ECLI:NL:RBOVE:2023:2730

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
08.103902.22, 08.307263.22, 08.060409.23 (gev.ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belediging en opruiing in het kader van kritiek op coronabeleid

Op 14 juli 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan eenvoudige belediging en zich in het openbaar beledigend had uitgelaten over een groep mensen wegens hun ras. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een taakstraf van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk. De zaak kwam voort uit het ophangen van spandoeken aan de woning van de verdachte, waarop beledigende teksten en afbeeldingen stonden, waaronder een afbeelding van de voorzitter van de Tweede Kamer en een antisemitische afbeelding. De rechtbank oordeelde dat de uitlatingen van de verdachte niet konden worden beschouwd als een bijdrage aan het maatschappelijk debat, maar als onnodig grievend. De verdachte had eerder een voorwaardelijk sepot gekregen, maar had zich niet aan de voorwaarden gehouden door opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank oordeelde dat de vervolging door het Openbaar Ministerie ontvankelijk was en dat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank legde een taakstraf op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.103902.22, 08.307263.22 en 08.060409.23 (gev.ttz) (P)
Datum vonnis: 14 juli 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1963 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 juni 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.C. Pol en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R.W. Hoevers, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
08.103902.22
feit 1:[slachtoffer] heeft beledigd;
feit 2:zich beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen;
08.307263.22
[slachtoffer] heeft beledigd;
08.060409.23
heeft opgeruid tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
08.103902.22
1
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2021 tot en met 11 februari 2022 te [locatie 1], althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] (voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal), in het openbaar bij geschrift en/of bij afbeelding, heeft beledigd, door aan zijn woning een spandoek te bevestigen, met daarop een afbeelding van voornoemde [slachtoffer] met daarbij de tekst: "linkse D66 heks";
2
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2021 tot en met 11 februari 2022 te [locatie 1], althans in Nederland, zich in het openbaar bij afbeelding opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten: Joden, wegens hun ras en/of godsdienst, door aan zijn woning een spandoek te bevestigen, met daarop een afbeelding van 'The Happy Merchant';
08.307263.22
hij op of omstreeks 12 juli 2022 te 's-Gravenhage en/of [locatie 1], althans in Nederland opzettelijk [slachtoffer] (voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal), door een toegezonden of aangeboden geschrift, heeft beledigd, door haar per mail de woorden toe te voegen: "Linkse D66 heks";
08.060409.23
hij in of omstreeks de periode van 6 februari 2023 tot en met 13 februari 2023, te [locatie 1] in het openbaar mondeling, bij geschrift en/of bij afbeelding tot enig strafbaar feit en/of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft opgeruid, door:
- een pamflet met de tekst ''Liquideer Rutte Vier'' op een balkon van een woning, welke zichtbaar was voor een ieder, op te hangen en/of
- een sticker met de tekst ''Liquideer Rutte Vier'' op een brievenbus, welke zichtbaar was voor een ieder, te plakken.

3.De voorvragen

Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. De raadsman heeft daarvoor aangevoerd dat verdachte in de zaak met parketnummer 08.103902.22 een voorwaardelijk sepot heeft gekregen met als voorwaarde ‘geen nieuw strafbaar feit plegen gedurende een proeftijd van
1. jaar’. Naar het oordeel van de verdediging bestaat voor het ‘nieuwe feit’- de zaak met parketnummer 08.060409.23, op basis waarvan de officier van justitie nu ook voor de eerdere feiten dagvaardt- geen bewijs. Als de zaak met parketnummer 08.060409.23 resulteert in een vrijspraak dan is de officier van justitie niet-ontvankelijk voor wat betreft de beledigingen (parketnummers 08.103902.22 en 08.307263.22).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
De rechtbank stelt voorop dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan een discretionaire bevoegdheid is (het zogenaamde opportuniteitsbeginsel uit artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering). Het gebruik van deze zelfstandige beslissingsbevoegdheid kan door de rechter slechts beperkt getoetst worden.
De rechtbank moet beoordelen of het Openbaar Ministerie na afweging van belangen in redelijkheid tot de vervolgingsbeslissing heeft kunnen komen. Alleen als blijkt dat het Openbaar Ministerie bij het instellen van een vervolging zou handelen in strijd met de wet, een verdrag, of enig beginsel van een goede procesorde, dan zou dit de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie kunnen raken.
De rechtbank stelt vast dat de zaak met parketnummer 08.103902.22 op 1 juni 2022 door de officier van justitie voorwaardelijk is geseponeerd onder de voorwaarde:
“Dat de verdachte, gedurende een proeftijd van 1 jaar ingaande op de dag van uitreiking van deze kennisgeving, zich niet aan enig strafbaar feit zal schuldig maken dan wel op andere wijze zich zal misdragen.”
