ECLI:NL:RBOVE:2023:2974

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
C/08/287019 / HA ZA 22-358
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op auteursrecht en slaafse nabootsing in de beddenbranche

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, stonden G&G Sales International B.V. en Luxury Bedding Company B.V. (LBC) tegenover elkaar in een geschil over intellectuele eigendom, specifiek auteursrecht en slaafse nabootsing. G&G, actief in de verkoop van boxsprings onder de merknaam 'Norma', beschuldigde LBC van oneerlijke mededeling en eiste een verbod op het publiekelijk uitlaten over G&G en haar producten. LBC daarentegen beschuldigde G&G van inbreuk op haar auteursrecht en slaafse nabootsing van haar 'Serta'-collectie. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van auteursrechtelijke bescherming voor de Serta-collectie, omdat deze niet voldeed aan de vereisten van een eigen, oorspronkelijk karakter en het persoonlijk stempel van de maker. De rechtbank concludeerde dat G&G zich niet schuldig had gemaakt aan slaafse nabootsing, aangezien de producten van beide partijen zich niet voldoende onderscheiden in de markt. Wel oordeelde de rechtbank dat LBC onrechtmatig had gehandeld door waarschuwingsbrieven te sturen naar de wederverkopers van G&G, wat leidde tot schade voor G&G. De rechtbank verbood LBC zich publiekelijk uit te laten over G&G en haar producten, en veroordeelde LBC tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat. De vorderingen van LBC werden afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/287019 / HA ZA 22-358
Vonnis van 26 juli 2023
in de zaak van
G&G SALES INTERNATIONAL B.V.,
te Helmond,
eiseres in conventie,
eiseres in het incident,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: G&G,
advocaat: mr. K.J. Zomer te Oosterhout,
tegen
LUXURY BEDDING COMPANY B.V.,
te Zwolle,
gedaagde in conventie,
verweerster in het incident,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: LBC,
advocaat: mr. J. Smit te Zwolle.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het (tussen)vonnis van 30 november 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de akte houdende overlegging van producties (29 en 30) van G&G;
- de mondelinge behandeling van 15 februari 2023, ter gelegenheid waarvan partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd en door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Beide partijen zijn actief in de business to business (B2B) handel in bedden en aanverwante producten. G&G verkoopt onder meer boxsprings van de Norma-collectie en LBC verkoopt onder andere boxsprings van de Serta-collectie. G&G verwijt LBC oneerlijke medediging. G&G vordert in het incident een verbod van LBC om zich publiekelijk over (de Norma-collectie van) G&G uit te laten en om de wederverkopers en/of andere relaties van G&G te benaderen, op straffe van een dwangsom. In de hoofdzaak vordert G&G toewijzing van deze provisionele vorderingen en een rectificatie, op straffe van een dwangsom, alsmede schadevergoeding, nader op te maken bij staat.
LBC verwijt G&G op haar beurt dat zij inbreuk maakt op het auteursrecht van LBC dan wel dat G&G zich schuldig maakt aan slaafse nabootsing. LBC vordert verklaringen voor recht, een verbod op (verdere) inbreuk op haar auteursrecht dan wel slaafse nabootsing, inzage en afschrift van bescheiden, retournering en vernietiging van de inbreukmakende zaken en schadevergoeding, nader op te maken bij staat.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat er niet is gebleken van schending van enig auteursrecht en dat onrechtmatig handelen (slaafse nabootsing) door G&G evenmin kan worden vastgesteld. LBC kan wel onrechtmatig handelen worden verweten. Onder de gegeven omstandigheden had zij zich moeten onthouden van het aanschrijven van de wederverkopers van G&G.
2.3.
Het door G&G gevorderde is (deels) toewijsbaar. De vorderingen van LBC zullen alle worden afgewezen. De rechtbank zal deze beslissingen hierna toelichten. Voor het oordeel zijn de volgende feiten relevant.

3.De feiten

3.1.
G&G exploiteert een groothandel in bedden en aanverwante producten en verkoopt, onder meer, boxsprings, matrassen, nachtkastjes en voorzetbanken onder de merknaam 'Norma'. G&G is licentiehouder. Deze producten verkoopt G&G aan wederverkopers (beddenspeciaalzaken) die de betreffende producten aan consumenten doorverkopen.
3.2.
LBC is in 2014 opgericht en exploiteert net als G&G een groothandel in bedden en aanverwante producten en verkoopt, onder meer, boxsprings, matrassen, nachtkastjes en voorzetbanken onder de merknaam 'Serta'. Ook LBC verkoopt deze producten aan wederverkopers (beddenspeciaalzaken) die de betreffende producten aan consumenten doorverkopen. De heer [naam 1] is (indirect) bestuurder en aandeelhouder van LBC. Daarvoor werkte [naam 1] samen met de heer [naam 2] van MPS Textiles B.V. Nadat deze samenwerking was beëindigd heeft [naam 1] zijn productlijn aangeboden onder het merk Serta en [naam 2] onder het merk 'Zydante'.
Serta Inc. Delaware Corporation, gevestigd in de Verenigde Staten, is de merkhouder van het merk 'Serta' en richt zich op de Amerikaanse en Canadese markt. Voor het produceren en verkopen van Serta-producten in onder meer Nederland is [bedrijf] (hierna: [bedrijf]), gevestigd in Turkije, exclusief licentiehouder van dit merk. [bedrijf] heeft op haar beurt een sublicentie aan LBC verstrekt om (exclusief) de verkoop van (de door [bedrijf] geproduceerde) Serta-producten op de Nederlandse markt te verzorgen.
3.3.
In het voorjaar van 2022 is tussen partijen een IE-geschil ontstaan.
3.4.
Bij beschikking van 28 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant aan LBC verlof verleend tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag ten laste van G&G, bestaande uit het maken van een gedetailleerde beschrijving zoals bedoeld in artikel 1019b jo. 1019d Rv, door middel van het maken van foto’s en video-opnamen (door de deurwaarder) van alle zaken die (mogelijk) behoren tot de 'Norma Hotel Chique' collectie, zoals omschreven in het verzoekschrift en die aanwezig zijn in de showroom van G&G. Op 7 juli 2022 heeft de deurwaarder foto- en videobeelden gemaakt van de in de showroom van G&G uitgestalde zaken behorende tot de 'Norma Hotel Chique' collectie, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
3.5.
