Beoordeling door de rechtbank
11. De rechtbank beoordeelt de weigering van verweerder om de, volgens eiser, van rechtswege verleende omgevingsvergunning bekend te maken. Ook beoordeelt de rechtbank of verweerder de aanvraag om een omgevingsvergunning buiten behandeling mocht stellen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. In beide beroepen staat de vraag centraal of de aanvraag om omgevingsvergunning wel of niet in strijd is met het bestemmingsplan Buitengebied 2010.
12. De aanvraag betreft een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo. Tussen partijen is in geschil of deze aanvraag alleen vergund kan worden op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en sub a. onder 3o, van de Wabo of dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing was, omdat er geen strijd is met het bestemmingsplan. Als de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is, geldt op grond van artikel 3.9, eerste en tweede lid, van de Wabo een beslistermijn van acht weken.
13. Als niet binnen de geldende beslistermijn een besluit op de aanvraag wordt genomen, is de omgevingsvergunning op grond van artikel 3.9, derde lid, van de Wabo in samenhang met artikel 4:20b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege verleend.
14. Eiser heeft aangevoerd dat er geen noodzaak was voor het aanvullen van de aanvraag waarop artikel 4:15, eerste lid, onder a, van de Awb ziet. De gevraagde gegevens waren niet nodig om de aanvraag inhoudelijk te kunnen beoordelen. Omdat de aanvraag niet in strijd was met het bestemmingsplan, hoefde geen ruimtelijke onderbouwing te worden overgelegd. Eiser stelt dat de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ op de bestemmingsplankaart niet is vertaald in de planregels en dat om deze reden geen zelfstandige betekenis toe komt aan deze functieaanduiding. Bij ontbreken van een beperking in de planregels mag ‘bij recht’ een bedrijfswoning worden opgericht.
15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bouwplan wel in strijd is met het bestemmingsplan en een ruimtelijke onderbouwing op grond van artikel 2.12 eerste lid, aanhef en sub a. onder 3o Wabo noodzakelijk was om te beoordelen of afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. In de planregels is een regeling opgenomen over het maximaal te realiseren aantal bedrijfswoningen binnen het bestemmingsvlak ‘Bedrijf-Voormalig agrarisch’. Omdat in artikel 16.2.1 van het bestemmingsplan wordt gesproken over ‘ten hoogste’ één bedrijfswoning, laten de planregels ook ruimte om met een aanduiding op de bestemmingsplankaart geen bedrijfswoning mogelijk te maken.
16. De rechtbank overweegt als volgt. De vraag of van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend, is afhankelijk van de vraag of de reguliere of de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen, bepaalt de activiteit die is aangevraagd of de reguliere of de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is.De Wabo bepaalt daarmee exclusief welke procedure op een aanvraag van toepassing is. Verweerder heeft hierin dus geen keuze, maar moet de voorbereidingsprocedure toepassen die uit de Wabo voortvloeit.Voor beantwoording van de vraag welke voorbereidingsprocedure op grond van de Wabo moet worden toegepast, moet worden nagegaan of het bestemmingsplan het project toestaat. Als dit niet het geval is, dient de uitgebreide procedure te worden toegepast.
17. Op grond van artikel 16.1 van het bestemmingsplan zijn de gronden van het perceel van eiser onder meer bestemd voor bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen. In artikel 16.2 van het bestemmingsplan zijn bouwregels opgenomen voor de toepasselijke bestemming ‘Bedrijf -Voormalig agrarisch’. Onder 16.2.1, onder b. van het bestemmingsplan is de volgende regel over het aantal bedrijfswoningen opgenomen:
‘het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bestemmingsvlak bedragen, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning”’.
18. De planregel beoogt de hoofdregel vast te leggen dat maximaal één bedrijfswoning per bestemmingsvlak binnen de bestemming ‘Bedrijf -Voormalig agrarisch’ is toegestaan. De planregel verwijst verder naar een aanduiding op de verbeelding waar de uitzondering op deze hoofdregel van toepassing is, zodat duidelijk is dat op die percelen ook een tweede bedrijfswoning aanwezig mag zijn. De rechtbank stelt voorts vast dat anders dan in artikel 16.2.1. van het bestemmingsplan in de planregels voor de bestemming Agrarisch – 1 wel de woorden ‘bedrijfswoning uitgesloten’ zijn opgenomen. Het achterwege blijven van deze woorden in artikel 16.2.1. van het bestemmingsplan betreft dan ook ogenschijnlijk een omissie.
19. Op grond van vaste rechtspraak komt aan een aanduiding op de verbeelding geen zelfstandige betekenis toe. In onder meer de uitspraak van 10 oktober 2018heeft de Afdeling bepaald dat de juridische betekenis van een aanduiding op de verbeelding afhankelijk is van wat over die aanduiding in de planregels is bepaald. De Afdeling is van oordeel dat de aanduiding moet zijn verklaard in de planregels van de desbetreffende bestemming. De aanduiding moet dus in beginsel in de planregels voor die specifieke bestemming zijn opgenomen. Aan de inleidende begripsbepalingen of een omschrijving in een planregel voor een andere bestemming komt in beginsel geen betekenis toe. De Afdeling overweegt dat opname van de aanduiding in de desbetreffende planregel het ook mogelijk maakt om een verduidelijking op te nemen van een aanduiding of dat juist deze aanduiding kan worden genuanceerd.
20. In artikel 16.2.1 van het bestemmingsplan wordt over de bestemming ‘Bedrijf - Voormalig Agrarisch’ niet verklaard welke betekenis de woorden ‘bedrijfswoning uitgesloten’ toekomt. Dit wil echter niet zeggen dat in dit specifieke geval aan die aanduiding op de verbeelding geen betekenis toekomt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank betekenis mogen toekennen aan de regeling die in artikel 16.2.1. van het bestemmingsplan over bedrijfswoningen is opgenomen. De planregel bevat een regeling over het ‘ten hoogste’ toegestane aantal bedrijfswoningen. Dat is ‘ten hoogste’ één bedrijfswoning per bestemmingsoppervlakte. In samenhang met de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ kan de aanduiding niet anders betekenen dan dat geen bedrijfswoning is toegestaan op het bestemmingsoppervlakte. Hiermee wordt voldaan aan de door de Afdeling gestelde eis dat de aanduiding in de planregels voor de desbetreffende aanduiding moet worden verklaard. Anders dan in de uitspraak van de Afdeling kan verder geen misverstand bestaan over de betekenis van de aanduiding ’bedrijfswoning uitgesloten’, er hoeft dan ook niet te worden teruggegrepen op inleidende regels om de betekenis van de planregel te kunnen begrijpen. De woorden ‘bedrijfswoning uitgesloten’ zijn daarbij niet voor nuancering vatbaar. Ook is er geen grond om deze woorden te verduidelijken, nu maar één uitleg gegeven kan worden aan de aanduiding.
21. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan Buitengebied 2010. Verweerder mocht dan ook van eiser vragen om een ruimtelijke onderbouwing voor het afwijken van het bestemmingsplan te overleggen.
22. Dit heeft tot gevolg dat niet de reguliere procedure van toepassing is en dat de beslistermijn door de brief van 13 december 2022 op grond van artikel 4:15, eerste lid, onder a, van de Awb is opgeschort met een periode van acht weken. Binnen deze termijn is geen ruimtelijke onderbouwing overgelegd.