“texten”en vraagt of verdachte nog even de e-mails wil sturen alsmede het telefoonnummer van de
‘chauff’. [24] Verdachte stuurt dan het telefoonnummer [telefoonnummer] door en zegt:
“let op is eigen chauffeur”. Uit het dossier blijkt dat dit telefoonnummer in gebruik is bij medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ), de zoon van verdachte. [25]
Uit de chatberichten blijkt vervolgens dat verdachte en medeverdachten bezig zijn om een gefingeerde e-mailcorrespondentie op te stellen waaruit zou moeten blijken dat het transport in opdracht van [bedrijf 4] B.V. (hierna: [bedrijf 4] ) werd uitgevoerd. Het transport werd uitgevoerd door [bedrijf 2] B.V. Verdachte stuurt de
e-mailadressen ‘ [e-mailadres 1] ’ en ‘ [e-mailadres 2] ’ in het groepsgesprek. Medeverdachte [medeverdachte 2] vraagt vervolgens aan verdachte of hij een voorbeeld van een e-mail kan maken om naar de chauffeur te sturen en daarna wordt besproken hoe de mails, waarmee de chauffeur de container kan ophalen, moeten worden opgesteld. In eerste instantie dient het afleveradres van het reguliere bedrijf [bedrijf 4] erin te staan. Op het moment dat de container de poort heeft verlaten, moet een ander afleveradres als tussenstop worden doorgegeven. [26] Medeverdachte [medeverdachte 1] legt uiteindelijk de door hem opgestelde e-mail voor en vraagt of hij die mail zo kan versturen. Medeverdachte [medeverdachte 2] vraagt dan of verdachte daarmee ook akkoord is, want, zo zegt hij:
“meester beslist”. Verdachte geeft vervolgens toestemming om de mail te verzenden. [27]
Vervolgens deelt verdachte mee dat de chauffeur de volgende dag om 07.00 uur daar is. [28] Medeverdachte [medeverdachte 2] schrijft dan
“Inshallah dat we die bak [29] eruit mogen halen”,waarop verdachte reageert met
“we gaan er voor en we doen met zijn alle ons best”. [30]
In groepsgesprek [code 3] stuurt een onbekend gebleven SkyECC-gebruiker met de gebruikersnaam [accountnaam 14] op 6 april 2020 om 20:54 uur een aantal foto’s, waarbij hij de tekst
“ze is er bijna”stuurt. Op de foto’s wordt de locatie van het schip de Cartagena Express weergegeven. Dat is het schip waarop de container zich bevindt. Ook is te zien dat de geplande aankomsttijd van het schip 7 april 2020 om 07:00 uur is. [accountnaam 14] vraagt of ze een ‘schone pb’ [31] hebben en zegt dat op die van gisteren nog geen melding is binnengekomen. Medeverdachte [medeverdachte 2] laat dan weten nog een oude Portbase te hebben, maar er wordt besloten dat voor dit transport de Portbase van [accountnaam 14] zal worden gebruikt. [32]
In het Engelstalige groepsgesprek [code 4] wordt op 7 april 2020 om 03:37 uur afgesproken dat in dat groepsgesprek vanaf 07:00 uur wordt overlegd om ‘ [alias 1] ’ [33] aan te sturen en wordt gemeld dat medeverdachte [medeverdachte 2] dan online zal zijn. Op 7 april 2020 om 07:01 uur wordt door een onbekend gebleven gebruiker meegedeeld dat ‘ [alias 1] ’ er is. Medeverdachte [medeverdachte 2] reageert daarop door te zeggen dat hij de chauffeur zal bellen. [34] Een minuut later, om 07:02 uur vraagt hij in groepsgesprek [code 2] of de chauffeur er al is. Verdachte laat om 07:14 uur weten dat de chauffeur ter plaatse is. Medeverdachte [medeverdachte 2] geeft vervolgens opdracht aan medeverdachte [medeverdachte 1] om af te stemmen met
“die andere chauff”. Het is de bedoeling dat ze bij elkaar staan. Verdachte laat desgevraagd weten dat zijn chauffeur een zwarte Volvo rijdt. Medeverdachte [medeverdachte 1] laat vervolgens weten
“dan staat onze man schuin tegenover”en stuurt een afbeelding door met daarop het kenteken [kenteken 2] . [35]
Medeverdachte [medeverdachte 2] laat in groepsgesprek [code 4] om 07:23 uur weten dat de chauffeur er is. Vervolgens zegt een onbekend gebleven gebruiker
“he dont see him”en vraagt om foto’s. Medeverdachte [medeverdachte 2] verstuurt vervolgens twee foto’s van een vrachtwagen met het kenteken [kenteken 2] , dat eerder door medeverdachte [medeverdachte 1] in de andere groep werd verstuurd. Een minuut daarna stuurt een onbekend gebleven gebruiker
“Now they meet”. [36]
Op 7 april 2020 om 10:03 uur vermeldt [accountnaam 14] in het groepsgesprek [code 3] dat het schip is aangekomen dat hij hem in de gaten zal houden. [accountnaam 14] houdt de personen in het groepsgesprek vervolgens op de hoogte van het proces. Om 13:39 uur stuurt hij