Bij brief van 11 juli 2022 heeft LBC Sleepworld Helmond B.V., een wederverkoper van G&G, gesommeerd om iedere inbreuk op haar auteursrecht per direct te staken en een onthoudingsverklaring te ondertekenen.
3.6.
Bij brief van 8 september 2022 heeft LBC V.O.F. Dreambedden te Rotterdam, een wederverkoper van G&G, gesommeerd om iedere inbreuk op haar auteursrecht per direct te staken en een onthoudingsverklaring te ondertekenen.
3.7.
Bij vonnis in kort geding van 16 september 2022 (zaaknummer: C/01/383791 KG ZA 22-377) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant de inzagevordering ex artikel 843a Rv toegewezen. G&G is bevolen met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis toe te staan en te gedogen dat LBC inzage krijgt in en afschrift krijgt van het door de deurwaarder in conservatoir beslag genomen materiaal (met uitzondering van prijslijsten) door verstrekking door de deurwaarder aan LBC van het opgemaakte proces-verbaal en alle foto’s en videomateriaal, op straffe van een dwangsom.
3.8.
Eind september 2022 heeft LBC een persverklaring laten plaatsen op de website en/of in de (digitale) nieuwsbrieven van Wonen360.nl en Interior Business Magazine & Online. Wonen360.nl heeft later een rectificatie geplaatst.
3.9.
Bij brief van 30 september 2022 heeft G&G LBC gesommeerd de onrechtmatige concurrentie te staken en gestaakt te houden. Aan deze sommatie heeft LBC geen gevolg gegeven.

4.Het geschil

in het incident
4.1.
G&G vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(I) LBC zal verbieden zich publiekelijk uit te laten over G&G, de Norma-collectie en/of andere collecties van G&G, op een wijze die G&G schade berokkent, voor de duur van deze gerechtelijke procedure, dan wel een andere termijn door de rechtbank te bepalen;
(II) LBC zal verbieden de wederverkopers en/of andere relaties van G&G te benaderen over de Norma-collectie en/of andere collecties van G&G voor de duur van deze gerechtelijke procedure, dan wel een andere termijn door de rechtbank te bepalen;
(III) de onder (I) en (II) toegewezen voorziening(en) zal versterken met een dwangsom van € 2.500,00 per dag, met een maximum van € 250.000,00, dan wel een bedrag die de rechtbank rechtens juist voorkomt, voor het geval LBC verzaakt in de naleving van de opgelegde voorzieningen.
4.2.
LBC voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van G&G, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van G&G, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van G&G in de kosten van deze procedure als bedoeld in artikel 1019h Rv, vermeerderd met de wettelijke rente over de (na)kosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van het geschil, nader ingaan.
in conventie
4.4.
G&G vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(I) de provisionele vorderingen in het incident zal toewijzen;
(II) LBC zal verbieden zich publiekelijk uit te laten over G&G, de Norma-collectie en/of andere collecties van G&G, op een wijze die G&G schade berokkent;
(III) LBC zal verbieden de wederverkopers en/of andere relaties van G&G te benaderen over de Norma-collectie en/of andere collecties van G&G;
(IV) LBC zal verbieden reclame te maken waarin wordt gesuggereerd dat LBC haar collectie verkoopt aan bepaalde hotelketens, behoudens in het geval zij daadwerkelijk en aantoonbaar haar collectie daaraan heeft verkocht;
(V) LBC zal veroordelen tot rectificatie van haar persverklaring aan haar relaties en aan de door LBC benaderde mediakanalen, alsmede een afschrift daarvan over te leggen aan G&G met de adressanten van de oorspronkelijke verklaring en de rectificatie, die luidt als volgt, dan wel zoals de rechtbank bepaalt:
“Anders dan eerder werd gesuggereerd, heeft LBC recentelijk in een juridische procedure getracht aan te tonen, dat er sprake zou zijn van een auteursrechtinbreuk, maar zij is daar niet in geslaagd. In het vonnis van 16 september 2022 heeft de voorzieningenrechter het volgende overwogen:
'4.12. LBC c.s. hebben in het bestek van dit kort geding onvoldoende feiten gesteld waaruit kan worden opgemaakt wat de inbreng van [LBC] is geweest bij het ontwikkelen van de boxsprings uit de Serta-collectie waarvoor auteursrechtelijke bescherming zou gelden. …'
De rechter stelt dat voor het bestaan van auteursrecht een eigen oorspronkelijk karakter van het merk (de boxspring en/of toebehoren) is vereist, die het stempel van de maker draagt. Daarvan is bij de Serta-collectie geen sprake.
Daarnaast werd door LBC aangevoerd dat er sprake zou zijn van slaafse nabootsing. De voorzieningenrechter heeft als voorlopig oordeel gegeven dat niet uit te sluiten valt, dat er sprake is van nabootsing die nodeloos verwarring kan veroorzaken, maar dat dit nader dient te worden onderzocht (rechtsoverweging 4.17 van het vonnis).
De rechter heeft enkel het door LBC gewenste bewijsmateriaal vrijgegeven. Een oordeel met betrekking tot bewijsmateriaal is slechts gebaseerd op een marginale toets.
Norma hoeft in het vonnis geen enkele aanleiding te zien haar Norma Hotel Chique te wijzigen en kan die vrijelijk aanbieden op de markt.”
(VI) de onder (I) tot en met (V) toegewezen verboden zal versterken met een dwangsom van € 2.500,00 per dag, met een maximum van € 250.000,00, dan wel een bedrag die de rechtbank rechtens juist voorkomt, voor het geval LBC verzaakt in de naleving van de opgelegde verboden;
(VII) LBC zal veroordelen tot vergoeding van de geleden schade van G&G als gevolg van het onrechtmatig handelen van LBC, nader op te maken bij staat;
(VIII) de verschuldigde bedragen van LBC aan G&G zal verhogen met de wettelijke rente, te berekenen vanaf 6 oktober 2022, dan wel een door de rechtbank te bepalen datum tot aan de dag der algehele voldoening;
(IX) LBC zal veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.5.
LBC voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van G&G, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van G&G, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van G&G in de kosten van deze procedure als bedoeld in artikel 1019h Rv, vermeerderd met de wettelijke rente over de (na)kosten.
4.6.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van het geschil, nader ingaan.
in reconventie
4.7.