Op 26 mei 2023 is de dagvaarding met parketnummer 08.307263.22 tegen verdachte uitgebracht ter zake de verdenking van het plegen van een strafbaar feit op 12 juli 2022. Op voornoemde datum is eveneens de dagvaarding met parketnummer 08.060409.23 tegen verdachte uitgebracht ter zake de verdenking van het plegen van een strafbaar feit in de periode van 6 februari 2023 tot en met 13 februari 2023.
Ten aanzien van de verdenking van de zaak met parketnummer 08.307263.22 leidt de rechtbank uit het dossier af dat verdachte, kort nadat op 1 juni 2022 de zaak met parketnummer 08.103902.22 onder voorwaarden door de officier van justitie was geseponeerd, op 12 juli 2022 een mail naar aangeefster [slachtoffer] heeft gestuurd met als inhoud:
“Datum: 12 juli 2023
Onderwerp: Linkse D66 heks
Beste mevrouw [slachtoffer],
Helaas voor u en anderen word ik niet vervolgd voor mijn uitlatingen op spandoeken. Daar baal ik van. Had graag een babbeltje gemaakt met veelal die D66 rechter(s). Heb totaal geen vertrouwen in het totaal verrotte rechtssysteem, maar dat terzijde. Overigens neem ik geen letter terug van mijn uitlatingen over u en anderen. Niets of niemand snoert mij de mond. Ga net zo lang door tot ik eventueel in de bak beland. En dan nog niet. Rest mij u nog een prettige dag te wensen en wellicht tot ziens. Vriendelijke groet, [verdachte] uit [locatie 1].”
De rechtbank leest in de toon van het bericht dat verdachte niet voornemens was om geen strafbare feiten meer te plegen of zich te onthouden van misdragingen op andere wijze. Integendeel, verdachte kondigt aan dat hij door gaat met zijn gedragingen tot hij “in de bak belandt”. Daaruit leidt de rechtbank af, dat het kennelijk de bedoeling van verdachte was om alsnog vervolgd te worden. Naar aanleiding van het verzenden van de mail werd (wederom) aangifte tegen verdachte gedaan en is door de politie opnieuw proces-verbaal opgemaakt tegen verdachte ter zake de verdenking van belediging. Naast deze zaak is er tegen verdachte ook proces-verbaal opgemaakt ter zake de verdenking van opruiing. In de visie van het Openbaar Ministerie heeft verdachte zich hiermee aan enig strafbaar feit schuldig gemaakt dan wel zich op andere wijze misdragen. Daarmee is door verdachte niet aan de gestelde voorwaarde(n) voldaan en heeft de officier van justitie alsnog strafvervolging ingesteld.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich met zijn handelen heeft misdragen en zich daarmee niet aan de voorwaarde(n) heeft gehouden en de officier van justitie op grond daarvan in redelijkheid tot zijn vervolgingsbeslissing heeft kunnen komen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de vervolgingsbeslissing van het openbaar ministerie in strijd is met de beginselen van een goede procesorde of enig ander rechtsbeginsel. De rechtbank verwerpt dan ook het niet-ontvankelijkheidsverweer van de raadsman.
Voor het overige is de dagvaarding geldig, is deze rechtbank bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4. De bewijsmotivering

08.103902.22
Feit 1
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair dat de ten laste gelegde belediging geen strafbaar feit oplevert in de zin van artikel 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht (Sr) en verdachte moet worden ontslagen van rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting erkend dat hij bij zijn woning een spandoek heeft bevestigd met daarop de afbeeldingen van de heer [naam] en mevrouw [slachtoffer] in combinatie met de tekst “[naam] de mond gesnoerd door linkse D66 heks” en een afbeelding van de ‘Happy Merchant’ in combinatie met de tekst "Nie wieder gesunde menschen kennzeichnen und ausschliessen". Volgens verdachte had de uitlating over [slachtoffer] betrekking op een gedraging in haar functie als Kamervoorzitter en was deze niet beledigend bedoeld. Het spandoek heeft verdachte gemaakt als kritiek tegen het Nederlandse Coronabeleid en de afbeelding van [slachtoffer] in combinatie met de tekst was dienstig aan het publiek maatschappelijk debat.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de ten laste gelegde uitlating van verdachte voldoet aan de vereisten van artikel 266 Sr , waarin eenvoudige belediging strafbaar is gesteld.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (onder andere ECLI:NL:HR:2018:541) toetsingscriteria zijn ontwikkeld met betrekking tot de vraag of sprake is van belediging. Deze sluiten aan bij het door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) ontwikkelde stappenplan om klachten over schending van vrijheid van meningsuiting ex artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te beoordelen.