“Brothers ze zijn bezig met onze bay!”en om 15:48 uur laat hij weten dat de bak is gelost. Medeverdachte [medeverdachte 2] laat daarop weten dat hij ‘ [alias 2] ’ vast naar de poort laat rijden. [accountnaam 14] stuurt vervolgens een afbeelding door waaruit blijkt dat de container geblokkeerd is en deelt mee dat ‘ [alias 2] ’ nog even moet wachten. [37]
Op 7 april 2020 om iets voor 15:57 uur laat medeverdachte [medeverdachte 2] in groepsgesprek [accountnaam 5] :1 weten dat ze zo groen licht krijgen en dat de chauffeur verdachte op de hoogte moet houden van zijn stappen. Medeverdachte [medeverdachte 2] wil het weten als de chauffeur een bonnetje gaat halen, als hij het bonnetje heeft, wanneer hij naar ‘de stack’ rijdt om de container op te halen, als hij de container heeft en als hij naar de uitgang rijdt. Medeverdachte [medeverdachte 3] deelt dan, namens verdachte, mee dat dat goed komt. [38]
Gelet op de hiervoor besproken SkyECC-berichten stelt de rechtbank vast dat in het groepsgesprek [accountnaam 5] :1 het transport van de container uit de haven wordt georganiseerd en gecoördineerd. In het groepsgesprek [code 3] wordt, via Portbase, de route van het zeeschip en de aankomst in de haven gemonitord en wordt besloten wanneer de chauffeur de container mag afhalen. In groepsgesprek [code 4] wordt geregeld dat de chauffeur en ‘ [alias 1] ’ bij elkaar in de buurt staan en elkaar ontmoeten.
De aangetroffen factuur bij verdachte
Tijdens de doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van verdachte aan de [woonplaats 1] op 29 maart 2022 is een factuur aangetroffen. De factuur werd opgesteld uit naam van [bedrijf 2] B.V. en gericht aan het bedrijf [bedrijf 4] te Rotterdam t.a.v. [naam 2] . De factuur was gedagtekend op 15 april 2020. In de factuur worden het transport van een container en ‘wacht uren’ in rekening gebracht. [39] Naar aanleiding van het aantreffen van deze factuur is contact opgenomen met [bedrijf 4] . De contactpersoon van het bedrijf herkent de factuur niet en heeft meegedeeld dat een persoon met de naam [naam 2] niet bekend is binnen het bedrijf. [40]
De rechtbank stelt vast dat de factuur valselijk werd opgemaakt, vermoedelijk om het transport legaal te doen laten lijken.
3.3.4.3 Invoer van cocaïne
Uit de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat op
7 april 2020 een hoeveelheid van 998,85 kilogram (netto) cocaïne is onderschept in de haven van Rotterdam. De cocaïne werd vervoerd op een zeeschip, tussen pallets met bevroren mangoconcentraat, en is op die manier binnen het grondgebied van Nederland gebracht.
3.3.4.4 De betrokkenheid van verdachte bij de (verlengde) invoer van cocaïne
In artikel 1 vierde lid juncto artikel 2 aanhef en onder A van de Opiumwet is te lezen wat onder het invoeren van verdovende middelen wordt begrepen. Dit is niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de verdovende middelen zelf, maar ook het verrichten van handelingen gericht op het verdere vervoer, de opslag en de aflevering van verdovende middelen (de zogenaamde ‘verlengde invoer’).
Uit de beschikbare SkyECC-berichten leidt de rechtbank af dat sprake was van de volgende rolverdeling. Verdachte verzorgde het transport van de container en stond in contact met de chauffeur, medeverdachte [medeverdachte 4] Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte 1] een valselijk opgemaakte e-mailcorrespondentie opgesteld, waarmee de container kon worden opgehaald en waarmee de chauffeur het transport legaal zou kunnen doen laten lijken. De in de woning van verdachte aangetroffen factuur, waarvan de rechtbank overweegt dat deze valselijk moet zijn opgemaakt, sluit daarbij aan. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gefungeerd als contactpersoon en verbindingsman tussen de transporteurs in Nederland en degenen die betrokken zijn bij de lading op het schip en het lossen van de container.
3.3.4.5 Opzet (verlengde) invoer
De rechtbank stelt voorop dat in de container ongeveer 1.000 kilogram cocaïne werden aangetroffen. Het ging dus om een miljoenentransport, waarvan mag worden aangenomen dat dit niet aan willekeurig gekozen personen wordt toevertrouwd. Daarom acht de rechtbank het zeer onaannemelijk dat er bij dergelijke transporten volstrekt onwetende personen worden betrokken. Dit brengt immers risico’s met zich mee, zoals het inlichten van de politie.
Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat de logistiek rond de invoering van verboden verdovende middelen complex is, waarbij meerdere personen betrokken zijn. Drugs moeten immers verhuld worden gesmokkeld. Alle individuele, identificeerbare handelingen van personen die betrekking hebben op die complexe logistiek moeten daarom in beginsel worden geacht te zijn gericht op de opzet tot het binnen het grondgebied van -in dit geval- Nederland brengen van deze verboden verdovende middelen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het aantreffen van de cocaïne, bezien in samenhang met SkyECC-berichten, kan worden vastgesteld dat verdachte en medeverdachten gebruik hebben gemaakt van de modus operandi van ‘pinpas smokkel’. De container werd door verdachten onrechtmatig opgehaald uit de haven van Rotterdam, waarbij ‘ [alias 1] ’ ter plaatse toezicht hield. Om het transport legaal te doen lijken, werden bovendien valse verhullende e-mails en een valse factuur opgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan het, gelet op de verhullingshandelingen, niet anders dan dat verdachte op de hoogte was van de cocaïne in de container en dat het opzet van verdachte was gericht op de (verlengde) invoer van die cocaïne.
3.3.4.6 Medeplegen
Voor medeplegen is noodzakelijk dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Dit betreft een samenwerking die is gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict. Verdachte dient daarvoor een materiële of intellectuele bijdrage te leveren die van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict. Het is niet nodig dat komt vast te staan dat een verdachte weet heeft van de (exacte) gedragingen die later of eerder in het traject door zijn medeverdachten worden verricht.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, bezien in onderling verband, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen. Het gezamenlijke doel was het invoeren en verder vervoeren van cocaïne in Nederland. Deze handelingen hebben geleid tot een gezamenlijke uitvoering van het vervoer van de zeecontainer met cocaïne en de invoer daarvan in Nederland. Dit vormt een onderdeel van het logistieke proces van de invoer van een grote hoeveelheid cocaïne. Gelet op de waarde daarvan kan het niet anders, dan dat dit vooraf is afgestemd. Een nauw en bewust samenwerkingsverband tussen de gedragingen van verdachte en anderen is naar het oordeel van de rechtbank daarmee gegeven. Verdachte heeft zijn transportbedrijf ingezet om de container, waarvan hij en zijn medeverdachten veronderstelden dat die cocaïne bevatte, vanuit de haven in Rotterdam te vervoeren naar een plaats waar de cocaïne eruit gehaald zou worden, waarna de container bij de oorspronkelijke afnemer zou worden afgeleverd. Daarnaast hield hij zich bezig met het vervalsen van e-mailcorrespondentie en stond hij in contact met de chauffeur en stuurde hij deze (mede) aan. Verdachte droeg daarmee wezenlijk bij aan de invoer van de zich in de container bevindende cocaïne. Zijn gedragingen kunnen daarom worden gekwalificeerd als medeplegen.
3.3.4.7 De pleegperiode
Zoals hiervoor meerdere malen aangehaald, kunnen handelingen die zijn verricht na inbeslagneming van de cocaïne niet langer strekken tot de invoer en het verdere vervoer en de overdracht van die cocaïne.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de pleegperiode zoals ten laste gelegd onder feit 1 moeten worden beperkt tot en met de dag waarop de cocaïne in beslag werd genomen, te weten 7 april 2020.
3.3.5
Vrijspraak feit 2, zaaksdossier precursoren
In het kader van het onderzoek 26Mapleton hebben op 29 maart 2022 doorzoekingen ter inbeslagneming plaatsgevonden in de woning van verdachte, aan de [woonplaats 1]
, en op het bedrijventerrein aan de [adres]
, waar (onder meer) [bedrijf 2] B.V. gevestigd is.
In de schuur, behorende bij de woning van verdachte, werden onder meer vier drukfermenteer ketels (drukketels), een doos met gietijzeren branders en een mapje met administratie in beslag genomen. Achter in een grote loods, die in gebruik was bij [bedrijf 2] B.V., werden in een koeltrailer met kenteken [kenteken 3] , diverse vaten met vermoedelijk preprecursoren aangetroffen. Onderzoek heeft uitgewezen dat het ging om 960 liter formamide en om 1.175 kilogram caustic soda.
Formamide, caustic soda en de aangetroffen drukketels, die ook wel scheitrechters genoemd worden kunnen worden gebruikt bij het vervaardigen van amfetamine. De administratie die werd aangetroffen in de slaapkamer van verdachte bevatte termen die vermoedelijk ook met het vervaardigen van amfetamine in verband kunnen worden gebracht. Elders in de woning werd voorts nog een document gevonden waarop verschillende chemicaliën werden vermeld, waaronder formide en caustic.