LBC vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(I)
primairvoor recht zal verklaren dat G&G onrechtmatig handelt jegens LBC doordat zij met de boxsprings die in deze procedure zijn aangeduid met de benamingen Dawn, Cullinan, Phantom, Phantom Royale, Vantage, Shadow, Vanquish, Spectre, Ghost en Continental (de Norma collectie) inbreuk maakt op de auteursrechten van LBC;
subsidiair, voor zover de rechtbank mocht oordelen dat bij specifieke boxsprings van auteursrechten van LBC geen sprake is, voor recht zal verklaren dat G&G onrechtmatig handelt jegens LBC, welk onrechtmatig handelen bestaat uit de verhandeling van die specifieke boxsprings en deze een slaafse nabootsing vormt van de boxspring van LBC;
(II) voor recht zal verklaren dat G&G onrechtmatig handelt jegens LBC door de verhandeling van nachtkastjes, voorzetbanken, pouffes en een point of sale systeem die een slaafse nabootsing vormen van de nachtkastjes, voorzetbank, pouffe en point of sale systeem van LBC, waaronder in ieder geval begrepen de onder randnummer 139 van de conclusie van antwoord in incident afgebeelde nachtkastjes, de onder randnummer 140 afgebeelde voorzetbank, de onder randnummer 141 afgebeelde pouffe en het onder randnummer 147 afgebeelde point of sale systeem;
(III)
primairG&G zal veroordelen zich met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis, in de Europese Unie, dan wel een door de rechtbank te bepalen gebied, te onthouden van iedere inbreuk op de auteursrechten van LBC op de boxsprings die in deze procedure zijn aangeduid met de benamingen York, A&G, Magnum, Magnum Grande, Casaletto, Magnifique, Lounge, Chess, Cyonia en Classico ('Serta collectie');
subsidiairG&G zal veroordelen zich met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis te onthouden van elk onrechtmatig handelen dat bestaat uit het gebruik van een slaafse nabootsing van de York, A&G, Magnum, Magnum Grande, Casaletto, Magnifique, Lounge, Chess, Cyonia en Classico ('Serta collectie');
(IV) G&G zal veroordelen zich met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis te onthouden van elk onrechtmatig handelen dat bestaat uit het gebruik van nachtkastjes, voorzetbanken, pouffes en het point of sale systeem die een slaafse nabootsing vormen van de nachtkastjes, voorzetbank, pouffe en het point of sale systeem van LBC, waaronder in ieder geval begrepen de onder randnummer 139 van de conclusie van antwoord in incident afgebeelde nachtkastjes, de onder randnummer 140 afgebeelde voorzetbank, de onder randnummer 141 afgebeelde pouffe en het onder randnummer 147 afgebeelde point of sale systeem;
(V) G&G zal veroordelen binnen uiterlijk 21 dagen na betekening van het vonnis aan de advocaat van LBC, mr. J. Smit, te doen toekomen een schriftelijke waarheidsgetrouwe, opgave van de volgende informatie:
( a) de leverancier(s), maker(s), producent(en) en distributeur(s), van wie de inbreukmakende zaken door G&G verkregen zijn, onder mededeling van hun adres(sen), e-mailadres(sen) en telefoonnummer(s);
( b) de aan G&G geleverde aantallen, nummers, prijzen en leverdata van de inbreukmakende zaken, zulks gerangschikt per leverancier, maker, producent of distributeur van de inbreukmakende zaken, onder overlegging van kopieën van de daarop betrekking hebbende facturen;
( c) de afnemers (voor zover bekend), alsmede de verkochte aantallen, nummers, prijzen, leverdata en afleveradressen van de inbreukmakende zaken, zulks gerangschikt per afnemer, onder overlegging van de daarop betrekking hebben de facturen;
( d) de op het moment van het wijzen van het vonnis nog bij G&G aanwezige inbreukmakende zaken onder overlegging van de locatie waar de inbreukmakende zaken zich bevinden, alsmede de aantallen en nummers van de inbreukmakende zaken;
( e) de met de inbreukmakende zaken behaalde omzet en winst, alsmede de verschillende ter berekening van de winst op de omzet in mindering gebrachte kostenposten, voorzien van duidelijke en gedetailleerde schriftelijke bewijsstukken van iedere kostenpost;
(VI) G&G zal veroordelen binnen uiterlijk zeven dagen na betekening van het vonnis aan al haar afnemers, voor zover bekend, in een voor de geadresseerde begrijpelijke taal, een brief te zenden met uitsluitend de volgende inhoud (dan wel een door de rechtbank te bepalen inhoud):
“Geachte relatie,
Bij vonnis van … [datum vonnis] heeft de rechtbank Overijssel beslist dat de door G&G Sales International B.V. aan u geleverde … [inbreukmakende zaken] inbreuk maken op de rechten van Luxury Bedding Company B.V. In verband hiermee verzoeken wij u binnen zeven dagen na heden de bij u nog aanwezige voorraad van deze … [inbreukmakende zaken] aan ons te retourneren, vergezeld van een schriftelijke verklaring dat er geen (exemplaren van de) … [inbreukmakende zaken] meer bij uw vestiging(en) aanwezig zijn. Door u gemaakte kosten, waaronder verzendkosten, zullen door ons worden vergoed. Voor de goede orde wijzen wij erop dat het in voorraad houden en/of verhandelen van bovenbedoelde … [inbreukmakende zaken] inbreuk maakt op de rechten van Luxury Bedding Company.
Hoogachtend,
G&G Sales International B.V.”
onder gelijktijdige toezending van kopieën van de verzonden brieven, alsmede een lijst van geadresseerden met volledige adresgegevens aan de advocaat van LBC, mr. J. Smit;
(VII) G&G zal veroordelen binnen 30 dagen na betekening van het vonnis de gehele voorraad, waaronder mede begrepen de door haar afnemers geretourneerde voorraad van inbreukmakende zaken op kosten van G&G onder toezicht van een door G&G te betalen deurwaarder te vernietigen en binnen twee dagen na deze vernietiging een op kosten van G&G door de deurwaarder opgesteld proces-verbaal van constatering van de vernietiging toe te zenden aan de advocaat van LBC, mr. J. Smit;
(VIII) G&G zal veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 2.500,00, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom, voor iedere dag of deel daarvan dat G&G met de gehele of gedeeltelijke nakoming van de veroordelingen onder (III) t/m (VII) in gebreke blijft, met een maximum van € 500.000,00;
(IX) G&G zal veroordelen tot betaling van een schadevergoeding wegens de inbreuken op de rechten van LBC, nader op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
(X) G&G zal veroordelen tot betaling van de proceskosten overeenkomstig het bepaalde in artikel 1019h Rv, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.8.
