ECLI:NL:RBOVE:2023:2687

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
C/08/278895 / HA ZA 22-97
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging overeenkomst van opdracht en terugbetaling van geldbedrag wegens misbruik van omstandigheden

In deze zaak vordert eiser, [eiser], dat de rechtbank verklaart dat hij de mondelinge overeenkomst van opdracht van 1 juni 2021 heeft vernietigd en dat gedaagde, [gedaagde], het bedrag van € 117.000,00 dat hij aan gedaagde heeft overgemaakt, moet terugbetalen. Eiser stelt dat hij het geld heeft overgemaakt in het kader van de overeenkomst van opdracht, waarbij gedaagde zou zorgen voor de bescherming van het geld tegen schuldeisers. Gedaagde betwist dat er een overeenkomst van opdracht is en stelt dat er een overeenkomst van geldlening is gesloten. De rechtbank oordeelt dat eiser de overeenkomst rechtsgeldig heeft vernietigd op grond van misbruik van omstandigheden, omdat gedaagde eiser heeft bewogen om het geld over te maken zonder de intentie om het terug te betalen. De rechtbank wijst de vordering van eiser tot overlegging van de overeenkomst van geldlening aan de recherche af, omdat eiser onvoldoende heeft onderbouwd waarom hij het originele document nodig heeft. De rechtbank veroordeelt gedaagde tot terugbetaling van het bedrag van € 117.000,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/278895 / HA ZA 22-97
Vonnis van 24 mei 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. C. Ravesteijn te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. C.G. Mensink te ALMELO.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 juni 2022 waarin een mondelinge behandeling is bevolen,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 september 2022,
- de akte van wijziging van eis van [eiser] van 7 december 2022,
- de antwoordakte van [gedaagde] van 14 december 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] houdt zich bezig met het verstrekken van rechtskundig advies en het verlenen van administratieve diensten.
2.2.
In juni 2021 hebben partijen (mondeling) een overeenkomst van opdracht gesloten. In de periode van juni 2021 tot en met januari 2022 heeft [gedaagde] verschillende werkzaamheden voor [eiser] verricht, waaronder het starten van een schuldsaneringstraject, het doen van de aangifte inkomstenbelasting en erfbelasting en het bijstaan van [eiser] in de financiële situatie van diens levenspartner.
2.3.
Op 24 juni 2021 is de moeder van [eiser] overleden. [eiser] heeft van haar een erfenis van € 148.571,00 gekregen.
2.4.
Op 5 januari 2022 heeft [eiser] een bedrag van € 9.000,00 en een bedrag van € 40.000,00 naar [gedaagde] overgemaakt. Op 6 januari 2022 heeft hij een bedrag van € 50,000 en op 7 januari 2022 een bedrag van € 18.000,00 naar [gedaagde] overgemaakt. In totaal heeft [eiser] dus een bedrag van € 117.000,00 aan [gedaagde] overgemaakt.
2.5.
Op 8 februari 2022 heeft [eiser] per brief aan [gedaagde] medegedeeld dat hij de overeenkomst van opdracht vernietigt, primair op grond van bedrog en misbruik van omstandigheden, dan wel subsidiair op grond van dwaling.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na wijziging van eis – primair dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht verklaart dat de mondelinge overeenkomst van opdracht van 1 juni 2021, en (voor zover vereist) de door [gedaagde] opgeworpen overeenkomst van geldlening tussen partijen, rechtsgeldig door hem is vernietigd op grond van wilsgebreken;
  • [gedaagde] veroordeelt om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis een bedrag van € 117.000,00 over te maken op de derdenrekening van mr. C. Ravesteijn, vermeerderd met de wettelijke rente en nakosten;
  • [gedaagde] veroordeelt om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis het door hem beweerde door beide partijen ondertekende origineel van de overeenkomst van geldlening, al dan niet door zijn advocaat, te overhandigen aan de heer [verbalisant] van de VVC Recherche Opsporing, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat hij dat nalaat;
  • [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, wettelijke rente en nakosten.
3.2.