Het, onder meer in artikel 10 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting, dat voor een deel ook in artikel 266, tweede lid, Sr tot uitdrukking is gebracht, staat aan een strafrechtelijke veroordeling ter zake van eenvoudige belediging in de zin van artikel 266 Sr niet in de weg indien zo een veroordeling een op grond van artikel 10, tweede lid, EVRM toegelaten — te weten een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en daartoe een in een democratische samenleving noodzakelijke — beperking van de vrijheid van meningsuiting vormt.
Achtereenvolgend moeten de volgende vragen worden beantwoord:
1. heeft de uitlating – op zichzelf en in de context bezien – de strekking om een ander bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en hem aan te randen in zijn eer en goede naam? Zo ja,
2. is de uitlating gedaan in een bepaalde context die het beledigend karakter daarvan mogelijk wegneemt vanwege het in artikel 10 lid 1 EVRM verzekerde recht op meningsuiting? Zo ja,
3. moet de uitlating niettemin als onnodig grievend worden aangemerkt?
De rechtbank overweegt dat het gebruik van het woord heks op zichzelf bezien niet zonder meer een belediging hoeft op te leveren. In het verharde publieke debat dat heden ten dage wordt gevoerd, wordt de term heks echter veelvuldig gebezigd om vrouwelijke politici te diskwalificeren. Zo ook hier in combinatie met de woorden “linkse D66”. Hiermee kan het woord heks onder omstandigheden de strekking hebben om een andere bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en hem aan te randen in eer en goede naam. Verdachte heeft de tekst “[naam] de mond gesnoerd door linkse D66 heks” vermeld op een spandoek dat hij aan het balkon van zijn woning had bevestigd. Dit spandoek was vanaf de openbare weg voor het publiek duidelijk zichtbaar. Op dit spandoek waren verder onder meer een foto van [slachtoffer], de afbeelding “The Happy Merchant” en de tekst "Nie wieder gesunde menschen kennzeichnen und ausschliessen" geplaatst. Verdachte verklaart zelf ook dat hij ophef wilde. Dat hij een steentje wilde bijdragen om al die waanzin te stoppen, de hele corona maatregelen, alles, de leugens. Dat [naam] de QR pas met een merkteken vergeleek dat Joden ook moesten gebruiken. Dat [naam] en verdachte dat in de kiem wilden smoren.
Voorgaande in onderling verband en samenhang bezien laat zich naar het oordeel van de rechtbank niet anders uitleggen dan dat de uitlating “linkse D66 heks” op zichzelf en in de context bezien de strekking had om [slachtoffer] bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en haar aan te randen in haar eer en goede naam.
Verdachte levert met deze wijze van uitdragen van zijn overtuiging geen bijdrage aan het publiek maatschappelijk debat. Immers, op het spandoek deelt verdachte zijn boosheid en frustratie over het Nederlandse Coronabeleid, waarbij overduidelijk blijkt dat verdachte enkel de intentie heeft een negatieve kwalificatie te geven aan het functioneren van [slachtoffer]. De context waarbinnen verdachte de uitlatingen heeft gedaan, ontneemt dan ook niet het beledigende karakter daaraan. Integendeel, zoals de rechtbank hiervoor al heeft toegelicht.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdachte gebezigde uitlating onnodig grievend is, nu de verdachte in zijn uitlating veel verder is gegaan dan geboden was door de aard en strekking van zijn kritiek en dat daarom die uitlating als beledigend in de zin van
artikel 266, eerste lid, Sr kan worden aangemerkt. De belediging is door verdachte ook opzettelijk geuit, waarbij op zijn minst sprake is van voorwaardelijke opzet op het beledigende karakter van de uitlating. Er is ook sprake van opzet op de openbaarheid, nu verdachte heeft gekozen voor het bevestigen van een spandoek aan het balkon van zijn woning.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat een inbreuk op het recht op vrijheid van meningsuiting gerechtvaardigd is en dat deze in onderhavig geval niet in strijd is met artikel 10 EVRM. Een veroordeling voor het bewezenverklaarde handelen is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet in strijd met voornoemde verdragsbepaling.
Op grond van voorgaande overwegingen in samenhang bezien met de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Feit 2
4.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.5
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
4.6
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft aan het balkon van zijn woning een spandoek bevestigd met daarop onder meer de afbeelding ‘ The Happy Merchant’ in combinatie met de tekst "Nie wieder gesunde menschen kennzeichnen und ausschliessen". Verdachte verklaart dat hij niet wist wat de exacte betekenis van de afbeelding was en dat de afbeelding in combinatie met de Duitse tekst niet beledigend bedoeld was. Het spandoek heeft verdachte gemaakt uit kritiek tegen het Nederlandse Coronabeleid en was dienstig aan het publiek maatschappelijk debat.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de door verdachte gebruikte afbeelding voldoet aan de vereisten van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht (Sr), waarin belediging van een groep strafbaar is gesteld.