G&G voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van LBC, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van LBC, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van LBC in de kosten van deze procedure als bedoeld in artikel 1019h Rv, vermeerderd met de wettelijke rente over de (na)kosten.
4.9.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van het geschil, nader ingaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Nu de rechtbank hierna de vorderingen in conventie inhoudelijk zal beoordelen en daarop zal beslissen, heeft G&G geen (spoedeisend) belang meer bij haar incidentele vorderingen (voorlopige voorzieningen). Daarbij betrekt de rechtbank dat partijen tijdens de zitting hebben afgesproken om elkaars wederverkopers en/of andere relaties niet (meer) te benaderen totdat in deze zaak einduitspraak is gewezen. Deze vorderingen zullen daarom worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beoordeling in conventie en in reconventie

6.1.
Vanwege de onderlinge samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze vorderingen gelijktijdig behandelen.
Auteursrecht?
6.2.
Kernvraag in dit geschil is of LBC een auteursrecht heeft op de Serta-collectie. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
6.3.
LBC heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat de (boxsprings van de) Serta-collectie een werk is als bedoeld in artikel 10 van de Auteurswet (Aw), dat zij (lees: [naam 1] en/of [bedrijf]) de maker is van dat werk en daarmee rechthebbende op het auteursrecht daarop en dat G&G een ongeoorloofde inbreuk maakt op dat auteursrecht.
6.4.
Gelet op deze grondslag van de vorderingen ziet de rechtbank zich allereerst gesteld voor de vraag of de Serta-collectie een auteursrechtelijk beschermd werk is.
6.5.
Bij de beoordeling van de vraag of de Serta-collectie auteursrechtelijk beschermd is, stelt de rechtbank voorop dat een werk voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt indien het een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Dit wordt ook wel de “werktoets” genoemd. De eis dat het voortbrengsel het persoonlijk stempel van de maker moet dragen betekent dat sprake moet zijn van een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes, en die aldus voortbrengsel is van de menselijke geest. Daarbuiten valt in elk geval hetgeen een vorm heeft die zo banaal of triviaal is, dat daarachter geen creatieve arbeid van welke aard ook valt aan te wijzen. De eis dat het werk een eigen, oorspronkelijk karakter moet bezitten houdt in dat de vorm niet ontleend mag zijn aan die van een ander werk (vgl. artikel 13 Aw).
Elementen van het werk die louter een technisch effect dienen of te zeer het resultaat zijn van een door technische uitgangspunten beperkte keuze, zijn van bescherming uitgesloten. Hiernaast geldt dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van inbreuk op een auteursrecht op een gebruiksvoorwerp, waarvan in het geval van bedden en aanverwante producten sprake is, beoordeeld moet worden in welke mate de totaalindrukken van het beweerdelijk inbreuk makende werk en het beweerdelijk bewerkte of nagebootste werk overeenstemmen. De auteursrechtelijk beschermde trekken of elementen van laatstbedoeld werk zijn daarbij bepalend, met dien verstande dat ook een verzameling of bepaalde selectie van op zichzelf niet beschermde elementen, een (oorspronkelijk) werk kan zijn in de zin van de Auteurswet, mits die selectie het persoonlijk stempel van de maker draagt. Bij de vergelijking van de totaalindrukken dienen dus ook onbeschermde elementen in aanmerking te worden genomen, voor zover de combinatie van al deze elementen in het beweerdelijk nagebootste werk aan de “werktoets” beantwoordt. Voorts geldt dat de enkele omstandigheid dat het werk, of bepaalde elementen daarvan, past binnen een bepaalde mode, stijl of trend niet betekent dat het werk of deze elementen zonder meer onbeschermd is. Onderzocht moet worden of de vormgeving van de (combinatie van de) verschillende elementen zodanig is dat aangenomen kan worden dat met het ontwerp door de maker op een voldoende eigen wijze uiting is gegeven aan de vigerende stijl, trend of mode (zie o.a. HR 29 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1942, HR 16 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8940, HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2153 en HR 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1529).
6.6.
LBC heeft zich op het standpunt gesteld dat de Serta-collectie vanaf 2014 speciaal voor de Nederlandse markt is ontwikkeld en dat deze collectie auteursrechtelijke bescherming verdient op basis van de totaalindruk die volgt uit de combinatie van alle door LBC (lees: [naam 1] en/of [bedrijf]) persoonlijk gemaakte keuzes als het gaat om het matras (de Splendid en Royalty), de stof, de kleur, het stikselpatroon, de bies, de topper, de hoofdboard en de poten, waarbij de boxsprings voldoende nauwkeurig en objectief kunnen worden geïdentificeerd.
6.7.
Nader toegesneden op dit geval volgt uit de hiervoor kort weergegeven rechtspraak dat indien bescherming gezocht wordt op grond van een totaalindruk, deze totaalindruk van een combinatie aan (on)beschermde elementen wel voldoende aan de werktoets moet beantwoorden. Het werk moet dan ook een vorm hebben die niet is ontleend aan ander werk, en voor zover het past binnen een bepaalde stijl, trend of mode, op een voldoende eigen wijze uiting zijn gegeven aan die stijl, trend of mode, reeds op zichzelf of qua combinatie van stijlkenmerken- of elementen.
6.8.
De rechtbank is van oordeel dat de Serta-collectie niet voldoet aan de hiervoor omschreven werktoets en dus niet als werk in aanmerking komt voor auteursrechtelijke bescherming. Met deze collectie is namelijk niet op een voldoende eigen wijze uiting gegeven aan de destijds vigerende stijl, trend of mode, zoals deze blijkt uit het door G&G als producties 6 en 17 overgelegde vormgevingserfgoed ('Umfeld').
6.9.
