ECLI:NL:RBOVE:2023:2762

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
08-963598-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in harddrugs met een voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 18 juli 2023 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1974 in Polen, die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in harddrugs. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 4.500 kilogram cocaïne in de periode van 1 maart 2020 tot en met 1 augustus 2020. De zaak is behandeld op openbare terechtzittingen op 4 mei en 4 juli 2023, waarbij de officier van justitie, mr. G. Wilbrink en mr. P.F. Hoekstra, de vordering hebben ingediend. De verdachte heeft samen met haar raadsman, mr. A.H.J. Bals, een afdoeningsvoorstel besproken, dat is goedgekeurd door de rechtbank. Dit voorstel omvatte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, een taakstraf van 240 uren en een geldboete van € 29.500,-. De rechtbank heeft geoordeeld dat de voorgestelde straf recht doet aan de belangen van zowel de verdachte als de maatschappij, en dat deze binnen de gebruikelijke bandbreedte van straffen voor soortgelijke zaken valt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar zorg voor haar zoon. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot de opgelegde straffen, met inachtneming van de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-963598-21 (P)
Datum vonnis: 18 juli 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1974 in [geboorteplaats] (Polen),
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 4 mei en 4 juli 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. G. Wilbrink en mr. P.F. Hoekstra justitie (hierna ook in enkelvoud aangeduid als officier van justitie) en van wat door verdachte en haar raadsman mr. A.H.J Bals, advocaat te Kloetinge, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 maart 2020 tot en met 1 augustus 2020 samen met anderen, dan wel alleen, 4.500 kilogram cocaïne, dan wel 4.553 blokken cocaïne, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en die cocaïne opzettelijk heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd, dan wel die cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zaaksdossier 23 april
zij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 1 augustus 2020, te Vlissingen en/of Kapelle en/of Bergen op Zoom, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en/of
B) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoert, en/of
C) althans in elke geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad,
ongeveer 4.500 kilogram cocaïne (althans (ongeveer) 4.553 blokken cocaïne), althans in elk geval een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Het afdoeningsvoorstel

Op 31 maart 2023 zijn door de officier van justitie en de verdediging afdoeningsafspraken gemaakt. De rechtbank is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van die afspraken. Het gezamenlijk voorstel voor afdoening van de zaak is aan de rechtbank voorgelegd.
Het afdoeningsvoorstel houdt in een bewezenverklaring en een strafoplegging, zoals hierna omschreven:
  • bewezen verklaard kan worden het opzettelijk aanwezig hebben gehad van een hoeveelheid van 4536 blokken cocaïne, in de periode van 1 maart 2020 tot en met 1 augustus 2020;
  • de officier van justitie eist een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met een proeftijd van twee jaren, een taakstraf voor de duur van 240 uren en een geldboete van € 29.500,--.
Verder is overeengekomen dat de verdediging al ingediende onderzoekswensen intrekt, dat door de verdediging geen bewijsverweren worden gevoerd, dat verdachte afstand doet van alle klassiek in beslag genomen goederen, met uitzondering van het bedrag van € 29.500,-, dat zal worden gebruikt als betaling van de op te leggen geldboete, en dat zowel door de verdediging als het Openbaar Ministerie wordt afgezien van hoger beroep in deze zaak als de rechtbank een straf oplegt die niet meer of minder dan drie maanden afwijkt van de eis van de officier van justitie.
Het afdoeningsvoorstel is met de officier van justitie, de raadsman en verdachte besproken op de zitting van 4 mei 2023 en zij hebben allen bevestigd achter het voorstel te staan. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij het voorstel met haar raadsman heeft besproken, dat zij bekend is met de inhoud van het afdoeningsvoorstel en de straf die wordt voorgesteld en dat zij daarmee akkoord gaat. Verdachte begrijpt wat de consequenties zijn als de rechtbank het voorstel volgt – in het bijzonder met betrekking tot haar verdedigingsrechten – en zij accepteert de op te leggen straf zoals die is voorgesteld.
In dit vonnis staan de overwegingen over de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voorop.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het afdoeningsvoorstel met betrekking tot het bewijs

De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of het mogelijk is de zaak conform de tussen de officier van justitie en de verdediging gemaakte procesafspraken af te doen. De rechtbank beantwoordt die vraag in dit geval bevestigend. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op de door de Hoge Raad geformuleerde aandachtspunten die de strafrechter bij de beoordeling van procesafspraken in acht moet nemen. [1] Deze houden onder meer het volgende in:
  • de rechtbank houdt een eigen verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de geldende wettelijke bepalingen, met name de artikelen 348 en 350 Sv;
  • verdachte is voorzien van rechtsbijstand;
  • de inhoud van het afdoeningsvoorstel is op de openbare terechtzitting besproken;
  • de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl zij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten.
De rechtbank is van oordeel dat, rekening houdend met de hiervoor genoemde aandachtspunten, het afdoeningsvoorstel recht doet aan de uitgangspunten van het Wetboek van Strafvordering en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en dat de belangen van zowel verdachte als de maatschappij met dit afdoeningsvoorstel voldoende zijn gewaarborgd. Nu de bewezenverklaring aansluit bij de bewijsmiddelen in het dossier en er geen slachtoffers bekend zijn in de zaak, ziet de rechtbank geen aanleiding van het afdoeningsvoorstel af te wijken.

6.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in het dossier bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 1 maart 2020 tot en met 1 augustus 2020 te Kapelle, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 4.500 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

7.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de bewijsmiddelen in het dossier. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op dit vonnis, dat aan het verkort vonnis wordt gehecht.

8.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

9.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

10.De op te leggen straf of maatregel

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – conform het afdoeningsvoorstel – gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met een proeftijd van twee jaren, een taakstraf voor de duur van 240 uren en een geldboete van € 29.500,--.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder de zorg voor haar zoon.
10.3
De gronden voor een straf of maatregel
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in de periode van 1 maart 2020 tot en met 1 augustus 2020, samen met anderen, schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 4.500 kilo cocaïne.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de voorgestelde straf valt binnen de bandbreedte van de straffen die normaliter in soortgelijke zaken worden opgelegd en dat de voorgestelde straf recht doet aan alle betrokken belangen. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de persoonlijke situatie van verdachte.
De rechtbank zal de straf dan ook opleggen conform het afdoeningsvoorstel.

11.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23 en 24c Sr.

12.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarenschuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot betaling van
een geldboete van € 29.500,-- (zegge: negenentwintigduizend vijfhonderd euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
182 (honderdtweeëntachtig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. S.H. Peper en
mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Folkerts, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2023.

Voetnoten

1.HR 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252