De strafbaarstelling van (groeps)belediging als bedoeld in artikel 137c Sr botst met het recht op vrijheid van meningsuiting. Dat in de Grondwet en in het Verdrag (EVRM) beschermde recht mag alleen worden beperkt op grond van de wet. In deze zaak is dat artikel 137c Sr, dat er onder andere toe strekt de goede zeden en de rechten en vrijheden van anderen te beschermen, indien en voor zover dat noodzakelijk is in een democratische samenleving (artikel 10, tweede lid EVRM). Met name deze laatste maatstaf vergt steeds een afweging van de concrete omstandigheden van het geval.
Gelet op het recht om een mening in vrijheid te uiten dient het uitgangspunt te zijn dat een uiting is toegelaten, ook als die uiting shockeert, verontrust of beledigt (EHRM – 23 april 1992, NJ 1994, 102, Castells vs Spanje, r.o. 42). Een uiting is het kenbaar maken van gedachten of gevoelens, op welke wijze dan ook. Die gevoelens kunnen dus ook te maken hebben met kritiek op het Nederlandse coronabeleid.
Het recht om een mening te uiten geeft echter geen onbeperkt recht op beledigen. In een specifieke context als het politiek maatschappelijk of maatschappelijke debat of bij kunstuitingen zal de democratische samenleving weliswaar een zekere mate van belediging moeten accepteren, maar als de belediging verder gaat dan noodzakelijk, dan is de belediging strafbaar. Ten opzichte van de context van het politieke of publieke debat, kan een artistieke belediging als creatieve uiting strafbaar zijn, maar dan minder snel als een maatschappelijke context geheel ontbreekt, dan wel nauwelijks aanwezig is. Beledigingen met verwijzing naar de Holocaust zijn altijd strafbaar in de landen die met de Holocaust te maken hebben gehad (EHRM 15-10-2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1015JUD002751008 (Perinec/Zwitserland). Anders gezegd, ook in het publieke debat of als artistieke uiting, is het strafbaar om te beledigen met verwijzing naar de Holocaust.
Overigens is de term “ras” in artikel 137c Sr een ouderwetse term. Naar hedendaags inzicht dient dit te worden uitgelegd als “etniciteit” of zelfs “nationaliteit” (HR 06 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1036). Een belediging is een uiting die de strekking heeft een ander bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en hem aan te randen in zijn eer en goede naam (HR 29 maart, 2016, ECLI:NL:HR:2016:510).
De rechtbank stelt daarbij voorop dat ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (onder andere ECLI:NL:HR:2018:541) toetsingscriteria zijn ontwikkeld met betrekking tot de vraag of sprake is van belediging van een groep mensen. Deze sluit aan bij het door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) ontwikkelde stappenplan om klachten over schending van vrijheid van meningsuiting ex artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te beoordelen.
Achtereenvolgend moeten de volgende vragen worden beantwoord:
1. heeft de uitlating – op zichzelf en in de context bezien – de strekking om een groep mensen te beledigen wegens hun ras, godsdienst, levensovertuiging, hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke of verstandelijke handicap? Zo ja,
2. is de uitlating gedaan in een bepaalde context die het beledigend karakter daarvan mogelijk wegneemt vanwege het in artikel 10 lid 1 EVRM verzekerde recht op meningsuiting? Zo ja,
3. moet de uitlating niettemin als onnodig grievend worden aangemerkt?
Over de afbeelding bevindt zich een mailbericht in het dossier van prof. dr. Bart Wallet, hoogleraar Joodse Studies, Universiteit van Amsterdam. Deze mail bevat een inhoudelijke analyse van de afbeelding, een beschrijving van de achtergronden, een beschrijving van de verspreiding en een conclusie. De rechtbank maakt de inhoud en de conclusie van het mailbericht tot de hare. De rechtbank is van oordeel dat plaatsing van de afbeelding “The Happy Merchant” op een spandoek onmiskenbaar is gericht tegen een bevolkingsgroep, te weten Joden. De afbeelding toont, zoals in voornoemd mailbericht wordt opgetekend, duidelijk een negatief gestereotypeerde Joodse man, waarbij vermeende raciale Joodse kenmerken worden gebruikt: een kromme neus, donkere ogen, zwart krullend haar en een dichte zwarte baard. De persoon heeft een keppel op zijn hoofd, waarmee de identiteit wordt bevestigd. De afbeelding zelf communiceert duidelijk racistische stereotypering van joden, zoals de sluwe, geniepige joodse handelaar uit op zelfverrijking en de jood als geslepen en gewetenloze samenzweerder tegen het algemeen belang. Het betreft een anti-Joodse afbeelding die de etnische groep Joden bij het publiek in een ongunstig daglicht stelt. De uitlating heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank de strekking om een groep mensen te beledigen.