In dit verband is van belang dat, zoals G&G heeft gesteld en LBC onvoldoende heeft betwist, bij het tot stand brengen van de Serta-collectie, aansluiting is gezocht bij de heersende mode en lifestyle trends in de beddenbranche, waarbij Treca de Paris vaak als trendsetter wordt gezien. Hetgeen hiervoor is vooropgesteld brengt mee dat de Serta-collectie alleen auteursrechtelijke bescherming kan genieten als kan worden gezegd dat deze collectie zich op een voldoende eigen wijze onderscheidt van de stijl, trend of mode in de beddenbranche waarin partijen actief zijn. De door G&G als producties 6 en 17 in het geding gebrachte afbeeldingen behoren, zoals G&G terecht aanvoert, tot het vormgevingserfgoed waartegen de al dan niet karakteristieke aard van (de totaalindruk van) de Serta-collectie moet worden beoordeeld. LBC heeft wel gesteld dat de Serta-collectie zich van het vormgevingserfgoed onderscheidt (zie 5.6), maar de rechtbank volgt haar niet in dat standpunt. De combinatie van elementen die LBC als karakteristiek ziet voor de Serta-collectie levert een totaalindruk op die zich niet, althans niet op karakteristieke wijze, onderscheidt van de totaalindrukken uit het vormgevingserfgoed. Daarbij speelt in belangrijke mate mee dat de elementen waarop de totaalindruk van de Serta-collectie volgens LBC berust, vooral algemene, abstracte kenmerken zijn, zoals onder meer de kleuren zwart en goud, de stoffen, de ritsen, de potensets (die LBC overigens van een derde betrekt) en “de luxe uitstraling van een hotelbed”. De wijze van samenstellen van de collectie in Turkije en de keuzes die gemaakt worden voor stoffen, kleuren, poten en accessoires kunnen niet tot de conclusie leiden dat LBC recht heeft op bescherming daarvan. Deze verschillen immers niet zodanig van de werkwijze en keuzes van haar concurrenten. Ook zij vliegen regelmatig naar Turkije om te overleggen met de producent en te overleggen over hoe een bed er uit moet zien en wat de technische eigenschappen daarvan moeten zijn, zoals G&G heeft gesteld en LBC niet gemotiveerd heeft weersproken. De totaalindruk van deze (veelal algemene) elementen ontbeert voldoende eigenzinnigheid om als werk auteursrechtelijke bescherming te verdienen.
6.10.
De rechtbank concludeert daarom dat de Serta-collectie geen auteursrechtelijk beschermd werk is. Weliswaar kan niet worden ontkend dat LBC bij de totstandkoming van de Serta-collectie eigen/persoonlijke en creatieve keuzes heeft gemaakt, maar deze keuzes hebben te weinig onderscheidend vermogen ten opzichte van de keuzes die andere aanbieders als G&G bij de ontwikkeling van hun collectie(s) hebben gemaakt. Gelet op het vormgevingserfgoed ontbeert de Serta-collectie een eigen, oorspronkelijk karakter. Daarnaast kan niet gezegd worden dat de Serta-collectie het persoonlijk stempel van de maker draagt. De door LBC gehanteerde werkwijze is in de beddenbranche niet ongebruikelijk, zodat het monopoliseren daarvan te ver gaat. LBC heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat de Serta-collectie het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en die aldus voortbrengsel is van de menselijke geest dat auteursrechtelijke bescherming verdient. Voor zover LBC betoogt dat de Serta-collectie vanaf 2014 als een nieuw werk moet worden beschouwd, faalt dit betoog. Dat sprake is van nieuwe ontwerpen is onvoldoende gesteld of gebleken. Hooguit kan worden gesproken van samenstellen of (door)ontwikkelen van de bestaande collectie, zowel qua techniek als vormgeving aan de laatste mode, zoals ook blijkt uit de beschrijving van LBC van de ontwikkeling van de Serta collectie in randnummers 82 t/m 113 van de conclusie van antwoord in incident en daarna de vergelijking met de Norma-collectie in randnummers 118 t/m 126 van dezelfde conclusie. Een eigen, oorspronkelijk karakter kan niet worden vastgesteld.
6.11.
Ten aanzien van de wijze waarop LBC de Serta-collectie presenteert – het zogenaamde point-of-sale systeem (shop-in-shop concept) – overweegt de rechtbank dat dit systeem wel voldoet aan de werktoets en dus een auteursrechtelijk beschermd werk is. Datzelfde geldt voor de point-of-sale van G&G. G&G hanteert een point-of-sale in het zwart met de naam van de productlijn ('Hotel Chique') in gouden letters. In helderrood wordt daarnaast in een vierkant het logo weergegeven van Norma. Norma werkt altijd met een zogenaamde kooi of nis, waarin de boxspring wordt gepresenteerd, terwijl LBC meer verschillende variaties hanteert. LBC maakt ook gebruik van een zwarte achtergrond maar dan met een slogan in witte letters, zoals 'Tailor made comfort and luxury'. Daarboven staat het logo van Serta, eveneens in het wit, met een cirkel om de belettering. LBC maakt geen gebruik van een kooi of nis en het lettertype, evenals het gebruik van hoofdletters, wijkt af van het lettertype van Norma.
Wanneer men de logo’s naast elkaar ziet, valt bij het logo van Serta het oog vooral op de strakke witte letters van de naam SERTA en de cirkel er omheen. Bij het logo van Norma springen de goudkleurige letters van CHIQUE en het rode vierkant met de naam NORMA eruit. Van een overeenstemmende indruk is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Dat beide logo’s een zwarte achtergrond hebben maakt dat niet anders. Nu de point-of-sale van G&G visueel gezien een ander totaalindruk heeft dan die van LBC, kan naar het oordeel van de rechtbank niet geoordeeld worden dat G&G op dit punt inbreuk maakt op het auteursrecht van LBC.
Slaafse nabootsing?
6.12.
Vervolgens is de vraag of G&G zich met de Norma-collectie schuldig maakt aan slaafse nabootsing ten opzichte van de Serta-collectie. Ook die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Daartoe geldt het volgende.
6.13.
Ten aanzien van nabootsing van een stoffelijk product dat niet (langer) wordt beschermd door een absoluut recht van intellectuele eigendom geldt dat nabootsing van dit product in beginsel vrijstaat, zij het dat dit beginsel uitzondering lijdt wanneer door die nabootsing verwarring bij het publiek valt te duchten en de nabootsende concurrent tekortschiet in zijn verplichting om bij dat nabootsen alles te doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van zijn product, mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring ontstaat (zie HR 30 oktober 1998, LJN ZC2760 en HR 20 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ6999).
Gelet op deze vaste jurisprudentie en het oordeel dat van een beschermd auteursrecht geen sprake is, staat het G&G dus vrij een beddenlijn te voeren die lijkt op de Serta-collectie. Zij mag deze lijn zelfs nabootsen. Het enkele nabootsen levert nog geen onrechtmatige daad op. Daarvan kan wel sprake zijn in het geval dat gevaar voor verwarring bij het publiek ontstaat en deze verwarring nodeloos wordt veroorzaakt en/of dat deze nabootsing enkel gebeurt om de ander te schaden.
6.14.
