ECLI:NL:RBOVE:2023:2677

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
ak_23_629 en ak_23_1004
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor bouwen van een woning in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig bekendmaken van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op een perceel in Deurningen beoordeeld. Eiser had op 27 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning, maar deze werd door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland, op 10 februari 2023 buiten behandeling gesteld wegens het ontbreken van een ruimtelijke onderbouwing. Eiser stelde dat de omgevingsvergunning van rechtswege was verleend omdat de beslistermijn was verstreken, maar de rechtbank oordeelt dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan Buitengebied 2010. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht om een ruimtelijke onderbouwing heeft gevraagd en dat de aanvraag buiten behandeling mocht worden gesteld. Het beroep van eiser tegen het niet tijdig bekendmaken van de vergunning wordt niet-ontvankelijk verklaard, en het beroep tegen het buiten behandeling stellen van de aanvraag wordt ongegrond verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 23/629 en ZWO 23/1004

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] uit [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. J.H.B. Averdijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland, verweerder,

(gemachtigde: mr. E.P. Stekelenburg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser gericht tegen het niet tijdig bekend maken van een, volgens hem, van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op het perceel [perceel]. in Deurningen. Ook beoordeelt de rechtbank het beroep tegen het besluit van 10 februari 2023 waarin de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van dezelfde woning buiten behandeling is gesteld.
2. Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met twee afzonderlijke verweerschriften.
3. De rechtbank heeft de beroepen op 1 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Besluitvorming
4. Op 27 oktober 2022 heeft eiser een aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfswoning op het perceel [perceel] in Deurningen bij verweerder ingediend. Deze aanvraag ziet op de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
5. Op 13 december 2022 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat het bouwplan strijdig is met het bestemmingsplan Buitengebied 2010 (het bestemmingsplan). Verweerder heeft eiser er vervolgens op gewezen dat de aanvraag onvolledig is omdat een goede ruimtelijke onderbouwing, als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a. sub 3o van de Wabo, bij de aanvraag ontbreekt. De ontbrekende gegevens moeten binnen acht weken worden ingediend. Verweerder geeft tot slot eiser ter overweging de aanvraag in te trekken.
6. Op 30 december 2022 heeft een vertegenwoordiger van eiser aan verweerder laten weten dat verweerder niet bevoegd is om aanvullende gegevens op te vragen, omdat de aanvraag om een omgevingsvergunning past binnen het bestemmingsplan.
7. Op 17 januari 2023 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld omdat verweerder nog niet is overgegaan tot bekendmaking van de van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Eiser stelt dat de beslistermijn bedoeld in artikel 3.9 van de Wabo op 22 december 2022 is verstreken en de omgevingsvergunning daarom van rechtswege is verleend.
8. Omdat de ruimtelijke onderbouwing niet tijdig is ingediend, heeft verweerder de aanvraag op 10 februari 2023 buiten behandeling gesteld. Verweerder herhaalt daarin zijn standpunt dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan.
9. Op 14 februari 2023 heeft eiser beroep aangetekend tegen het niet bekendmaken van de volgens hem van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Eiser heeft de rechtbank verzocht de door verweerder in verband hiermee verschuldigde dwangsom vast te stellen en verweerder op te dragen de van rechtswege verleende omgevingsvergunning alsnog bekend te maken op straffe van verbeurte van een dwangsom.
10. Op 17 maart 2023 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 februari 2023 waarin de aanvraag buiten behandeling is gesteld. Vervolgens hebben partijen ingestemd met het overslaan van de bezwaarprocedure en is rechtstreeks beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