Daar komt bij dat de combinatie van de afbeelding met de Duitse tekst "Nie wieder gesunde menschen kennzeichnen und ausschliessen" een verwijzing naar de Holocaust herbergt.
In deze context levert verdachte met deze wijze van uitdragen van zijn overtuiging op een spandoek geen enkele bijdrage aan het publiek maatschappelijk debat. Immers, op het spandoek deelt verdachte uitsluitend zijn boosheid en frustratie over het Nederlandse Coronabeleid. Niet valt in te zien hoe de afbeelding in combinatie met de tekst op enige wijze een bijdrage levert dan wel dienstig is aan een (al dan niet politiek) maatschappelijk debat. De context waarbinnen verdachte de afbeelding heeft gebruikt, ontneemt dan ook niet het beledigende karakter daaraan.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdachte gebruikte afbeelding onnodig grievend is, nu de verdachte veel verder is gegaan dan geboden was door de aard en strekking van zijn kritiek en dat daarom die uitlating als beledigend in de zin van art. 137c , eerste lid, Sr, moet worden aangemerkt. Verdachte heeft gesteld niet de bedoeling te hebben gehad te beledigen. De rechtbank is van oordeel, gelet op zijn verklaring dat hij bij het zoeken op het internet naar een afbeelding, daarbij bewust op de zoektermen “Jood” en “karikatuur” heeft gezocht en daarbij wist dat Joden een beladen onderwerp was. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het gebruiken van de afbeelding “The Happy Merchant”, te meer in de context van de afbeeldingen op het spandoek in combinatie met de tekst, waaronder een tekst in de Duitse taal, op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat Joden zich beledigd zouden voelen. Er is ook sprake van opzet op de openbaarheid, nu verdachte heeft gekozen voor het bevestigen van een spandoek aan het balkon van zijn woning.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat een inbreuk op het recht op vrijheid van meningsuiting gerechtvaardigd is en dat deze in onderhavig geval niet in strijd is met artikel 10 EVRM. Een veroordeling voor het bewezenverklaarde handelen is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet in strijd met voornoemde verdragsbepaling.
Op grond van voorgaande overwegingen in samenhang bezien met de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
08.307263.22
4.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.5
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair dat de ten laste gelegde belediging geen strafbaar feit oplevert in de zin van artikel 266 lid 1 Sr en verdachte moet worden ontslagen van rechtsvervolging.
4.6
Het oordeel van de rechtbank
Het dossier bevat een aangifte van [slachtoffer] waarin zij onder meer heeft verklaard over het ontvangen e-mailbericht van verdachte met als onderwerp: ”Linkse D66 heks”. De rechtbank leidt uit het dossier af dat het e-mailbericht op 12 juli 2022 door verdachte verzonden is naar het e-mailadres [e-mailadres]. Verdachte heeft dit bij de politie en ter terechtzitting erkend.
Een van de manieren waarop belediging, zoals strafbaar is gesteld in artikel 266 Sr, kan plaatsvinden is in het openbaar (mondeling, bij geschrift of bij afbeelding). Uit vaste jurisprudentie volgt dat de intentie dat niet alleen de direct beledigde partij maar ook derden van de uitlating vernemen, ofwel feitelijke openbaarheid, is vereist (HR 29 juni 2010, NJ 2010, 410).
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte het e-mailbericht naar anderen dan naar [slachtoffer] heeft verzonden, dat binnengekomen berichten op dit e-mailadres door anderen gelezen werden, of dat er op een andere wijze ruchtbaarheid aan werd gegeven, dan wel dat anderen in de openbaarheid van het
e-mailbericht met daarin de uitlating hebben kennis genomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de uitlating van verdachte niet in het openbaar is gedaan waarmee niet is voldaan aan de delictsomschrijving van artikel 266 Sr.
De rechtbank zal verdachte dan ook van het ten laste gelegde feit vrijspreken nu dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
08.060409.23
4.7
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.8
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
4.9
Het oordeel van de rechtbank
Het dossier bevat een proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat er een melding bij de gemeente Haaksbergen was binnengekomen dat aan het balkon van de woning van verdachte een pamflet hing waarop de tekst Liquideer Rutte Vier stond. Volgens de melder was de tekst kwetsend en riep het op tot een misdaad. Op 13 februari 2023 is de politie naar de woning van verdachte gegaan waar zij zagen dat voornoemde pamflet aan het balkon was vastgemaakt. Op de brievenbus bij de woning van verdachte was een sticker aangebracht met dezelfde tekst als op het pamflet. Het pamflet en de sticker zijn vervolgens door de politie in beslag genomen. Tegen verdachte werd proces-verbaal opgemaakt ter zake de verdenking van opruiing.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting onder meer verklaard dat hij het niet eens was met het Coronabeleid van het kabinet. Verdachte wilde een ander kabinet. Het woord liquideren betekent voor verdachte uitschakelen. Verdachte had niet de intentie om anderen aan te zetten om premier Rutte of andere personen van het kabinet te vermoorden.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het pamflet en de sticker met de tekst “Liquideer Rutte Vier”, als opruiend zoals strafbaar is gesteld in artikel 131 Sr, kan worden aangemerkt.