De eerste vraag die voorligt is of er sprake is van verwarringsgevaar. Van verwarring ten aanzien van een nagebootst product kan pas sprake zijn als dat product een “eigen gezicht” heeft op de relevante markt, dat wil zeggen: zich in uiterlijke verschijningsvorm onderscheidt van andere, gelijksoortige producten op de markt (ECLI:NL:HR:2017:938). Zoals uit de voorgaande overwegingen kan worden afgeleid, heeft de Serta-collectie onvoldoende onderscheidend vermogen. LBC heeft ook onvoldoende gemotiveerd aangevoerd dat de Serta-collectie een eigen plek in de markt inneemt. De stellingen van LBC dat de verschillende producten zich onderscheiden in uiterlijke verschijningsvormen van andere producten in de markt voor volumineuze boxsprings in de prijsklasse vanaf € 2.500,- door de luxe uitstraling en dat Serta een van de bekendste merken is, volstaan daartoe niet. Zoals G&G gemotiveerd heeft betoogd en LBC onvoldoende heeft weerlegd zijn Serta en Norma bepaald niet de enige aanbieders van boxsprings met een luxe uitstraling. De bedden van de verschillende producenten lijken uit de aard van de zaak allemaal op elkaar. Daar komt bij dat onderdelen trendgevoelig zijn. Dat de stiksels op de bedden van bepaalde andere aanbieders anders zijn, maakt niet dat er dan wel een eigen gezicht in de markt bestaat.
6.15.
Van verwarringsgevaar is bovendien pas sprake als het publiek de producten van Norma kan verwarren met die van Serta. Het gaat daarbij om de invloed van de gelijkenis op de aankoopbeslissing. Daarbij is bepalend de totaalindruk van elk product en de beschouwing daarvan door een weinig oplettend kopend publiek dat de beide producten meestal niet naast elkaar ziet (HR 7 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0273, NJ 1992/392 (Rummikub)).
In de onderhavige zaak wordt de Norma-collectie gepresenteerd op consequente wijze waarbij het merk Norma duidelijk zichtbaar is. G&G vermeldt in haar presentatie (point-of-sale) consequent het merk Norma in een rood vierkant met de witte letters NORMA. Dit logo staat overigens ook op de kussens en de loper die op het voeteneind van een bed ligt. Gelet op de duidelijke herkenbaarheid van een Norma-point-of-sale is niet goed voorstelbaar dat een klant een Norma-bed koopt, terwijl zij in de veronderstelling verkeert dat zij een Serta-bed aanschaft. Daar komt bij dat Norma op de toppers een N heeft geborduurd. Er is, vanwege verschillende aspecten, geen sprake van een-op-een kopieën. Dat de bedden van beide merken van hoge kwaliteit zijn is niet voldoende om verwarringsgevaar te kunnen aannemen. LBC heeft immers geen monopolie op boxspringbedden in het luxe segment. Van verwarringsgevaar is dan ook onvoldoende gebleken.
6.16.
Dat G&G bewust probeert een in hoge mate nodeloos gelijkend product als dat van LBC op de markt te brengen, zoals LBC ook heeft aangevoerd, is niet gebleken. De ervaringen van de “mysteryshoppers” doen daar niet aan af. Maar ook als G&G wel bewust de Serta-lijn heeft nagebootst levert dat nog niet meteen een onrechtmatige daad op. Bewuste nabootsing is immers pas onrechtmatig in geval van bijkomende omstandigheden en daarvan is in deze zaak niet gebleken.
Tussenconclusie
6.17.
De rechtbank concludeert dat de Serta-collectie van LBC geen auteursrechtelijk beschermd werk is, waarvan de 'rechten' dus niet door [naam 1] en [bedrijf] aan LBC kunnen worden overgedragen, zoals zij kennelijk hebben beoogd (zie producties 8 en 31 van LBC), en G&G daarop geen inbreuk kan maken. Van slaafse nabootsing is evenmin sprake. Zowel de Serta-collectie van LBC als de Norma-collectie van G&G is een samenstel van bestaande componenten en onderdelen, die niet door partijen zelf zijn ontworpen, waarbij de heersende mode en lifestyletrends worden gevolgd (met Treca de Paris vaak als voorloper) en vooral de marketingstrategie (point-of-sale systeem) bepalend is om zich in voldoende mate van de ander te onderscheiden. Hieruit volgt dat de vorderingen van LBC zullen worden afgewezen, nu deze alle zijn gebaseerd op merkinbreuk dan wel slaafse nabootsing waarvan echter in dit geval geen sprake is.
Heeft LBC in strijd gehandeld met het 'wapperverbod'?
6.18.
G&G verwijt LBC dat zij ten onrechte naar (de wederverkopers/afnemers van) G&G en de branche als geheel heeft gewapperd met auteursrechten waarover zij niet beschikte. Daartoe verwijst G&G naar de waarschuwings- c.q. sommatiebrieven die LBC aan haar afnemers Sleepworld Helmond B.V. en V.O.F. Dreambedden heeft verstuurd (zie 3.5 en 3.6 en producties 7 en 9 van G&G). Volgens G&G heeft LBC daarmee onrechtmatig tegenover haar gehandeld waardoor zij schade heeft geleden en nog steeds lijdt. Zij vordert daarom een verbod van LBC om zich in het openbaar negatief uit te laten over G&G, de Norma-collectie en/of andere collecties van G&G, alsmede een verbod van LBC om de wederverkopers en/of andere relaties van G&G te benaderen over de Norma-collectie en/of andere collectes van G&G, op straffe van een dwangsom. Daarnaast vordert G&G schadevergoeding, op te maken bij staat.
6.19.
LBC betwist dat zij in strijd heeft gehandeld met het 'wapperverbod'. Volgens haar zijn de door haar gedane uitingen niet onrechtmatig.
6.20.
Zoals de Hoge Raad eerder in een octrooiprocedure heeft geoordeeld, is “
voor de onrechtmatigheid van het uitbrengen van een waarschuwingsexploot niet voldoende dat de in het exploot vervatte pretentie achteraf onjuist blijkt te zijn, doch dat daarvoor tevens is vereist dat aan de octrooihouder van deze gedraging een verwijt kan worden gemaakt. (…). Dit brengt mee dat de octrooihouder die zich beroept op een vooronderzocht octrooi dat later wordt herroepen of vernietigd, onrechtmatig handelt indien hij weet, dan wel dient te beseffen, dat een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestaat dat het octrooi geen stand zal houden in een oppositie- of een nietigheidsprocedure. De enkele omstandigheid dat een oppositie- of nietigheidsprocedure aanhangig is, vormt derhalve onvoldoende reden om onrechtmatigheid aan te nemen.” (zie r.o. 5.6 en 5.8 van HR 29 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6098, Bakel/Stork). Deze maatstaf wordt ook toegepast in het geval dat er wordt geschermd met andere IE-rechten, zoals het auteursrecht. Daarbij geldt dat de lat hoog ligt, in die zin dat het evident moet zijn dat het ingeroepen recht ongeldig is.