[eiser] stelt dat hij het geld van de erfenis van zijn moeder wilde veiligstellen in verband met zijn schuldeisers. [gedaagde] heeft volgens hem voorgesteld dat hij het geld naar de derdenrekening van [gedaagde] mocht overmaken – in het kader van het uitvoeren van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht – en dat het geld dan beschermd zou zijn. [eiser] heeft in totaal een bedrag van € 117.000,00 naar [gedaagde] overgemaakt. Toen hij [gedaagde] verzocht om een deel van het bedrag terug te boeken, heeft [gedaagde] volgens hem telefonisch bevestigd dit te zullen doen. Daarna heeft [eiser] echter niets meer van hem vernomen. [eiser] stelt dat hij op 8 februari 2022 de mondelinge overeenkomst van opdracht heeft vernietigd op grond van bedrog, misbruik van omstandigheden, dan wel dwaling. Volgens hem zijn de nadere afspraken met betrekking tot het geld uit de erfenis hiermee ook vernietigd en moet [gedaagde] het gestorte bedrag van € 117.000,00 dus terugbetalen. Daarnaast stelt [eiser] dat hij belang heeft bij het overleggen van het origineel van de overeenkomst van geldlening waar [gedaagde] zich op beroept, zodat de recherche deze door een expert kan laten beoordelen op echtheid.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij voert aan dat partijen op 5 januari 2022 een overeenkomst van geldlening hebben gesloten en dat de door [eiser] ingeroepen vernietiging daarvan geen doel heeft getroffen, omdat er geen vernietigingsgrond is. Volgens hem is er namelijk geen sprake van dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden. [gedaagde] voert aan dat hij het bedrag van € 117.000,00 nog niet hoeft terug te betalen. Op grond van de overeenkomst van geldlening hoeft de eerste termijnbetaling namelijk pas op 15 januari 2025 te worden voldaan. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat de gevorderde afgifte van de overeenkomst van geldlening aan de recherche moet worden afgewezen, omdat de recherche geen partij is in deze zaak en omdat onvoldoende is onderbouwd dat [eiser] hier belang bij heeft. [gedaagde] concludeert dan ook tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de proceskosten en nakosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Overeenkomst van geldlening?
4.1.
[gedaagde] stelt dat partijen op 5 januari 2022 een schriftelijke overeenkomst van geldlening hebben gesloten en heeft een kopie van de ondertekende overeenkomst overgelegd. In de overeenkomst staat dat [gedaagde] een bedrag van € 117.000,00 van [eiser] heeft geleend tegen een rente van 4% per jaar. Blijkens de overeenkomst moet het bedrag worden afgelost in 120 termijnen van € 975,00 per maand. De eerste betaling moet op 15 januari 2025 zijn voldaan en de totale schuld inclusief rente moet op 15 januari 2035 zijn afgelost. Daarnaast is in de overeenkomst opgenomen dat de geldlening niet tussentijds kan worden opgezegd of opgeëist, behalve bij het overlijden van [gedaagde] .
4.2.
[eiser] ontkent stellig dat hij de overeenkomst van geldlening heeft ondertekend. Op grond van artikel 159 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering levert de overeenkomst in dat geval geen bewijs op, zolang niet is bewezen dat de handtekening onder de overeenkomst van [eiser] afkomstig is.
4.3.
De bewijslast van de stelling dat de handtekening onder de overeenkomst van [eiser] afkomstig is, rust op [gedaagde] . [gedaagde] heeft slechts in algemene termen bewijs aangeboden. Van hem mocht worden verwacht dat hij zou hebben aangeboden om te bewijzen dat de overeenkomst van geldlening door [eiser] is ondertekend, maar dat heeft hij niet gedaan. De rechtbank ziet vanwege het ontbreken van een voldoende concreet bewijsaanbod geen aanleiding om [gedaagde] in de gelegenheid te stellen om dit te bewijzen.
4.4.
De rechtbank acht het bovendien ook niet aannemelijk dat de inhoud van de overeenkomst van geldlening in overeenstemming is met de werkelijkheid. [eiser] kwam in juni 2021 namelijk bij [gedaagde] voor begeleiding in een schuldsaneringstraject. Het is niet aannemelijk dat [eiser] ruim een half jaar later een bedrag van € 117.000,00 aan [gedaagde] zou uitlenen. Het schuldsaneringstraject was toen immers nog niet eens afgerond. Bovendien lijken de in de overeenkomst van geldlening opgenomen voorwaarden niet gunstig te zijn voor [eiser] . Zo zou de lening op grond van de overeenkomst pas vanaf 2025 afgelost worden en pas in 2035 volledig afgelost zijn, en zou de lening tussentijds niet opeisbaar zijn. Dit terwijl [eiser] onbetwist heeft gesteld dat hij in verband met zijn gezondheid een beperkte levensverwachting heeft.