Opruien moet worden gezien als het aanzetten tot iets ongeoorloofds. Dit ongeoorloofde moet een naar Nederlands recht strafbaar feit zijn. Of er sprake is van een opruiende uitlating hangt onder meer af van de bewoordingen en de context waarin de uitlating is gedaan. Voor een bewezenverklaring van opruiing is onder meer vereist dat de verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de opruiing. Het is niet nodig dat het feit waartoe wordt aangezet ook daadwerkelijk wordt gepleegd. Vereist is verder dat de uitlating in het openbaar is gedaan. De uitlating moet bovendien mondeling of bij geschrift of afbeelding zijn gedaan.
De rechtbank overweegt dat het woord liquideren in de Nederlandse taal een brede betekenis heeft en voor meerderlei uitleg vatbaar is. Verdachte heeft uitleg gegeven over de context waarin hij het pamflet en de sticker met daarop de tekst ‘Liquideer Rutte Vier’ heeft gebruikt. Verdachte heeft het volgende verklaard over het gebruik van het woord liquideren: “ ik bedoel hiermee uitschakelen, ongedaan maken. Ik bedoel niet met een mitrailleur 76 koppen onderuit maaien. Het was mijn bedoeling dat iedereen de pamfletten zou zien, om mensen wakker te maken en om niet op deze coalitie te stemmen. Ik heb een aversie tegen deze coalitie. Ik heb niet de intentie gehad om iemand aan te zetten om Rutte of het hele kabinet te vermoorden”. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier, mede in het licht van deze verklaring van verdachte, onvoldoende bewijs dat het de bedoeling van verdachte is geweest om met het pamflet en de sticker bewust anderen aan te zetten tot liquidatie van premier Rutte of specifieke personen van, dan wel het gehele, kabinet.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat onder deze omstandigheden en in deze specifieke context het door verdachte gebruikte pamflet en de sticker met de tekst “Liquideer Rutte Vier’ niet kunnen worden opgevat als te zijn bedoeld tot het opruien tot enig strafbaar feit en/of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag.
De rechtbank zal verdachte dan ook van het ten laste gelegde feit vrijspreken nu dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.1
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
08.103902.22
1
hij in de periode van 1 september 2021 tot en met 11 februari 2022 te [locatie 1], opzettelijk [slachtoffer] (voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal), in het openbaar bij geschrift en bij afbeelding, heeft beledigd, door aan zijn woning een spandoek te bevestigen, met daarop een afbeelding van voornoemde [slachtoffer] met daarbij de tekst: "linkse D66 heks";
2
hij in de periode van 1 september 2021 tot en met 11 februari 2022 te [locatie 1], zich in het openbaar bij afbeelding opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten: Joden, wegens hun ras en/of godsdienst, door aan zijn woning een spandoek te bevestigen, met daarop een afbeelding van 'The Happy Merchant'.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 137c en 266 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
08.103902.22
feit 1
het misdrijf: eenvoudige belediging;
feit 2
het misdrijf: zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uur, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
In een periode waarin veel actie werden gevoerd tegen het coronabeleid en een tijd waarin het maatregelpakket minder streng was, maar de gemoederen nog immer verhit waren, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging van een politicus door haar foto en een beledigende tekst op een spandoek te plaatsen. Politici, in het onderhavige geval de voorzitter van de Tweede Kamer, moeten in zekere mate kritiek kunnen incasseren op de uitoefening van hun publieke taak, maar hoeven niet alles te accepteren, zoals in dit geval belediging. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan groepsbelediging door op hetzelfde spandoek een antisemitische afbeelding te plaatsen met daarbij een tekst in het Duits. Verdachte heeft in zijn frustraties over het coronabeleid alleen oog gehad voor het uitdragen van zijn eigen overtuigingen en heeft daarbij in het geheel niet stil gestaan bij de kwetsende gevoelens die zijn spandoek bij anderen zou kunnen oproepen. Integendeel, toen verdachte door mensen van de Joodse gemeenschap werd aangesproken op zijn gedrag heeft hij er desondanks voor gekozen om het spandoek te laten hangen. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Vrijheid van meningsuiting is een fundamenteel onderdeel van onze rechtsstaat. Er kan en mag veel gezegd worden. Dat geldt ook voor uitingen die niet kunnen rekenen op een breed maatschappelijk draagvlak. Daarbij is men echter wel gebonden aan door de wet gestelde grenzen. Verdachte heeft met zijn uitingen de grenzen van wat strafrechtelijk toelaatbaar is overschreden. De rechtbank beoogt met het opleggen van een straf niet alleen aan verdachte, maar ook anderen in de samenleving duidelijk te maken dat er grenzen zijn aan wat men kan uiten en dat het overschrijden van die grenzen consequenties heeft.