Hoewel het dossier dus aanwijzingen bevat die wijzen in de richting van betrokkenheid van verdachte bij het vervaardigen en/of de handel van synthetische drugs, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde. Niet is komen vast te staan dat bij verdachte de wetenschap bestond van de aanwezigheid van formamide en de caustic soda in de koeltrailer. Evenmin is komen vast te staan dat verdachte de drukketels en branders voorhanden had om deze te gebruiken voor het vervaardigen van amfetamine. Wat betreft de administratie die in de slaapkamer van verdachte is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte deze heeft vervaardigd en dat hij de inhoud ervan kende. Voorts overweegt de rechtbank dat geen directe relatie is aangetoond tussen deze administratie en de goederen en chemicaliën die in zijn schuur en bedrijfsloods werden aangetroffen.
Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit onder 2 heeft begaan. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 de ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij(op een of meer tijdstippen)inof omstreeksde periode van 6 april 2020 tot en met
7 april 2020,te Rotterdam en/of Etten-Leur en/of St. Willibrord en/of Oudenbosch, althans (ook elders)in Nederland, tezamen en in vereniging meteen ander ofanderen, althans alleen, opzettelijk
A) binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (zoals bedoeld in artikel I lid 4 Opiumwet),en/of
B) heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
(ongeveer)998,85 kilogram cocaïne,althans in elk geval een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet (Ow). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.Voorwaardelijke verzoeken

6.1
Het standpunt van de raadsman
Indien en voorover de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde zou komen, heeft de raadsman verzocht om de zaak aan te houden om de volgende personen te kunnen horen als getuige:
1. [getuige 1] , geboren op [geboortedatum 3] 1991 te [geboorteplaats 2] Falticeni;
adres: [woonplaats 2] (Roemenië);
2. [getuige 2] , geboren op [geboortedatum 4] 1989;
adres: [woonplaats 3] (Roemenië);
3. [getuige 3] , geboren op [geboortedatum 5] 1968;
4. [getuige 4] , geboren op [geboortedatum 6] 1965;
adres: [woonplaats 4] (Slowakije);
5. [getuige 5] , geboren op [geboortedatum 7] 1994;
6. [getuige 6] , geboren op [geboortedatum 8] 1991
adres: [woonplaats 5] (Hongarije);
7. [getuige 7] , geboren op [geboortedatum 9] 1960;
adres: [woonplaats 6] (Griekenland);
8. [getuige 8] , geboren op [geboortedatum 10] 1994.
9. [getuige 9] ;
adres: [woonplaats 7] (Roemenië);
10. [getuige 10] ;
adres: str [woonplaats 8] (Roemenië);
11. [getuige 11] ;
adres: [woonplaats 9] ;
12. [getuige 12] , geboren op [geboortedatum 11] 1985;
adres: [woonplaats 10] (België);
13. [getuige 13] ;
adres: [woonplaats 11] ;
14. de gebruiker van het SkyECC-account [accountnaam 13] ;
14. medeverdachte [medeverdachte 2] , geboren op [woonplaats 12] 1980;
14. medeverdachte [medeverdachte 5] , geboren op [woonplaats 13] 1970.
Door middel van het horen van de verzochte getuigen kan volgens de verdediging de verklaring van verdachte en het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, namelijk: iemand anders heeft zich via SkyECC voorgedaan als verdachte, worden geverifieerd. De verdediging heeft dan ook belang bij het horen van deze getuigen.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat kan worden afgezien van het horen van de verzochte getuigen. De verzoeken om de onder de nummers 1 tot en met 8 genoemde getuigen te horen, zijn in een eerder stadium door de rechtbank afgewezen. Deze getuigen en ook de getuigen genoemd onder de nummers 9 tot en met 15 hebben geen (belastende) verklaring afgelegd in de zaak tegen verdachte. Zij kunnen dan ook niet worden gezien als ‘Keskin-getuigen’. Ook medeverdachte [medeverdachte 5] is geen ‘Keskin-getuige’. Hij heeft ter zitting weliswaar een verklaring afgelegd, maar die verklaring was niet belastend voor verdachte en werd bovendien niet afgelegd ter zake van het dossier waarbij verdachte betrokken was. Met het afzien van het horen van de verzochte getuigen, zal het recht op een eerlijk proces, zoals dat volgt uit artikel 6 EVRM, niet worden geschaad.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat, nu geen van de verzochte getuigen een (belastende) verklaring heeft afgelegd, er geen sprake is van ‘Keskin-getuigen’. De rechtbank dient te beoordelen of de verzochte getuigen alsnog moeten worden opgeroepen voor het afleggen van een getuigenverklaring. Zo ja, dan zal de rechtbank het onderzoek heropenen.