6.21.
Zoals hiervoor is overwogen, kan LBC geen auteursrecht claimen op haar Serta-collectie en is evenmin sprake van slaafse nabootsing, zodat de in de hiervoor bedoelde waarschuwingsbrieven vervatte pretentie achteraf onjuist is. Vervolgens is de vraag of aan LBC van de waarschuwingsbrieven ook een verwijt kan worden gemaakt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.22.
Allereerst is van belang dat LBC de waarschuwingsbrieven niet alleen aan G&G zelf heeft gericht maar ook rechtstreeks aan twee van haar afnemers, Sleepworld Helmond en V.O.F. Dreambedden. Volgens G&G was dat onrechtmatig. Daartoe beroept G&G zich onder meer op het artikel van mr. [naam 3] in het blad 'Berichten Industriële Eigendom' van maart/april 2022, waaruit zij het volgende heeft geciteerd (zie randnummer 8 van de spreekaantekeningen van G&G):
“Hiervoor kwam al aan de orde dat waarschuwingsbrieven aan een directe concurrent minder snel onrechtmatig zullen zijn dan waarschuwingsbrieven aan diens afnemers. De reden is dat een directe concurrent zelf een afweging kan maken of in de waarschuwingsbrief neergelegde pretenties houdbaar zijn. Dit geldt in zekere zin ook voor afnemers, maar die zullen over het algemeen eerder geneigd zijn om conflicten uit de weg te gaan en over te stappen naar een andere producent. Zelfs als de leverancier zijn afnemers gerust stelt met garanties, zullen zij – afhankelijk van de marktomstandigheden – al snel de beslissing nemen om hun producten van een andere (“veilige”) leverancier te betrekken. Het door de leverancier gemiste debiet is daarna niet licht ongedaan te maken, ook niet als de in de sommatiebrief neergelegde pretentie achteraf onjuist blijkt.”
6.23.
G&G heeft er verder op gewezen dat het voor LBC ten tijde van het sturen van de brieven aan haar wederverkopers ook duidelijk had moeten zijn dat er geen auteursrecht rustte op de beddencollectie omdat een eigen, oorspronkelijk karakter en het persoonlijk stempel van de maker op de collectie ontbreekt. Ook was dit volgens haar voorbarig, omdat de collectie nog niet op de markt was gebracht. Verder verwijst zij naar een rechtszaak uit 2019 van LBC tegen een andere concurrent waarin LBC de grondslag slaafse nabootsing in stelling had gebracht en op dat punt in het ongelijk is gesteld.
G&G heeft vervolgens toegelicht dat afnemers in eerste instantie zeer geïnteresseerd waren in de Norma-collectie en dat zij nu afwachtend en terughoudend zijn geworden. Volgens G&G zijn er diverse bezichtigingen voor de nieuwe collectie afgezegd en is zij vooralsnog met de reeds geleverde modellen en accessoires blijven zitten, welke momenteel in opslag moeten worden bewaard, terwijl deze collecties in diverse showrooms moeten staan om aan het publiek te worden aangeboden. G&G stelt dat hierdoor de kosten oplopen, terwijl daar geen omzet tegenover staat.
6.24.
Op het moment van het versturen van de waarschuwingsbrieven bestond bepaald geen duidelijkheid over de vraag of er sprake was van enig auteursrecht of onrechtmatig handelen door G&G. Achteraf is gebleken dat een schending van enig auteursrecht of slaafse nabootsing niet kan worden vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat het sturen van de brieven door LBC aan de wederverkopers van G&G in dit stadium en onder de gegeven omstandigheden onrechtmatig was. LBC had behoren te beseffen dat voor een rechtsgeldig auteursrecht op haar collectie een eigen, oorspronkelijk karakter en het persoonlijk stempel van de maker vereist is. Voor een boxspringbeddencollectie is dat geen gelopen race, zoals ook is gebleken. Een boxspringbed is immers een veel voorkomend product dat door vele aanbieders op de markt wordt gebracht. Daarbij is sprake van een gangbare stijl. LBC heeft ook niet goed concreet kunnen beschrijven waaruit de onderscheidende creatieve keuzes bestaan. Ten aanzien van slaafse nabootsing had LBC gelet op vaste jurisprudentie behoren te beseffen dat nabootsen toegestaan is, tenzij sprake is van nodeloos verwarringsgevaar. Van nodeloze verwarring is niet gebleken. Er was, ook toen, geen sprake van een-op-een kopieën en de bedden werden verkocht met een duidelijke vermelding van de naam Norma. LBC had daarom moeten beseffen dat er een reële kans bestond dat haar claim in rechte niet zou standhouden. Indien LBC haar twijfels had over een schending van IE-rechten of onrechtmatig handelen had het op haar weg gelegen dit verder (juridisch) te onderzoeken met haar wederpartij en gestelde inbreukmaker Norma, en niet de wederverkopers van Norma te sommeren binnen 72 uur de meegestuurde onthoudingsverklaring te ondertekenen als inbreukmaker, met daarin forse direct opeisbare boetes als zij zich niet onthouden van schending van de gestelde rechten van LBC. De handelwijze van LBC kan als agressief worden gekenmerkt zonder dat daarvoor een deugdelijke grondslag bestond. Aannemelijk is dat G&G door deze brieven aan haar wederverkopers schade heeft geleden. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat LBC tegenover G&G onrechtmatig heeft gehandeld. Het voorgaande betekent dat de sub (II) en (III) gevorderde verboden zullen worden toegewezen.
6.25.
Vervolgens is de vordering tot veroordeling tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat aan de orde. G&G heeft ter zitting gesteld dat haar schade inmiddels ruim € 1.200.000,00 bedraagt aan misgelopen omzet. Volgens G&G moet de nu geproduceerde collectie worden opgeslagen en betaalt zij zonder omzet een behoorlijke licentievergoeding voor het merk Norma.
6.26.