De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf van na te melden duur passend is. Gelet op de ernst van de onderhavige feiten en om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst dergelijke feiten te plegen zal de rechtbank van deze werkstraf een deel voorwaardelijk opleggen.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk. Aan het voorwaardelijke deel van de taakstraf verbindt de rechtbank een proeftijd van drie jaren. De straf is lager dan door de officier van justitie gevorderd omdat verdachte van een deel van de feiten wordt vrijgesproken.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie vordert verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
08.103902.22
-Spandoek (Omschrijving: PL0600-2022062482-G2687563 Spandoek met o.a. de tekst: qrankjorum);
-Spandoek (Omschrijving: PL0600-2022062482-G2687546 Spandoek met foto's en tekst: [naam] de mond gesnoerd...);
08.060409.23
-2 stuks reclamebord (Omschrijving: PL0600-2023067730-2919788, Inhoud/specificatie : 1 a4 formaat. 1 sticker a6 formaat Bijzonderheden : 2 pamfletten met tekst: lrv liquideer Rutte vier).
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van parketnummer 08.103902.22 de op de beslaglijst vermelde goederen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het feit is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, waarbij de rechtbank de beide spandoeken aanmerkt als een gezamenlijkheid van voorwerpen.
De rechtbank gelast ten aanzien van parketnummer 08.060409.23 teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst vermelde goederen nu verdachte van dit feit wordt vrijgesproken.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder parketnummer 08.307263.22 en parketnummer 08.060409.23 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder parketnummer 08.103902.22 feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
08.103902.22
feit 1
het misdrijf: eenvoudige belediging;
feit 2
het misdrijf: zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder parketnummer 08.103902.22 feit 1 en feit 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
60 (zestig) uren;
- bepaalt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen;
- bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte van
30 (dertig) uren niet ten uitvoer zal
worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. Bepaalt dat, als de
verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren
heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van
15 (vijftien) dagen. De
rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
de in beslag genomen voorwerpen
08.103902.22
-verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
-Spandoek (Omschrijving: PL0600-2022062482-G2687563 Spandoek met o.a. de tekst: qrankjorum);
-Spandoek (Omschrijving: PL0600-2022062482-G2687546 Spandoek met foto's en tekst: [naam] de mond gesnoerd...);
08.060409.23
-gelast de teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan verdachte, te weten:
-2 stuks reclamebord (Omschrijving: PL0600-2023067730-2919788, Inhoud/specificatie : 1 a4 formaat. 1 sticker a6 formaat Bijzonderheden : 2 pamfletten met tekst: lrv liquideer Rutte vier).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.H. Heijink, voorzitter, mr. J. Wentink en
mr. D.K. ten Cate, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2023.
Buiten staat
Mr. D.K. ten Cate is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2022174665. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
08.103902.22
Feit 1
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 30 juni 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
In de periode van 1 september 2021 tot en met 11 februari 2022 heb ik in [locatie 1] bij mijn woning een spandoek opgehangen met daarop de afbeelding van [slachtoffer] en de tekst “linkse D66 heks” en een afbeelding van de ‘Happy Merchant’.
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], van 14 februari 2022, met (foto)bijlage, pagina’s 2 t/m 6, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster:
Op 8 februari 2022 nam ik kennis van een artikel in het dagblad Tubantia. In het artikel is beschreven dat een inwoner van de gemeente [locatie 1] in een woning aan de [adres] aan het balkon van de woning een spandoek heeft bevestigd met de volgende tekst: "Nie wieder gesunde menschen kennzeichnen und ausschliessen "Deze uitspraak met de afbeelding van de "Ewige Jude" is een omstreden antisemitische karikatuur. De antisemitische teksten met verwijzing naar WO II ervaar ik als buiten gewoon kwetsend, grievend en beledigend in het bijzonder jegens de Joodse bevolking. De verwijzing naar de geschiedenis van WO II is verkeerd en misleidend. Volgens publicaties in de media wenst de bewoner van de woning, in de directe nabijheid van de [locatie 2], het spandoek met de antisemitische teksten niet weg te halen.