Ten aanzien van de getuigen genoemd onder 1 tot en met 11
Het verzoek om de getuigen genoemd onder 1 tot en met 8, zijnde de buitenlandse chauffeurs, te mogen horen, is eerder afgewezen. De raadsman heeft dit verzoek herhaald en aangevuld met de getuigen genoemd onder 9, 10 en 11. Alle elf zouden als chauffeur in dienst van verdachte hebben gewerkt en toegang hebben gehad tot de e-mailaccounts en telefoons van (het bedrijf van) verdachte. Zij zouden bovendien hebben gelogeerd in of in de directe omgeving van de woning van verdachte. De raadsman acht het zeer wel mogelijk dat één of meer chauffeurs zich heeft/hebben bediend van het SkyECC-account [accountnaam 1] . De raadsman wenst hen te bevragen naar hun dienstverband en over hun verblijfplaats tijdens kantooruren en nachtelijke uren.
Hiervoor heeft de rechtbank geoordeeld dat het SkyECC account [accountnaam 1] door verdachte moet zijn gebruikt, zonder daarbij de door de politie beschreven mastgegevens als bewijsmiddel te gebruiken. Bovendien is vastgesteld dat de teksten van de gebruiker met de bijnaam “ [accountnaam 10] ” telkens in de Nederlands taal zijn opgesteld. De rechtbank acht de hypothese van de raadsman hoogst onwaarschijnlijk en ongeloofwaardig. De verdediging heeft niet onderbouwd waarop deze hypothese is gebaseerd en het is zelfs zeer de vraag in hoeverre de betreffendechauffeurs de Nederlandse (schrijf-)taal machtig zijn. De rechtbank is van oordeel dat de hypothese zo ver af staat van een reëel scenario dat een en ander niet anders getypeerd kan worden dan als een ‘phishing expedition’. De rechtbank wijst deze verzoeken af, nu de punten waarover deze getuigen kunnen verklaren in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in deze strafzaak te nemen beslissing.
Ten aanzien van de getuigen genoemd onder 12 en 13
De verzochte getuigen genoemd onder 12 en 13 zijn (voormalig) planners van [bedrijf 2] B.V. De raadsman heeft het alternatieve scenario geschetst dat een van de planners van het bedrijf gebruiker [accountnaam 1] zou zijn. Ter onderbouwing van deze theorie stelt de raadsman dat beide getuigen in hun functie toegang hadden tot de computersystemen en e-mailadressen. De raadsman wijst voorts op het gegeven dat getuige [getuige 12] doordeweeks verbleef op het adres van verdachte, zodat hij onder dezelfde telefoonmast als verdachte zou vallen. Aanvullend heeft de raadsman erop gewezen dat getuige [getuige 12] ook een kind heeft dat jarig is omstreeks [datum] , namelijk op [geboortedatum 12] . De rechtbank acht ook dit alternatieve scenario onvoldoende aannemelijk geworden. Het enkele feit dat een van de verzochte getuigen, te weten [getuige 12] (genoemd onder 12) een kind zou hebben dat een paar dagen na [datum] 2020 jarig is, acht de rechtbank onvoldoende. De toegang tot computersystemen, noch de verblijfplaats of verjaardag van een kind dragen enigszins bij aan het hypothetische scenario dat de verdediging heeft geopperd. De verzoeken zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank wijst de verzoeken af, omdat verklaringen van deze getuigen in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in deze strafzaak te nemen beslissing.
Ten aanzien van de getuige genoemd onder 14 (de gebruiker van het SkyECC-account [accountnaam 13] )
De raadsman wenst deze onbekende getuige te bevragen over een SkyECC-gesprek met gebruiker [accountnaam 1] op 13 september 2020, waarin [accountnaam 1] zegt: “die kleine is jarig”, teneinde hem te vragen met wie hij dat gesprek voerde. Onbekend is gebleven wie achter dit account schuilgaat. De verzochte getuige is tot op heden niet geïdentificeerd. De verdediging heeft evenmin NAW-gegevens van deze persoon verstrekt. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat in de gegeven situatie niet aannemelijk is dat deze persoon binnen aanvaardbare termijn zal kunnen worden gehoord.
Ten aanzien van de getuige genoemd onder 15 (medeverdachte [medeverdachte 2] )
De raadsman heeft aangevoerd dat deze persoon, indien hij schuil gaat achter
SkyECC-account [accountnaam 5] , uit eigen waarneming kan verklaren over diens contacten met [accountnaam 1] . De rechtbank overweegt dat deze getuige tevens medeverdachte is tegen wie sedert 20 mei 2022 een internationaal opsporingsbevel is uitgevaardigd. Nog los van de vraag of de getuige, die een verschoningsrecht toekomt, bereid is om een verklaring af te leggen, acht de rechtbank het onaannemelijk dat hij binnen aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen. De rechtbank wijst dit verzoek daarom af.