Aan een beslissing tot verwijzing naar de schadestaatprocedure worden geen strenge eisen gesteld. Artikel 612 Rv bepaalt dat de rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, de schade in het vonnis begroot, voor zover hem dit mogelijk is. Indien begroting in het vonnis niet mogelijk is, spreekt hij een veroordeling uit tot schadevergoeding, op te maken bij staat. Voldoende voor de verwijzing naar de schadestaatprocedure is dat de eiser de mogelijkheid van schade aannemelijk maakt (HR 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX6246). Aan dat vereiste is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. Dit betekent dat de sub (VII) gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure zal worden toegewezen.
Misleidende handelspraktijk?
6.27.
G&G vordert ook dat het LBC wordt verboden reclame te maken waarin wordt gesuggereerd dat LBC haar collectie verkoopt aan bepaalde hotelketens. Daartoe voert G&G aan dat LBC op haar point of sale en in haar commerciële uitingen de logo’s afdrukt van bekende (Amerikaanse) hotelketens, zoals Hilton, Sheraton en Marriott. G&G stelt dat sprake is van misleidende reclame, omdat LBC geen bedden levert aan deze hotelketens en [bedrijf] evenmin. Door te parasiteren op bedrijfsactiviteiten of resultaten van een ander maakt LBC zich volgens G&G schuldig aan misleidende handelspraktijk (artikel 6:193g sub m BW) en ongeoorloofde vergelijkende reclame (artikel 6:194a lid 2 sub a BW).
6.28.
LBC betwist dit. Daartoe voert zij aan dat het merk Serta 'official supplier' is van de hotelketens die G&G heeft genoemd. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst LBC naar haar producties 33 t/m 42. Als de gewraakte mededeling onjuist zou zijn, dan heeft G&G ter zake nog steeds geen vordering op LBC, omdat de artikelen 6:193a t/m 6:193j BW niet gelden voor B2B situaties en van reflexwerking geen sprake is, aldus LBC. Volgens LBC is artikel 6:194a BW niet van toepassing, omdat zij haar boxsprings en accessoires in reclames niet vergelijkt met die van G&G. Ook wijst LBC erop dat G&G geen stichting of vereniging is die krachtens haar statuten tot taak heeft het beschermen van belangen van andere personen als bedoeld in artikel 3:305d BW, zodat G&G überhaupt geen bevoegdheid toekomt om de onderhavige vordering in te stellen. Tot slot betwist LBC dat G&G schade lijdt of heeft geleden door het feit dat LBC meldt dat Serta official supplier is van diverse (Amerikaanse) hotelketens en heeft G&G daarvan ook geen begin van bewijs overgelegd.
6.29.
Nu G&G op dit gemotiveerde verweer van LBC niet meer heeft gereageerd, heeft zij haar vordering onvoldoende gehandhaafd. Dit betekent dat de rechtbank het sub (IV) gevorderde verbod zal afwijzen.
Rectificatie?
6.30.
G&G stelt dat LBC tegenover haar onrechtmatig heeft gehandeld doordat LBC naar aanleiding van de uitspraak in kort geding van 16 september 2022 op 30 september 2022 een persbericht aan branchegerichte media heeft aangeleverd, dat ook is geplaatst door (o.a.) Wonen360.nl en Interior Business Magazine & Online op hun website en/of in hun nieuwsbrief (zie producties 10 en 11 van G&G en productie 32 van LBC). Volgens G&G zijn deze publicaties misleidend – en daarmee onrechtmatig – waardoor niet alleen haar goede naam en reputatie ernstig is geschaad, maar ook haar gehele bedrijfsdebiet. G&G vordert daarom een rectificatie, alsmede een lijst van de adressanten van de gewraakte persverklaring en de rectificatie, op straffe van een dwangsom.
6.31.
LBC voert als verweer dat de gevorderde lijst met adressanten concurrentiegevoelige informatie betreft. Volgens LBC is de lijst met relaties aan te merken als bedrijfsgeheim als bedoeld in artikel 1 van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen en hoeft zij daarom deze lijst niet te verstrekken. Ook bevat de lijst persoonsgegevens waardoor de AVG aan verstrekking hiervan in de weg staat en is verstrekking van de lijst bovendien disproportioneel, aldus LBC. Ook meent LBC dat de door G&G voorgestelde tekst van de rectificatie onjuist is. Volgens haar zorgt die tekst er juist voor dat een bericht dat qua inhoud juist is, na de rectificatie niet meer klopt. Juist op basis van de rectificatie lijkt het immers alsof er reeds een definitief oordeel is gegeven door de voorzieningenrechter, terwijl dat nu juist niet zo is, aldus LBC. Tot slot wijst LBC erop dat Wonen360.nl reeds een rectificatie heeft geplaatst waardoor een rectificatie van LBC niets toevoegt.
6.32.
Nu G&G op dit gemotiveerde verweer van LBC niet meer heeft gereageerd, heeft zij haar vordering onvoldoende gehandhaafd. Dit betekent dat de rechtbank de sub (V) gevorderde rectificatie en afgifte van adreslijsten zal afwijzen.
Proceskosten
6.33.
LBC zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, zowel in conventie als in reconventie. De kosten aan de zijde van G&G worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 108,43
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat € 1.794,00 (3 punten x tarief € 598,00)
- nakosten
€ 271,00
Totaal € 2.849,43
6.34.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

7.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
7.1.
wijst de vorderingen van G&G af;
7.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in conventie
7.3.
verbiedt LBC zich publiekelijk uit te laten over G&G, de Norma-collectie en/of andere collecties van G&G, op een wijze die G&G schade berokkent, op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per overtreding, met een maximum tot € 250.000,00, voor het geval LBC verzaakt in de naleving van dit verbod;
7.4.
verbiedt LBC de wederverkopers en/of andere relaties van G&G te benaderen over de Norma-collectie en/of andere collecties van G&G, op straffe van een dwangsom van
€ 2.500,00 per overtreding, met een maximum tot € 250.000,00, voor het geval LBC verzaakt in de naleving van dit verbod;
7.5.
veroordeelt LBC tot vergoeding van de geleden schade van G&G als gevolg van het onrechtmatig handelen van LBC, nader op te maken bij staat;
7.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
7.7.
wijst de vorderingen van LBC af;
in conventie en in reconventie
7.8.
veroordeelt LBC in de proceskosten van € 2.849,43, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Indien bij niet betaling het vonnis daarna wordt betekend, dan moet LBC € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
7.9.
LBC is wettelijke rente verschuldigd als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
7.10.
verklaart 7.3, 7.4, 7.5, 7.8 en 7.9 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2023. (PS)