4.5.
Het voorgaande betekent dat niet is vast komen te staan dat partijen een overeenkomst van geldlening hebben gesloten op grond waarvan [eiser] het bedrag van € 117.000,00 aan [gedaagde] heeft overgemaakt. Aan dit verweer van [gedaagde] zal dan ook voorbij worden gegaan. De gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomst van geldlening is vernietigd, zal worden afgewezen, nu het bestaan van deze overeenkomst niet is vast komen te staan.
Overeenkomst van opdracht?
4.6.
[eiser] stelt dat hij het bedrag van € 117.000,00 heeft overgemaakt naar [gedaagde] op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht.
4.7.
De rechtbank acht dit aannemelijk. [eiser] zat immers in een schuldsaneringstraject en heeft onbetwist gesteld dat hij de erfenis van zijn moeder wilde beschermen tegen zijn schuldeisers. Aangezien [gedaagde] hem begeleidde in het schuldsaneringstraject, is aannemelijk dat [eiser] [gedaagde] om advies heeft gevraagd en dat partijen toen zijn overeengekomen dat [eiser] het geld naar [gedaagde] zou overmaken. Bij de overboekingen heeft [eiser] als omschrijving ook “volgens afspraak” en “conform afspraak” vermeld. Uit door [eiser] overgelegde WhatsAppberichten blijkt dat [eiser] ervan uitging dat hij zijn geld tijdelijk bij [gedaagde] had ondergebracht en te allen tijde kon vragen om terugbetaling. [eiser] heeft na het overboeken van het geld namelijk meerdere keren via WhatsApp aan [gedaagde] gevraagd om bedragen naar hem over te maken. [gedaagde] heeft hier niet op gereageerd, waarna [eiser] heeft gevraagd of er iets mis was. Indien partijen iets anders zouden hebben afgesproken, dan zou het logisch zijn geweest dat [gedaagde] dit zou hebben medegedeeld, maar dat heeft hij niet gedaan.
4.8.
De rechtbank neemt daarom als onvoldoende gemotiveerd betwist aan dat [eiser] het bedrag van € 117.000,00 naar [gedaagde] heeft overgemaakt op grond van de overeenkomst van opdracht.
Bedrog en/of misbruik van omstandigheden?
4.9.
[eiser] stelt dat hij de overeenkomst van opdracht heeft vernietigd op grond van bedrog en/of misbruik van omstandigheden. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] hem namelijk bewogen om € 117.000,00 over te maken en hem voorgehouden dat het geld dan beschermd zou zijn tegen schuldeisers, maar heeft [gedaagde] verzwegen dat hij het geld wilde gebruiken voor persoonlijke doeleinden.
4.10.
Uit artikel 3:44 lid 3 BW volgt dat er sprake is van bedrog wanneer iemand een ander beweegt tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling door een opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van een feit dat diegene verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep. Van misbruik van omstandigheden is volgens artikel 3:44 lid 4 BW sprake wanneer iemand weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
4.11.
Als vaststaand wordt aangenomen dat [eiser] het bedrag van € 117.000,00 heeft overgemaakt naar [gedaagde] op grond van de overeenkomst van opdracht met als doel het geld te bewaren en beschermen tegen schuldeisers. Gebleken is echter dat [gedaagde] het geld voor persoonlijke doeleinden heeft gebruikt en niet van plan is om dit geld terstond terug te betalen aan [eiser] . Dit blijkt immers uit het feit dat hij zich achteraf (ten onrechte) op het bestaan van een geldlening heeft beroepen en op de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij een deel van het geld voor zichzelf heeft gebruikt om de belastingdienst te betalen. Uit de WhatsApp-berichten blijkt dat [eiser] wilde dat [gedaagde] (delen van) het geld weer terug zou overboeken wanneer hij het nodig had.
4.12.