Op het spandoek staat ook een afbeelding van mijzelf met de tekst:"[naam] de mond gesnoerd door linkse heks". Het spandoek met de afbeeldingen en de antisemitische teksten is gericht tegen het huidige Coronabeleid van de Nederlandse overheid.".
3.
Het proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer], van 21 februari 2022, pagina’s 7 t/m 8, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster:
Ik doe aanvullende aangifte van belediging. Ik voel mij in mijn naam en goede eer aangerand.
4.
Het proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie, van 21 februari 2022, pagina 9, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisant:
Op maandag 21 februari 2022 heb ik, als hulpofficier van justitie van
Eenheid Den Haag te 's-Gravenhage een mondelinge klacht ontvangen terzake van
belediging.
De klacht werd gedaan door:
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
De klaagster verzocht uitdrukkelijk om tot vervolging van de mogelijke dader(s) over
te gaan.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant], met fotobijlage, van
16 februari 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisant:
Ter plaatse zag ik vanuit het dienstvoertuig dat, ter hoogte van de [woonplaats]
, er twee grote spandoeken aan het balkon hingen. Ik zag dat het
een bovenwoning betrof. Ik zag dat het balkon boven de voortuin van de benedenwoning hing. Ik zag dat het balkon ongeveer 1,5 meter van de stoep hing.
Ik zag dat op spandoek 1 een viertal afbeeldingen stonden en de volgende tekst:
"[naam] de mond gesnoerd door linkse d66 heks! Nie wieder gesunde menschen
kennzeichnen und ausschliessen.
Feit 2
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 30 juni 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
In de periode van 1 september 2021 tot en met 11 februari 2022 heb ik in [locatie 1] bij mijn woning een spandoek opgehangen met daarop de afbeelding van ‘The Happy Merchant’ en daarbij een tekst in het Duits. Ik heb het woord Jood niet gebruikt omdat ik wist dat Joden een beladen onderwerp is.
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever], van 14 februari 2022, pagina’s 10 t/m 12, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Wij zagen dat op het spandoek dat aan de rechterzijde van het balkon was bevestigd
een afbeelding, karikatuur van een Joodse man, Kamerlid [naam] van
Forum van Democratie en Kamervoorzitter [slachtoffer]. Daarbij stond met zwarte
letters de volgende tekst; "[naam] de mond gesnoerd door linkse D66 heks!"
En tevens stond er bij de afbeelding de tekst:" Nie wieder gesunde menschen
kennzeichnen und ausschliessen!". Op het tweede spandoek voorzijde van het balkon stond een tekst die voor ons niet relevant is bij deze aangifte; "Tirannen, schoften en asocialen.... QRANKJOREM!! Een volk dat voor tirannen zwicht zal meer dan lijf en goed verliezen dan dooft het licht". Wij willen aangifte doen omdat de karikatuur van de Joodse man kwetsend en beledigend is.
3.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5° Sv, te weten de schriftelijke analyse van de achtergronden en verspreiding van een antisemitische afbeelding: “The Happy Merchant”, door prof. dr. Bart Wallet, hoogleraar Joodse studies, verbonden aan de universiteit van Amsterdam.
De afbeelding toont duidelijk een negatief gestereotypeerde Joodse man, waarbij vermeende raciale Joodse kenmerken worden gebruikt: een kromme neus, donkere ogen, zwart krullend haar en een dichte zwarte baard. Elke vorm van twijfel over de identiteit van de afgebeelde persoon wordt overigens weggenomen door de keppel op het hoofd.
Uit meerdere onderzoeken blijkt dat 'The Happy Merchant' momenteel behoort tot een van de meest succesvolle anti-joodse afbeeldingen. De oorsprong van de afbeelding ligt in een duidelijk extreemrechts (alt-right, 'white supremacist') milieu, waarbij de afbeelding als onderdeel van een bredere racistische cartoon joden als ongedierte afschilderde. De afbeelding zelf communiceert duidelijk racistische stereotypering van joden en draagt bij aan de verspreiding van de anti-joodse mythen van de sluwe, geniepige joodse handelaar uit op zelfverrijking en de jood als geslepen en gewetenloze samenzweerder tegen het algemeen belang. De verspreiding en de toepassing van de afbeelding laat zien dat deze gebruikt wordt om een anti-joods kritisch commentaar te geven op ontwikkelingen in de wereld. Dat kan uiteenlopen van globalisme, de coronacrisis en Hollywood tot oorlogen, mensenhandel en de rol van de media. De kenmerken van de afbeelding zelf, de herkomst en de contexten waarin de afbeelding wordt gereproduceerd, maken duidelijk dat hierbij sprake is van een eenduidige negatieve stereotypering van joden. Door dit soort afbeeldingen wordt het repertoire aan anti-joodse beelden en opvattingen versterkt en doorgegeven naar nieuwe generaties.