Ten aanzien van de getuige genoemd onder 16 (medeverdachte [medeverdachte 5] )
De raadsman heeft bij gelegenheid van pleidooi verzocht om medeverdachte [medeverdachte 5] als getuige te horen, nadat [medeverdachte 5] in zijn eigen strafzaak een verklaring heeft afgelegd inhoudende dat hij werd gebeld door een planner om de rit in kwestie te rijden. Dat dit mogelijk het geval is geweest in zijn eigen zaak, betekent niet dat dit ook in de zaak van verdachte, waarin de zoon van verdachte als chauffeur optrad, ook zo is gegaan. En als het al zo zou zijn gegaan, dan doet dit niets af aan de hierboven opgenomen bewijsconstructie. De rechtbank wijst ook dit verzoek af, nu de punten waarover deze getuige zou kunnen verklaren in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in deze strafzaak te nemen beslissing.
Het niet horen van deze getuigen schaadt de belangen van de verdediging niet en is evenmin in strijd met het recht op een eerlijk proces, nu er geen bewijs is ontleend aan een verklaring van een getuige die de verdediging niet heeft kunnen verhoren. Het gaat hier voorts om een afweging tussen het belang van zowel de verdachte als de maatschappij bij een berechting binnen een redelijke termijn en het belang van de verdachte bij een eerlijk proces. Bij die afweging houdt de rechtbank er rekening mee dat de zaak naar zijn aard draait om zware georganiseerde criminaliteit, dat het een omvangrijk dossier betreft met meerdere zittingsdagen en medeverdachten die ook belang hebben bij berechting binnen redelijke termijn, temeer nu sinds de aanvang van de vervolging er reeds anderhalf jaar is verstreken en enkele medeverdachten zich in (geschorste) voorlopige hechtenis bevinden.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de korte duur van de pleegperiode, met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het feit dat hij een eigen onderneming met personeel runt, en met de zwakke gezondheid van verdachte. Voor verdachte is het van groot belang dat het medische traject dat hij inmiddels is ingegaan wordt gecontinueerd. Ook de gezondheid van de partner van verdachte gaat hard achteruit.
De raadsman heeft voorts verzocht te letten op straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en heeft daarbij een aantal uitspraken aangehaald, waarbij het steeds ging om invoer van aanzienlijk grotere hoeveelheden dan de hoeveelheid cocaïne waarvan verdachte beschuldigd wordt.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
7.3.1
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen bezig gehouden met de invoer van ongeveer 1.000 kilogram cocaïne. Hij heeft zijn transportbedrijf gebruikt of laten gebruiken als professionele dekmantel om het vervoer daarvan mogelijk te maken en heeft zijn eigen zoon als chauffeur van het drugstransport laten optreden. Dat neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk. Voorts heeft verdachte zich bezig gehouden met het opstellen van valse e-mailcorrespondentie, waarbij hij een coördinerende en medebepalende rol had. Medeverdachte [medeverdachte 2] refereerde zelfs aan verdachte als ‘meester’ en liet de beslissingen ten aanzien van de (valse) logistieke planning aan verdachte over. De invoer van grote hoeveelheden cocaïne is ontwrichtend voor de samenleving. Niet alleen is cocaïne schadelijk voor de gezondheid en het welzijn van de gebruikers, maar ook gaat de handel in cocaïne gepaard met (soms) ernstige vormen van geweld en wapengebruik. Verdachte heeft zich om de nadelige gevolgen van zijn handelen niet bekommerd. Ook dat rekent de rechtbank verdachte zeer aan.
7.3.2
Persoon van de verdachte
Uit de justitiële documentatie van verdachte van 25 april 2023, blijkt dat verdachte vaker met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet eerder is veroordeeld voor het overtreden van de Opiumwet. De rechtbank zal dit daarom niet in het nadeel van verdachte meewegen. Artikel 63 Sr is van toepassing.
De rechtbank heeft ook gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport van
8 september 2022 dat over verdachte is opgemaakt. Daarin is te lezen dat verdachte zijn leven goed op orde heeft. Hij heeft een transportbedrijf, een eigen woning en de zorg voor een gezin. Er zijn geen aanwijzingen voor schuldenproblematiek, middelenmisbruik en/of psychische problematiek. De reclassering schat in dat de kans op recidive laag is. Bij een veroordeling wordt geadviseerd om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
7.3.3
Strafoplegging
Gezien de aard, omvang en ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gekeken naar straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd en naar de LOVS-oriëntatiepunten. In de oriëntatiepunten wordt bij de invoer van een hoeveelheid van meer dan 20 kilogram harddrugs uitgegaan van een minimale gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van ongeveer 1.000 kilogram cocaïne. Deze hoeveelheid gaat de oriëntatiepunten ver te boven. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet meer dan terecht dat er voor de invoer van zulke grote hoeveelheden cocaïne lange onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd. Verdachte heeft zich willens en wetens met deze foute handel ingelaten, terwijl hij een goedlopend transportbedrijf had. Kennelijk is hij gezwicht voor de verleiding om snel veel geld te verdienen, mogelijk in de verwachting dat dit onontdekt zou blijven door het gebruik van cryptotelefoons. Ook ter zitting heeft hij geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedragingen.