11. De rechtbank beoordeelt de weigering van verweerder om de, volgens eiser, van rechtswege verleende omgevingsvergunning bekend te maken. Ook beoordeelt de rechtbank of verweerder de aanvraag om een omgevingsvergunning buiten behandeling mocht stellen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. In beide beroepen staat de vraag centraal of de aanvraag om omgevingsvergunning wel of niet in strijd is met het bestemmingsplan Buitengebied 2010.
12. De aanvraag betreft een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo. Tussen partijen is in geschil of deze aanvraag alleen vergund kan worden op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en sub a. onder 3o, van de Wabo of dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing was, omdat er geen strijd is met het bestemmingsplan. Als de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is, geldt op grond van artikel 3.9, eerste en tweede lid, van de Wabo een beslistermijn van acht weken.
13. Als niet binnen de geldende beslistermijn een besluit op de aanvraag wordt genomen, is de omgevingsvergunning op grond van artikel 3.9, derde lid, van de Wabo in samenhang met artikel 4:20b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege verleend.
14. Eiser heeft aangevoerd dat er geen noodzaak was voor het aanvullen van de aanvraag waarop artikel 4:15, eerste lid, onder a, van de Awb ziet. De gevraagde gegevens waren niet nodig om de aanvraag inhoudelijk te kunnen beoordelen. Omdat de aanvraag niet in strijd was met het bestemmingsplan, hoefde geen ruimtelijke onderbouwing te worden overgelegd. Eiser stelt dat de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ op de bestemmingsplankaart niet is vertaald in de planregels en dat om deze reden geen zelfstandige betekenis toe komt aan deze functieaanduiding. Bij ontbreken van een beperking in de planregels mag ‘bij recht’ een bedrijfswoning worden opgericht.
15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bouwplan wel in strijd is met het bestemmingsplan en een ruimtelijke onderbouwing op grond van artikel 2.12 eerste lid, aanhef en sub a. onder 3o Wabo noodzakelijk was om te beoordelen of afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. In de planregels is een regeling opgenomen over het maximaal te realiseren aantal bedrijfswoningen binnen het bestemmingsvlak ‘Bedrijf-Voormalig agrarisch’. Omdat in artikel 16.2.1 van het bestemmingsplan wordt gesproken over ‘ten hoogste’ één bedrijfswoning, laten de planregels ook ruimte om met een aanduiding op de bestemmingsplankaart geen bedrijfswoning mogelijk te maken.
16. De rechtbank overweegt als volgt. De vraag of van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend, is afhankelijk van de vraag of de reguliere of de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen, bepaalt de activiteit die is aangevraagd of de reguliere of de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. [1] De Wabo bepaalt daarmee exclusief welke procedure op een aanvraag van toepassing is. Verweerder heeft hierin dus geen keuze, maar moet de voorbereidingsprocedure toepassen die uit de Wabo voortvloeit. [2] Voor beantwoording van de vraag welke voorbereidingsprocedure op grond van de Wabo moet worden toegepast, moet worden nagegaan of het bestemmingsplan het project toestaat. Als dit niet het geval is, dient de uitgebreide procedure te worden toegepast.
17. Op grond van artikel 16.1 van het bestemmingsplan zijn de gronden van het perceel van eiser onder meer bestemd voor bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen. In artikel 16.2 van het bestemmingsplan zijn bouwregels opgenomen voor de toepasselijke bestemming ‘Bedrijf -Voormalig agrarisch’. Onder 16.2.1, onder b. van het bestemmingsplan is de volgende regel over het aantal bedrijfswoningen opgenomen:

‘het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bestemmingsvlak bedragen, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning”’.