De rechtbank concludeert uit het vorengaande dat [gedaagde] misbruik heeft gemaakt van de afhankelijkheid van [eiser] door hem te bewegen geld naar hem over te maken, terwijl [gedaagde] – die nota bene was ingeschakeld om rechtskundig advies te geven en administratieve diensten ten behoeve van een schuldsaneringstraject te verlenen – wist dat hij [eiser] daarvan had moeten weerhouden, een en ander zoals gedefinieerd in artikel 3:44 lid 4 BW. Door deze handelwijze zijn de financiële problemen van [eiser] namelijk niet opgelost maar – integendeel – nog groter geworden doordat [gedaagde] simpelweg weigert diens geld aan hem terug te betalen en bovendien een deel daarvan heeft aangewend voor eigen gebruik. Alhoewel denkbaar is dat sprake zou kunnen zijn van bedrog, heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een onjuiste mededeling, het opzettelijk verzwijgen van een feit of een andere kunstgreep van de zijde van [gedaagde] .
4.13.
De rechtbank concludeert dat [eiser] de overeenkomst van opdracht met betrekking tot het bewaren van het geldbedrag van € 117.000,00 dan ook rechtsgeldig heeft vernietigd per brief van 8 februari 2022 wegens misbruik van omstandigheden. De gevorderde verklaring voor recht zal om die reden worden toegewezen. [gedaagde] zal het bedrag daarom moeten terugbetalen aan [eiser] .
Rente
4.14.
De gevorderde rente is op de wet gegrond en niet weersproken en zal daarom worden toegewezen. Aangezien niet is gesteld of onderbouwd vanaf welke datum rente verschuldigd is, zal de rente worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.
Overleggen overeenkomst van geldlening?
4.15.
[eiser] vordert overlegging van de overeenkomst van geldlening aan de recherche, zodat de recherche de overeenkomst op echtheid kan laten onderzoeken. [eiser] ontkent namelijk dat hij de overeenkomst van geldlening heeft ondertekend en stelt dat hij er belang bij heeft om dit document met de vermeende handtekening te beoordelen op echtheid. Hij heeft namelijk aangifte gedaan van identiteitsfraude door [gedaagde] en de recherche is belast met het onderzoek naar de identiteitsfraude.
4.16.
Op grond van artikel 843a Rv kan [eiser] inzage, afschrift of uittreksel van stukken vorderen indien:
hij daar een rechtmatig belang bij heeft;
het gaat om
bepaaldestukken;
de stukken betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarin hij (of een rechtsvoorganger van hem) partij is;
[gedaagde] deze stukken ter beschikking of onder zich heeft.
4.17.
Op grond van dit artikel kan in beginsel geen
afgiftevan originele stukken worden gevorderd. [1] Daarbij komt dat [eiser] reeds over een afschrift van de beweerdelijke overeenkomst van geldlening beschikt, omdat het deel uitmaakt van de processtukken (productie 3 bij de conclusie van antwoord). [eiser] heeft voorts onvoldoende onderbouwd waarom hij, althans de recherche, het originele document nodig heeft voor een strafrechtelijk onderzoek tegen [gedaagde] , te meer omdat uit de stellingen van [eiser] volgt dat [gedaagde] nog niet eens is uitgenodigd voor een verhoor bij de politie. Deze vordering van [eiser] zal om die reden worden afgewezen.
Proceskosten
4.18.
[gedaagde] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
125,03
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
3.760,00
(2,00 punten × € 1.880,00)
totaal
6.162,03
4.19.
De gevorderde rente over de proceskosten is op de wet gegrond en niet weersproken en zal daarom worden toegewezen.
4.20.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de mondelinge overeenkomst van opdracht van juni 2021 door [eiser] rechtsgeldig is vernietigd op grond van wilsgebreken,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis een bedrag van € 117.000,00 over te maken op de derdenrekening van de stichting Stichting Derdengelden Mr. C. Ravesteijn met rekeningnummer [rekeningnummer] , te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 14 maart 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 6.162,03, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.5.
verklaart dit vonnis voor de onderdelen 5.2, 5.3 en 5.4 uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Louter en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2023.

Voetnoten

1.Vgl. gerechtshof 's-Gravenhage 24 augustus 2006, ECLI:NL:GHSGR:2006:AY7534, r.o. 7 en gerechtshof ’s-Hertogenbosch 17 januari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:117, r.o. 3.8.