Gelet op de hoeveelheid (onderschepte) cocaïne en de sturende en (mede)bepalende aard van de handelingen die verdachte verrichtte, acht de rechtbank oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
7.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de inbeslaggenomen ketels en branders moeten worden onttrokken aan het verkeer en dat de overige goederen aan verdachte kunnen worden geretourneerd.
7.4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft de branders en de ketels gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de overige goederen is verzocht om teruggave daarvan aan verdachte.
7.4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht zich bij gebreke aan een correcte en volledige beslaglijst niet in staat om over het beslag enige verantwoorde beslissing te nemen. De rechtbank zal zich dienaangaande buiten staat verklaren en het aan het Openbaar Ministerie laten om met toepassing van de artikelen 116 en volgende van het Wetboek van Strafvordering het beslag af te wikkelen.

8.Voorlopige hechtenis

De officier van justitie heeft de gevangenneming van verdachte gevorderd. De rechtbank begrijpt dat de officier van justitie heeft bedoeld te vorderen dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen in verband met de gezondheid van verdachte.
De verdachte bevindt zich in gevangenhouding, welke bij beschikking van het van de rechtbank met ingang van 26 januari 2023 is geschorst wegens persoonlijke belangen die toen zwaarder wogen dan de belangen van strafvordering. Bij deze afweging speelde, zo begrijpt de rechtbank, een rol dat op dat moment nog geen zicht bestond op een inhoudelijke behandeling van de strafzaak.
Inmiddels ligt er een veroordelend vonnis, terwijl aangenomen mag worden dat verdachte inmiddels voldoende tijd heeft gehad om zijn persoonlijke omstandigheden zodanig in te richten dat deze geen onoverkomelijke belemmering vormen voor een detentie. De gronden voor de voorlopige hechtenis zijn, met uitzondering van de onderzoeksgrond, onverkort aanwezig. De rechtbank is van oordeel dat op dit moment de strafvorderlijke belangen voor het toepassen van voorlopige hechtenis zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van verdachte. De rechtbank zal de schorsing van de voorlopige hechtenis daarom opheffen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
afwijzing voorwaardelijk verzoek
- wijst af het verzoek van de verdediging om de zaak aan te houden tot na het oordeel van het hoogste Franse rechtscollege over de rechtmatigheid van de verkrijging van de SkyECC-data;
- wijst af de verzoeken van de verdediging tot het horen van de getuigen:
[getuige 1] ;
[getuige 2] ;
[getuige 3] ;
[getuige 4] ;
[getuige 5] ;
[getuige 6] ;
[getuige 7] ;
[getuige 8] ;
[getuige 9] ;
[getuige 10] ;
[getuige 11] ;
[getuige 12] ;
[getuige 13] ;
de gebruiker van het SkyECC-account [accountnaam 13] ;
medeverdachte [medeverdachte 2] ;
medeverdachte [medeverdachte 5] ;
vrijspraak voor feit 2
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven, en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1, het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
54 (vierenvijftig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart zich buiten staat daaromtrent enige beslissing te nemen;
- verstaat dat het Openbaar Ministerie op het beslag zal dienen te beslissen conform de artikelen 116 tot en met 119 van het Wetboek van Strafvordering;
opheffing schorsing van het bevel voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. J.T. Pouw en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Leyendijk, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2023.
Buiten staat
Mr. Melaard en Mr. Pouw zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Verslag van een deskundige, te weten een NFI rapport “Volledigheid en correctheid van decodering van Sky ECC berichten met Toolboxmethode”, van 22 juni 2022
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie, Landelijke Eenheid Dienst Infrastructuur, met nummer [code 5] (26Mapleton) van 30 juni 2022, inclusief alle zaaksdossiers. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
3.Persoonsdossier [verdachte] , het proces-verbaal van identificatie van SkyECC gebruiker [accountnaam 1] , pagina’s 168 en 170.
4.Persoonsdossier [verdachte] , het proces-verbaal van identificatie van SkyECC gebruiker [accountnaam 1] , pagina’s 171 en 172.
5.Persoonsdossier [verdachte] , het proces-verbaal van identificatie van SkyECC gebruiker [accountnaam 1] , pagina’s 168 en 169.