18. De planregel beoogt de hoofdregel vast te leggen dat maximaal één bedrijfswoning per bestemmingsvlak binnen de bestemming ‘Bedrijf -Voormalig agrarisch’ is toegestaan. De planregel verwijst verder naar een aanduiding op de verbeelding waar de uitzondering op deze hoofdregel van toepassing is, zodat duidelijk is dat op die percelen ook een tweede bedrijfswoning aanwezig mag zijn. De rechtbank stelt voorts vast dat anders dan in artikel 16.2.1. van het bestemmingsplan in de planregels voor de bestemming Agrarisch – 1 wel de woorden ‘bedrijfswoning uitgesloten’ zijn opgenomen. Het achterwege blijven van deze woorden in artikel 16.2.1. van het bestemmingsplan betreft dan ook ogenschijnlijk een omissie.
19. Op grond van vaste rechtspraak komt aan een aanduiding op de verbeelding geen zelfstandige betekenis toe. In onder meer de uitspraak van 10 oktober 2018 [3] heeft de Afdeling bepaald dat de juridische betekenis van een aanduiding op de verbeelding afhankelijk is van wat over die aanduiding in de planregels is bepaald. De Afdeling is van oordeel dat de aanduiding moet zijn verklaard in de planregels van de desbetreffende bestemming. De aanduiding moet dus in beginsel in de planregels voor die specifieke bestemming zijn opgenomen. Aan de inleidende begripsbepalingen of een omschrijving in een planregel voor een andere bestemming komt in beginsel geen betekenis toe. De Afdeling overweegt dat opname van de aanduiding in de desbetreffende planregel het ook mogelijk maakt om een verduidelijking op te nemen van een aanduiding of dat juist deze aanduiding kan worden genuanceerd.
20. In artikel 16.2.1 van het bestemmingsplan wordt over de bestemming ‘Bedrijf - Voormalig Agrarisch’ niet verklaard welke betekenis de woorden ‘bedrijfswoning uitgesloten’ toekomt. Dit wil echter niet zeggen dat in dit specifieke geval aan die aanduiding op de verbeelding geen betekenis toekomt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank betekenis mogen toekennen aan de regeling die in artikel 16.2.1. van het bestemmingsplan over bedrijfswoningen is opgenomen. De planregel bevat een regeling over het ‘ten hoogste’ toegestane aantal bedrijfswoningen. Dat is ‘ten hoogste’ één bedrijfswoning per bestemmingsoppervlakte. In samenhang met de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ kan de aanduiding niet anders betekenen dan dat geen bedrijfswoning is toegestaan op het bestemmingsoppervlakte. Hiermee wordt voldaan aan de door de Afdeling gestelde eis dat de aanduiding in de planregels voor de desbetreffende aanduiding moet worden verklaard. Anders dan in de uitspraak van de Afdeling kan verder geen misverstand bestaan over de betekenis van de aanduiding ’bedrijfswoning uitgesloten’, er hoeft dan ook niet te worden teruggegrepen op inleidende regels om de betekenis van de planregel te kunnen begrijpen. De woorden ‘bedrijfswoning uitgesloten’ zijn daarbij niet voor nuancering vatbaar. Ook is er geen grond om deze woorden te verduidelijken, nu maar één uitleg gegeven kan worden aan de aanduiding.
21. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan Buitengebied 2010. Verweerder mocht dan ook van eiser vragen om een ruimtelijke onderbouwing voor het afwijken van het bestemmingsplan te overleggen.
22. Dit heeft tot gevolg dat niet de reguliere procedure van toepassing is en dat de beslistermijn door de brief van 13 december 2022 op grond van artikel 4:15, eerste lid, onder a, van de Awb is opgeschort met een periode van acht weken. Binnen deze termijn is geen ruimtelijke onderbouwing overgelegd.

Conclusie en gevolgen

23. De op 27 oktober 2022 aangevraagde omgevingsvergunning is niet van rechtswege verleend. Dat betekent dat er ook geen sprake is van het niet tijdig bekend maken van een zodanige vergunning. Daarmee doet de situatie zoals bedoeld in artikel 8:55f, eerste lid, van de Awb zich niet voor en staat er voor eiser geen beroep op de bestuursrechter open. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Verweerder is gelet op het voorgaande ook niet in gebreke en is aan eiser geen dwangsommen verschuldigd.
24. Omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan Buitengebied 2010, en niet (tijdig) een ruimtelijke onderbouwing is overgelegd, mocht verweerder de aanvraag buiten behandeling stellen. Het beroep tegen het besluit van 10 februari 2023 is ongegrond.
25. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig bekendmaken van de gestelde verleende omgevingsvergunning, niet-ontvankelijk (ZWO 23/629);
  • verklaart het beroep gericht tegen het buiten behandeling stellen van de aanvraag om een omgevingsvergunning, ongegrond (ZWO/23/1004).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Boer, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Richart, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier rechter
De griffier is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1954.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:157.