4.6Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft aan het balkon van zijn woning een spandoek bevestigd met daarop onder meer de afbeelding ‘ The Happy Merchant’ in combinatie met de tekst "Nie wieder gesunde menschen kennzeichnen und ausschliessen". Verdachte verklaart dat hij niet wist wat de exacte betekenis van de afbeelding was en dat de afbeelding in combinatie met de Duitse tekst niet beledigend bedoeld was. Het spandoek heeft verdachte gemaakt uit kritiek tegen het Nederlandse Coronabeleid en was dienstig aan het publiek maatschappelijk debat.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de door verdachte gebruikte afbeelding voldoet aan de vereisten van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht (Sr), waarin belediging van een groep strafbaar is gesteld.
De strafbaarstelling van (groeps)belediging als bedoeld in artikel 137c Sr botst met het recht op vrijheid van meningsuiting. Dat in de Grondwet en in het Verdrag (EVRM) beschermde recht mag alleen worden beperkt op grond van de wet. In deze zaak is dat artikel 137c Sr, dat er onder andere toe strekt de goede zeden en de rechten en vrijheden van anderen te beschermen, indien en voor zover dat noodzakelijk is in een democratische samenleving (artikel 10, tweede lid EVRM). Met name deze laatste maatstaf vergt steeds een afweging van de concrete omstandigheden van het geval.
Gelet op het recht om een mening in vrijheid te uiten dient het uitgangspunt te zijn dat een uiting is toegelaten, ook als die uiting shockeert, verontrust of beledigt (EHRM – 23 april 1992, NJ 1994, 102, Castells vs Spanje, r.o. 42). Een uiting is het kenbaar maken van gedachten of gevoelens, op welke wijze dan ook. Die gevoelens kunnen dus ook te maken hebben met kritiek op het Nederlandse coronabeleid.
Het recht om een mening te uiten geeft echter geen onbeperkt recht op beledigen. In een specifieke context als het politiek maatschappelijk of maatschappelijke debat of bij kunstuitingen zal de democratische samenleving weliswaar een zekere mate van belediging moeten accepteren, maar als de belediging verder gaat dan noodzakelijk, dan is de belediging strafbaar. Ten opzichte van de context van het politieke of publieke debat, kan een artistieke belediging als creatieve uiting strafbaar zijn, maar dan minder snel als een maatschappelijke context geheel ontbreekt, dan wel nauwelijks aanwezig is. Beledigingen met verwijzing naar de Holocaust zijn altijd strafbaar in de landen die met de Holocaust te maken hebben gehad (EHRM 15-10-2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1015JUD002751008 (Perinec/Zwitserland). Anders gezegd, ook in het publieke debat of als artistieke uiting, is het strafbaar om te beledigen met verwijzing naar de Holocaust.
Overigens is de term “ras” in artikel 137c Sr een ouderwetse term. Naar hedendaags inzicht dient dit te worden uitgelegd als “etniciteit” of zelfs “nationaliteit” (HR 06 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1036). Een belediging is een uiting die de strekking heeft een ander bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en hem aan te randen in zijn eer en goede naam (HR 29 maart, 2016, ECLI:NL:HR:2016:510). De rechtbank stelt daarbij voorop dat ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (onder andere ECLI:NL:HR:2018:541) toetsingscriteria zijn ontwikkeld met betrekking tot de vraag of sprake is van belediging van een groep mensen. Deze sluit aan bij het door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) ontwikkelde stappenplan om klachten over schending van vrijheid van meningsuiting ex artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te beoordelen. Achtereenvolgend moeten de volgende vragen worden beantwoord:
1. heeft de uitlating – op zichzelf en in de context bezien – de strekking om een groep mensen te beledigen wegens hun ras, godsdienst, levensovertuiging, hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke of verstandelijke handicap? Zo ja,
2. is de uitlating gedaan in een bepaalde context die het beledigend karakter daarvan mogelijk wegneemt vanwege het in artikel 10 lid 1 EVRM verzekerde recht op meningsuiting? Zo ja,
3. moet de uitlating niettemin als onnodig grievend worden aangemerkt?
Over de afbeelding bevindt zich een mailbericht in het dossier van prof. dr. Bart Wallet, hoogleraar Joodse Studies, Universiteit van Amsterdam. Deze mail bevat een inhoudelijke analyse van de afbeelding, een beschrijving van de achtergronden, een beschrijving van de verspreiding en een conclusie. De rechtbank maakt de inhoud en de conclusie van het mailbericht tot de hare. De rechtbank is van oordeel dat plaatsing van de afbeelding “The Happy Merchant” op een spandoek onmiskenbaar is gericht tegen een bevolkingsgroep, te weten Joden. De afbeelding toont, zoals in voornoemd mailbericht wordt opgetekend, duidelijk een negatief gestereotypeerde Joodse man, waarbij vermeende raciale Joodse kenmerken worden gebruikt: een kromme neus, donkere ogen, zwart krullend haar en een dichte zwarte baard. De persoon heeft een keppel op zijn hoofd, waarmee de identiteit wordt bevestigd. De afbeelding zelf communiceert duidelijk racistische stereotypering van joden, zoals de sluwe, geniepige joodse handelaar uit op zelfverrijking en de jood als geslepen en gewetenloze samenzweerder tegen het algemeen belang. Het betreft een anti-Joodse afbeelding die de etnische groep Joden bij het publiek in een ongunstig daglicht stelt. De uitlating heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank de strekking om een groep mensen te beledigen.
Daar komt bij dat de combinatie van de afbeelding met de Duitse tekst "Nie wieder gesunde menschen kennzeichnen und ausschliessen" een verwijzing naar de Holocaust herbergt.
In deze context levert verdachte met deze wijze van uitdragen van zijn overtuiging op een spandoek geen enkele bijdrage aan het publiek maatschappelijk debat. Immers, op het spandoek deelt verdachte uitsluitend zijn boosheid en frustratie over het Nederlandse Coronabeleid. Niet valt in te zien hoe de afbeelding in combinatie met de tekst op enige wijze een bijdrage levert dan wel dienstig is aan een (al dan niet politiek) maatschappelijk debat. De context waarbinnen verdachte de afbeelding heeft gebruikt, ontneemt dan ook niet het beledigende karakter daaraan.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdachte gebruikte afbeelding onnodig grievend is, nu de verdachte veel verder is gegaan dan geboden was door de aard en strekking van zijn kritiek en dat daarom die uitlating als beledigend in de zin van art. 137c , eerste lid, Sr, moet worden aangemerkt. Verdachte heeft gesteld niet de bedoeling te hebben gehad te beledigen. De rechtbank is van oordeel, gelet op zijn verklaring dat hij bij het zoeken op het internet naar een afbeelding, daarbij bewust op de zoektermen “Jood” en “karikatuur” heeft gezocht en daarbij wist dat Joden een beladen onderwerp was. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het gebruiken van de afbeelding “The Happy Merchant”, te meer in de context van de afbeeldingen op het spandoek in combinatie met de tekst, waaronder een tekst in de Duitse taal, op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat Joden zich beledigd zouden voelen. Er is ook sprake van opzet op de openbaarheid, nu verdachte heeft gekozen voor het bevestigen van een spandoek aan het balkon van zijn woning.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat een inbreuk op het recht op vrijheid van meningsuiting gerechtvaardigd is en dat deze in onderhavig geval niet in strijd is met artikel 10 EVRM. Een veroordeling voor het bewezenverklaarde handelen is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet in strijd met voornoemde verdragsbepaling.
Op grond van voorgaande overwegingen in samenhang bezien met de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.