6.Persoonsdossier [verdachte] , het proces-verbaal van identificatie van SkyECC gebruiker [accountnaam 1] van 22 januari 2022, pagina 168 en het proces-verbaal 2e verhoor van de verdachte [verdachte] van 31 maart 2022, pagina 118.
7.Persoonsdossier [verdachte] , het proces-verbaal van identificatie van SkyECC gebruiker [accountnaam 1] , pagina 170.
8.Persoonsdossier [verdachte] , het proces-verbaal van identificatie van SkyECC gebruiker [accountnaam 1] , pagina 172.
9.Persoonsdossier [verdachte] , het proces-verbaal van identificatie van SkyECC gebruiker [accountnaam 1] , pagina 173.
10.Persoonsdossier [verdachte] , het proces-verbaal van identificatie van SkyECC gebruiker [accountnaam 1] , pagina 174.
11.Het aanvullend proces-verbaal van identificatie van SkyECC gebruiker [accountnaam 1] als [verdachte] van 28 juni 2023, losbladig, pagina 3.
12.Persoonsdossier [verdachte] , het proces-verbaal van identificatie van SkyECC gebruiker [accountnaam 1] , pagina 174.
13.Het aanvullend proces-verbaal van identificatie van SkyECC gebruiker [accountnaam 1] als [verdachte] van 28 juni 2023, losbladig, pagina 4.
14.Het aanvullend proces-verbaal van identificatie van SkyECC gebruiker [accountnaam 1] als [verdachte] van 28 juni 2023, losbladig, pagina 3.
15.Zaaksdossier [naam 4] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 4] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 5] ) met bijlagen, pagina 64.
16.Een geschrift te weten Modus operandi ‘pincode smokkel’ van de Districtsrecherche (ZHP RT), die als bijlage aan dit vonnis wordt gehecht.
17.Zaaksdossier [naam 4] , het proces-verbaal van de LIRC van 23 juli 2021 ( [code 5] ), pagina 2.
18.Zaaksdossier [naam 4] , het proces-verbaal van bevinding en overdracht van de Belastingdienst/Douane Rotterdam Haven van 7 april 2020, pagina 4.
19.Zaaksdossier [naam 4] , kennisgeving van inbeslagneming van 7 april 2020, pagina 6.
20.Zaaksdossier [naam 4] , het proces-verbaal van overname, onderzoek, inbeslagname, monsteren, testen en vernietigen met bijlagen van 9 april 2020, pagina’s 7 tot en met 11 en 15 tot en met 17 en het geschrift, te weten het rapport van Douane Laboratorium van 28 april 2020, pagina’s 19 en 20.
21.Zaaksdossier [naam 4] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 4] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 5] ) met bijlagen, pagina 46.
23.Zaaksdossier [naam 4] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 4] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 5] ) met bijlagen, pagina’s 47 en 48.
24.De rechtbank begrijpt: de chauffeur.
25.Zaaksdossier [naam 4] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 4] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 5] ) met bijlagen, pagina’s 48, 49, 50 en 53.
26.Zaaksdossier [naam 4] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 4] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 5] ) met bijlagen, pagina’s 50 tot en met 52.
27.Zaaksdossier [naam 4] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 4] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 5] ) met bijlagen, pagina’s 56 en 57.
28.De rechtbank begrijpt: bij de haven.
29.De rechtbank begrijpt: de container.
30.Zaaksdossier [naam 4] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 4] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 5] ) met bijlagen, pagina 57.
31.De rechtbank begrijpt: Portbase.
32.Zaaksdossier [naam 4] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 4] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 5] ) met bijlagen, pagina 58.
33.De rechtbank begrijpt: ‘ [alias 1] ’, een persoon die het transport ter plaatse in de gaten houdt en volgt.
34.Zaaksdossier [naam 4] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 4] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 5] ) met bijlagen, pagina 59.
35.Zaaksdossier [naam 4] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 4] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 5] ) met bijlagen, pagina’s 58 en 59.
36.Zaaksdossier [naam 4] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 4] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 5] ) met bijlagen, pagina 60.
37.Zaaksdossier [naam 4] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 4] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 5] ) met bijlagen, pagina’s 62 en 63.
38.Zaaksdossier [naam 4] , het proces-verbaal SkyECC gesprekken in relatie tot de op 7 april 2020 in Rotterdam onderschepte container ( [nummer 4] ) met daarin 1000 kilo cocaïne van 14 maart 2022 ( [code 5] ) met bijlagen, pagina’s 63 en 64.
39.Zaaksdossier [naam 4] , het proces-verbaal van bevindingen [bedrijf 4] van 6 april 2022 ( [code 5] -412) met bijlagen, pagina 116.
40.Zaaksdossier [naam 4] , het proces-verbaal van bevindingen [bedrijf 4] van 6 april 2022 ( [code 5] -412) met bijlagen, pagina’s 114 en 115.